In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een verzoek om een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een cliënt, geboren in 2006, die lijdt aan een licht verstandelijke beperking en genderdysforie. Het verzoek is ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een opname voor de duur van zes maanden. De rechtbank heeft de relevante stukken in overweging genomen, waaronder medische verklaringen en eerdere beschikkingen over beschermingsbewind en mentorschap. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de cliënt, zijn advocaat, en zorgprofessionals.
De cliënt heeft aangegeven een dubbel gevoel te hebben over zijn verblijf in de zorgaccommodatie en de aanvraag voor de machtiging. Hij verlangt naar zelfstandigheid, maar is zich bewust van zijn huidige beperkingen en suïcidale gedachten. De gedragsdeskundige heeft verklaard dat de cliënt trauma's heeft opgelopen en dat zijn gedrag leidt tot ernstig nadeel, waaronder levensgevaar en gevaar voor de veiligheid van anderen. De rechtbank oordeelt dat opname en verblijf noodzakelijk zijn om dit ernstig nadeel te voorkomen. De rechtbank heeft de machtiging verleend tot 24 maart 2025, met de overweging dat er geen minder bezwarende alternatieven zijn en dat de cliënt niet voldoende bereid is om mee te werken aan zijn behandeling zonder deze machtiging.