In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene die in een psychotische toestand verkeerde. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken. De rechtbank heeft de beschikking verleend op basis van de medische verklaring en de mondelinge behandeling, waarin werd vastgesteld dat er sprake was van onmiddellijk dreigend ernstig nadeel voor de betrokkene. De betrokkene, die in een GGZ-instelling verbleef, had eerder verward gedrag vertoond en verkeerde in een kwetsbare toestand. De rechtbank oordeelde dat de betrokkene nog niet voldoende was gestabiliseerd om zelfstandig beslissingen te nemen en dat verplichte zorg noodzakelijk was om haar veiligheid en die van anderen te waarborgen. De rechtbank verleende de machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel tot en met 14 oktober 2024, waarbij de betrokkene onder andere medicatie en medische controles moest ondergaan. De overige verzochte zorgvormen werden afgewezen, omdat deze niet noodzakelijk waren gebleken. De beschikking werd mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken, met de mogelijkheid tot cassatie tegen deze beslissing.