In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 een beslissing genomen in een rekestprocedure betreffende het contact tussen een vader en zijn minderjarige kind. De minderjarige, geboren in 2011, heeft sinds 2019 onder toezicht gestaan van de Stichting Jeugdbescherming Brabant. De ouders hebben gezamenlijk gezag, maar de minderjarige woont bij de moeder. De rechtbank heeft eerder een co-ouderschapsregeling vastgesteld, maar de minderjarige heeft aangegeven dat hij deze regeling niet meer wil en dat hij minder contact met zijn vader wil. De bijzondere curator, die de minderjarige vertegenwoordigt, heeft verzocht om de contactregeling te wijzigen en een verbod op contact voor de duur van één jaar op te leggen. Tijdens de mondelinge behandeling op 17 september 2024 is gebleken dat de vader en de stiefmoeder niet zijn verschenen, terwijl de moeder en de bijzondere curator wel aanwezig waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verstandhouding tussen de ouders ernstig verstoord is en dat de minderjarige zich niet gehoord voelt. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat het in het belang van de minderjarige is om het contact met de vader op te schorten, omdat het contact momenteel schadelijk is voor zijn ontwikkeling. De rechtbank heeft het verzoek van de bijzondere curator toegewezen en een tijdelijk verbod op contact opgelegd voor de duur van één jaar, met de mogelijkheid voor de vader om na deze periode opnieuw een verzoek in te dienen.