ECLI:NL:RBZWB:2024:78

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
AWB- 22_2592
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders inzake de Participatiewet en proceskosten

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 januari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. P.F.M. Gulickx, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 7 april 2022, waarin zijn verzoek om stopzetting van de uitkering op grond van de Participatiewet werd gehonoreerd. Eiser ontving een uitkering, maar verzocht deze per 1 januari 2022 stop te zetten. Het college had in het besluit van 19 januari 2022 meegedeeld dat de uitkering per die datum werd beëindigd, met gevolgen voor de collectieve ziektekostenverzekering en de Bredapas. Eiser maakte bezwaar tegen deze gevolgen, wat leidde tot een hoorzitting op 14 maart 2022. Het college verklaarde het bezwaar gegrond, maar eiser stelde dat er geen beslissing was genomen over zijn verzoek om proceskosten in bezwaar.

Tijdens de zitting op 14 december 2023, werd het beroep van eiser besproken. Eiser stelde dat het college ten onrechte niet had beslist op zijn verzoek om proceskosten en dat er geen aandacht was besteed aan zijn bezwaren over de bejegening en de uitvoering van het beleid. Het college betwistte dit en stelde dat eiser geen proceskosten had gevorderd tijdens de bezwaarprocedure. De rechtbank concludeerde dat eiser geen tijdig verzoek om proceskosten had gedaan en dat het college terecht geen beslissing had genomen over de proceskosten in de beslissing op bezwaar.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, omdat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen ontvingen een afschrift van de uitspraak. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, conform artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 22/2592 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van 7 april 2022.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 december 2023. Deze zaak is gelijktijdig behandeld met een andere beroepszaak van eiser en een schadeverzoek van eiser. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam] en mr. S.S. Hyder.

Totstandkoming van het bestreden besluit

Feiten
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet. Het college heeft aanleiding gezien om een onderzoek te starten naar de rechtmatigheid van de verstrekte uitkering.
Op 18 januari 2022 heeft eiser per e-mail verzocht om zijn uitkering per 1 januari 2022 stop te zetten.
Met het besluit van 19 januari 2022 is aan eiser meegedeeld dat op zijn verzoek de uitkering wordt beëindigd per 1 januari 2022. In het besluit is ook vermeld dat eiser hierdoor geen gebruik meer kan maken van de collectieve ziektekostenverzekering en de Bredapas. Verder is meegedeeld dat het gereserveerde vakantiegeld wordt verrekend met een openstaande vordering. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, voor zover het besluit betrekking heeft op de ziektekostenverzekering, de Bredapas en de verrekening van het vakantiegeld. De (telefonische) hoorzitting heeft plaatsgevonden op 14 maart 2022.
Met het besluit van 7 april 2022 is het bezwaar van eiser gegrond verklaard. Eiser houdt recht op de Bredapas en de collectieve ziektekostenverzekering. Verder is meegedeeld dat de vordering op eiser is komen te vervallen, zodat er geen aanleiding bestaat het vakantiegeld te verrekenen en een termijnbedrag af te spreken.

Beoordeling door de rechtbank

Standpunt eiser
2. Eiser heeft gesteld dat het college ten onrechte niet heeft beslist op zijn verzoek om proceskosten in bezwaar. Ook is niet beslist op het aspect bejegening. Er is verder niet ingegaan op zijn bezwaargrond over de wijze waarop de gemeente zijn beleid uitvoert. Ter zitting heeft eiser gesteld dat zijn beroep alleen betrekking heeft op de proceskosten. De opmerkingen over de bejegening en de uitvoering van het beleid moeten in het licht van zijn schadeverzoek worden gezien.
Standpunt college
3. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser tijdens de bezwaarprocedure niet heeft verzocht om een proceskostenveroordeling. Ook zijn advocaat heeft geen proceskosten gevorderd. Met betrekking tot de beroepsgrond over de bejegening heeft het college opgemerkt dat eiser niet kan opkomen tegen de werkprocessen van de gemeente. Eiser heeft volgens het college geen procesbelang meer nu aan al zijn bezwaren tegemoet is gekomen.
Beoordeling rechtbank
4. Een verzoek om proceskosten in de bezwaarprocedure moet uiterlijk voor de afgifte van het besluit op bezwaar zijn gedaan. [1] Zoals ter zitting is besproken, is de omvang van het geding beperkt tot de vraag of eiser tijdens de bezwaarprocedure heeft gevraagd om proceskosten. Niet in geschil is dat als deze vraag bevestigend moet worden beantwoord, het college gehouden is proceskosten te vergoeden. Anders dan door het college is gesteld, heeft eiser dus wel een belang bij de beoordeling van zijn beroep. Zou immers geoordeeld worden dat eiser tijdig verzocht heeft om proceskosten, dan had het college daarop moeten beslissen in het bestreden besluit.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser zelf bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van 7 april 2022. Met de e-mail van 14 maart 2022 heeft mr. Gulickx zich gesteld als gemachtigde van eiser. Noch in de brief van 7 april noch in de e-mail van 14 maart 2022 is er verzocht om vergoeding van proceskosten. Ook uit het verslag van de hoorzitting blijkt niet dat er om proceskosten is gevraagd. De stelling van eiser dat hij wel heeft gevraagd om proceskosten is onvoldoende om aan te nemen dat een dergelijk verzoek tijdig is gedaan. Het college heeft dan ook terecht in de beslissing op bezwaar niets besloten over proceskosten.

Conclusie en gevolgen

6. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal het beroep ongegrond worden verklaard. Voor een veroordeling van de proceskosten in beroep bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 5 januari 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 7:15, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht