ECLI:NL:RBZWB:2024:7796

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
14 november 2024
Zaaknummer
10622493 CV EXPL 23-2381 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Ebben
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over contractduur en ontbinding van overeenkomst wegens wanprestatie

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 november 2024, staat de vraag centraal welke contractduur partijen zijn overeengekomen in een overeenkomst tussen de eisende partij, Ric Rent, en de gedaagde partij, die op een geheim adres woont. De eisende partij, vertegenwoordigd door Insightsecure B.V., stelt dat er een overeenkomst is gesloten voor een periode van 60 maanden, terwijl de gedaagde partij betoogt dat er een mondelinge afspraak is gemaakt voor een contractduur van 36 maanden. De gedaagde heeft getuigen laten horen ter ondersteuning van zijn stelling, maar de kantonrechter oordeelt dat het bewijs niet overtuigend genoeg is om de stelling van de gedaagde te onderbouwen. De kantonrechter concludeert dat de gedaagde in gebreke is gebleven met zijn betalingsverplichtingen, waardoor Ric Rent bevoegd was de overeenkomst te ontbinden. De gedaagde wordt veroordeeld tot betaling van de resterende termijnen en de proceskosten. De kantonrechter wijst ook de vordering tot het teruggeven van gehuurde apparatuur toe, en de gedaagde moet meewerken aan het ophalen van deze apparatuur. De vordering tot buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen, evenals de vordering tot schadevergoeding voor het niet teruggeven van de apparatuur, omdat dit een toekomstige vordering betreft. De proceskosten worden begroot en de gedaagde wordt in het ongelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10622493 \ CV EXPL 23-2381
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
DE VENNOOTSCHAP NAAR BUITENLANDS RECHT RIC RENT AND INVEST COMPANY, H.O.D.N. INSIGHTSECURE,
gevestigd te Alicante, (Spanje),
eisende partij,
hierna te noemen: Ric Rent,
gemachtigde: Insightsecure B.V.,
tegen
[gedaagde],
wonende op een geheim adres in de [gemeente] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
procederend in persoon.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 17 januari 2024 en de daarin genoemde processtukken;
- het proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 10 mei 2024;
- het proces-verbaal getuigenverhoor d.d. 23 augustus 2024;
- de conclusie na enquête van Ric Rent met productie;
- de antwoordconclusie na enquête van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Bij tussenvonnis van 17 januari 2024 is [gedaagde] toegelaten tot het leveren van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling dat partijen de in de overeenkomst (productie 1 dagvaarding) vermelde contractduur van 60 maanden zijn overeengekomen.
2.2.
Ter voldoening van de bewijsopdracht heeft [gedaagde] in enquête twee getuigen laten horen. [gedaagde] heeft in contra-enquête één getuige laten horen.
2.3.
Beoordeeld dient te worden of [gedaagde] met het door hem aangedragen bewijs, afgezet tegen hetgeen door Ric Rent daartegenover is gesteld en in onderlinge samenhang bezien, geslaagd is in het ontzenuwen van het voorshands bewezen geachte feit dat tussen partijen een overeenkomst is gesloten voor 60 maanden. In dit verband wordt het volgende overwogen.
2.4.
[gedaagde] heeft allereerst zijn echtgenote, mevrouw [getuige 1] als getuige naar voren gebracht. [getuige 1] verklaart – samengevat – dat [naam 1] bij haar thuis is langsgekomen en aangaf dat een contract voor 60 maanden of 36 maanden kon worden afgesloten. Verder verklaart [getuige 1] dat zij gezegd heeft zich te kunnen vinden in 36 maanden en ze niet meer weet hoe het met het contract is gegaan en denkt dat [naam 1] een keer is langs gekomen en [gedaagde] toen getekend heeft. Daarnaast verklaart [getuige 1] dat [gedaagde] twee jaar geleden zag dat er 60 maanden in het contract stond en [naam 1] is langs gekomen, waar [getuige 2] bij was, en [naam 1] aangaf het contract aan te passen naar 36 maanden zoals mondeling was afgesproken.
2.5.
Als tweede getuige heeft [gedaagde] de heer [getuige 2] , die bevriend is met hem, laten horen. [getuige 2] verklaart – samengevat – dat hij bij een gesprek bij [gedaagde] thuis aanwezig is geweest over een contractaanpassing naar 36 maanden en hij begreep dat iedereen het daarmee eens was, ook [naam 1] . [getuige 2] verklaart dat niet zeker te weten, hij geen duidelijke ja van [naam 1] heeft gehoord, maar hij aanneemt dat het naar 36 maanden zou worden aangepast omdat [naam 1] niet voor niets naar het gesprek is gegaan.
2.6.
In contra-enquête heeft Ric Rent de heer [naam 1] ( [naam 1] ), die eerder werkzaam is geweest bij Ric Rent, als getuige laten horen. [naam 1] verklaart – samengevat – dat er meerdere contracten zijn opgesteld en daarbij dezelfde contractduur van 60 maanden is afgesproken. Verder verklaart [naam 1] dat het de gewoonte is altijd het contract door te nemen met de klant en – na het voorhouden van de verklaring van [getuige 1] over contractaanpassing twee jaar geleden – hij zich niet kan herinneren dat er over contractduur is gesproken en het kan zijn dat hij voor het onderhoudscontract is langs geweest. [naam 1] verklaart dat het Whatsapp bericht van hem van 14 juni 2022 om 19.30 uur ziet op een onderhoudsvoorstel omdat er eerder gesproken was over overzetten van het contract naar een servicecontract. Verder verklaart [naam 1] dat zijn Whatsapp berichten van 11 juli 2022 hem niets zeggen en hij in mei of juni 2022 uit dienst is gegaan.
2.7.
Uit de verklaring van [getuige 1] blijkt niet duidelijk dat er een contract is gesloten voor 36 maanden, maar wel dat er een afspraak is tot aanpassing van het contract naar 36 maanden. De verklaring van [getuige 1] wordt op het punt van aanpassing van het contract echter onvoldoende ondersteund door de verklaring van [getuige 2] . [getuige 2] verklaart niet een akkoord gehoord te hebben over aanpassing van het contract naar 36 maanden. Daartegenover staat de verklaring van [naam 1] die zegt dat een contractduur van 60 maanden gebruikelijk is, hij zich geen gesprek bij [gedaagde] over aanpassing van het contract naar 36 maanden herinnert en het kan dat hij voor het onderhoudscontract is langs geweest. Op grond van het voorgaande kan feitelijk alleen de verklaring van [getuige 1] tot bewijs dienen van het door [gedaagde] gestelde, maar die legt hier onvoldoende gewicht in de schaal. Dit gezien de tegengestelde verklaring van [naam 1] en omdat [getuige 1] de echtgenote van [gedaagde] is waardoor zij indirect een belang heeft bij de uitkomst van de procedure en haar verklaring met meer terughoudendheid moet worden bezien dan de andere verklaringen. Ten aanzien van de Whatsapp berichten van [naam 1] van 14 juni en 11 juli 2022 kan er gezien de verklaring van [naam 1] ook niet vanuit worden gegaan dat hij daarin uit ging van een contractduur van 36 maanden. [naam 1] verklaart dat zijn berichten zien op een servicecontract en eerder is gesproken over overzetting van het contract naar een servicecontract.
2.8.
Gelet op het voorgaande heeft [gedaagde] het bewijsvermoeden niet (in voldoende mate) ontzenuwd. Naar het oordeel van de kantonrechter staat dan ook vast dat er een overeenkomst is gesloten van 60 maanden. Dit betekent dat Ric Rent wegens de tekortkoming van [gedaagde] in de betalingsverplichting bevoegd was de overeenkomst te ontbinden. Op grond van artikel 5.3 van de toepasselijke algemene voorwaarden is [gedaagde] dan de resterende termijnen verschuldigd van € 2.312,31 naast de achterstand van € 1.422,96 waardoor het totaalbedrag van € 3.735,27 zal worden toegewezen.
2.9.
Ric Rent vordert in het petitum van de dagvaarding wettelijke rente, maar beroept zich in het lichaam van de dagvaarding op contractuele rente van 1,5% per maand. De kantonrechter beschouwt het petitum als leidend en zal van de wettelijke rente ex artikel 6:119 Burgerlijk Wetboek (BW) uitgaan. De wettelijke rente zal (zoals is gevorderd) worden toegewezen over het bedrag van € 1.422,96 vanaf de vervaldata van de facturen. Voor wat betreft het bedrag van € 2.312,31 – dat een ongedaanmakingsvergoeding is – geldt dat de wettelijke rente daarover toewijsbaar is vanaf de datum van verzuim. Nu de ontbinding eerst in de dagvaarding is ingeroepen zal de wettelijke rente worden toegewezen na een termijn van veertien dagen na de dagvaarding, zijnde vanaf 16 juli 2023.
2.10.
Ric Rent vordert buitengerechtelijke incassokosten en baseert zich op een van artikel 6:96 lid 6 BW afwijkend beding. De kantonrechter zal dit beding evenwel wegens strijd met dwingend recht buiten toepassing laten. De kantonrechter zal op grond van de wettelijke regeling van artikel 6:96 BW beoordelen of buitengerechtelijke incassokosten voor toewijzing in aanmerking komen. Nu niet gesteld of gebleken is dat een aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft plaatsgevonden, is er geen recht op vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De gevorderde buitengerechtelijke incassokosten worden dan ook afgewezen.
2.11.
Ric Rent vordert inlevering van gehuurde apparatuur binnen 14 dagen. [gedaagde] betwist deze vordering en voert aan dat hij de apparatuur mocht houden. De kantonrechter gaat voorbij aan het verweer van [gedaagde] . In artikel 5.3 van de algemene voorwaarden is het recht van Ric Rent genoemd om de apparatuur, bestaande uit drie camera’s en een recorder, terug te nemen. Dit is een zogenaamde haalschuld van Ric Rent. Daarom zal [gedaagde] veroordeeld worden medewerking te verlenen aan het ophalen van de apparatuur bij hem zoals in de beslissing is vermeld. De gevorderde dwangsom zal worden afgewezen omdat sprake is van een haalschuld.
2.12.
Daarnaast vordert Ric Rent een schadevergoeding in het geval [gedaagde] de apparatuur niet of niet in goede staat teruggeeft, maar dit is een toekomstige vordering en zal daarom worden afgewezen.
2.13.
[gedaagde] is grotendeels in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De door Ric Rent gevorderde kosten KvK worden afgewezen omdat [gedaagde] een natuurlijk persoon is. Daarnaast zal de door [naam 1] in zijn verklaring genoemde taxe van een bedrag van € 160,00 voor een eerdere rolzitting worden afgewezen omdat er geen reden is deze kosten ten laste van [gedaagde] te laten komen. [naam 1] is enkel op verzoek van de heer [naam 2] bij de rolzitting verschenen; daarmee is enkel de taxe van [naam 1] voor het getuigenverhoor van € 160,00 toewijsbaar. De proceskosten van Ric Rent worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
130,48
- griffierecht
128,00
- salaris
948,50
(3,5 punten × € 271,00)
- taxe getuige
160,00
- nakosten
135,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.501,98

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
veroordeelt [gedaagde] om aan Ric Rent te betalen een bedrag van € 3.735,27 te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 1.422,96 vanaf de vervaldata van de facturen en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over € 2.312,31 vanaf 16 juli 2023, alles tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [gedaagde] tot teruggave van de apparatuur, door mee te werken aan een afspraak over een datum en tijdstip waarop Ric Rent de apparatuur ophaalt bij [gedaagde] ,
3.3.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten van € 1.501,98, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [gedaagde] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ebben en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.