Uitspraak
RECHTBANK Zeeland-West-Brabant
1.De procedure
2.De beoordeling
3.De beslissing
,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 een vonnis uitgesproken in een kort geding tussen de Gemeente Breda als eiseres en een niet verschenen gedaagde. De procedure begon met een dagvaarding op 14 oktober 2024, gevolgd door een mondelinge behandeling op 29 oktober 2024. Tijdens deze behandeling werd de gedaagde niet gehoord, wat leidde tot een verstekvonnis. De gedaagde had op 14 oktober 2024 een wrakingsverzoek ingediend, maar dit werd op 14 november 2024 door de wrakingskamer ongegrond verklaard.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van een spoedeisend belang en dat de gevorderde ge- en verboden van de Gemeente Breda, die onder andere betrekking hadden op smadelijke en lasterlijke uitlatingen van de gedaagde, niet onrechtmatig of ongegrond waren. De rechter beperkte de duur van de ge- en verboden tot twee jaar en gaf de gedaagde een termijn van één maand om bepaalde uitlatingen van het internet te verwijderen. Tevens werd de gedaagde veroordeeld tot betaling van proceskosten, die in totaal € 1.693,99 bedroegen.
Het vonnis bevatte verschillende bepalingen, waaronder een verbod voor de gedaagde om contact op te nemen met de Gemeente Breda en haar medewerkers, en een verbod op toegang tot gemeentelijke instellingen zonder toestemming. De rechter legde ook een dwangsom op voor elke overtreding van de opgelegde verboden. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. Van der Weide op 14 november 2024.