In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel voor een betrokkene met een bipolaire stemmingsstoornis. De officier van justitie had verzocht om een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel voor de duur van drie weken, waarbij verschillende zorgvormen werden genoemd, zoals het toedienen van medicatie en het beperken van de bewegingsvrijheid. De rechtbank heeft de procedure op 24 september 2024 met gesloten deuren behandeld, waarbij de betrokkene, zijn advocaat en verschillende zorgprofessionals aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene op dat moment in een crisismaatregel verbleef in een accommodatie, na een eerdere opname in verband met zijn psychische toestand. De burgemeester van Amsterdam had de crisismaatregel op 19 september 2024 genomen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de betrokkene aangegeven dat zijn toestand verbeterd was en dat hij bereid was om samen te werken met zijn behandelaar. De psychiater heeft echter twijfels geuit over de bestendigheid van deze verbetering en het belang van voortzetting van de crisismaatregel benadrukt.
De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de betrokkene blijk heeft gegeven van voldoende bereidheid om de noodzakelijke zorg te accepteren, maar dat er nog steeds een risico op ernstig nadeel aanwezig was. Desondanks heeft de rechtbank het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel afgewezen, omdat de betrokkene zich op dat moment niet verzette tegen de zorg en er geen acute noodzaak was voor gedwongen zorg. De beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door de kinderrechter mr. Janssen, met de griffier Baremans aanwezig.