ECLI:NL:RBZWB:2024:7834

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
9961668 CV EXPL 22-1645 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. van den Boom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot schadevergoeding wegens onrechtmatige daad na bewijslevering

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, heeft de kantonrechter op 6 november 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en gedaagden over de vraag of gedaagden onrechtmatig hebben gehandeld door de achterzijde van het perceel van eiser op te hogen, wat zou hebben geleid tot schade aan de tuinmuur van eiser. Eiser had eerder een bewijsopdracht gekregen om aan te tonen dat gedaagden verantwoordelijk waren voor de schadeveroorzakende gebeurtenis. Tijdens de bewijslevering zijn verschillende getuigen gehoord, maar de kantonrechter concludeert dat eiser niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. De getuigenverklaringen stonden op cruciale punten tegenover elkaar en gaven onvoldoende duidelijkheid over de feiten. Eiser heeft verklaard dat de ophoging van de tuin omstreeks 2013 heeft plaatsgevonden, terwijl getuigen van gedaagden stelden dat er geen veranderingen waren geweest in de tuin sinds de aankoop van het perceel door gedaagden in 2004. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de verklaringen van de getuigen van eiser, die voornamelijk familieleden waren, niet voldoende bewijs opleverden om de vordering te onderbouwen. Uiteindelijk heeft de kantonrechter de vordering van eiser afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van gedaagden, die zijn begroot op € 2.635,00.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Middelburg
Zaaknummer: 9961668 \ CV EXPL 22-1645
Vonnis van 6 november 2024
in de zaak van
[eiser],
te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna aan te duiden als: [eiser] ,
gemachtigde: mr. R.H.U. Keizer,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
hierna samen aan te duiden als: [gedaagden] ,
gemachtigde: mr. A.C.F. Berkhof.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 7 juni 2023 en de daarin genoemde processtukken;
- de brief van mr. Keizer van 1 november 2023, met productie 15 van de zijde
van [eiser] ;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 3 november 2023;
- de brief van mr. Berkhof van 8 februari 2024, met producties 11 tot en met 15
van de zijde van [gedaagden] ;
- de brief van mr. Keizer van 14 februari 2024, met productie 16;
- de brief van mr. Berkhof van 16 februari 2024, met productie 16 van de zijde
van [gedaagden] ;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 19 februari 2024;
- het proces-verbaal van getuigenverhoor (contra-enquête) van 16 mei 2024.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.2. De nadere beoordeling

2.1.
Volhard wordt bij de inhoud van het tussenvonnis van 7 juni 2023 en de daarin genomen beslissing. Bij dat vonnis is aan [eiser] opgedragen om, door alle middelen rechtens, te bewijzen dat [gedaagden] omstreeks 2013 de achterzijde van het perceel van [adres 1] heeft opgehoogd, dan wel heeft laten ophogen, in een zodanige mate dat het schade aan de tuinmuur van [eiser] heeft veroorzaakt.
2.2
Ter voldoening aan voormeld vonnis heeft [eiser] de volgende personen als getuigen doen horen: zijn neef [neef 1] , zijn [schoondochter] , zijn [dochter] en [naam 1] . Ook heeft [eiser] zelf als getuige onder ede een verklaring afgelegd. Tot slot heeft [eiser] als productie 15 een schriftelijke verklaring in het geding gebracht van zijn [kleinzoon] en als productie 16 een schriftelijke verklaring van zijn [zoon] .
In contra-enquête heeft [gedaagden] [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen doen horen. Als productie 12 heeft [gedaagden] bij brief van 8 februari 2024 een schriftelijke verklaring van [naam 2] , de voormalige werkgever van [naam 3] , in het geding gebracht. Tot slot heeft ook [gedaagde 1] zelf als getuige een verklaring onder ede afgelegd.
2.3 In het tussenvonnis van 7 juni 2023 is overwogen dat de door partijen ingebrachte schriftelijke getuigenverklaringen (deels) lijnrecht tegenover elkaar stonden. Daarnaast was niet duidelijk of deze getuigen allen over de ophoging van hetzelfde (in geschil zijnde) deel van het achtererf verklaarden. Ook was niet van alle verklaringen duidelijk op welke periode zij betrekking hadden. Om die reden boden de overgelegde verklaringen onvoldoende uitsluitsel over de door [eiser] gestelde onrechtmatige gedraging van [gedaagden] .
2.4
De kantonrechter is van oordeel dat de in het kader van de bewijslevering ter zitting onder ede afgelegde (en ook de in dat verband alsnog overgelegde schriftelijke) getuigen-verklaringen, in hun onderlinge samenhang bezien, evenmin de helderheid hebben opgeleverd die noodzakelijk is voor het oordeel dat het – zoals [eiser] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd – [gedaagden] is geweest die omstreeks 2013 de achterzijde van het perceel [adres 1] heeft opgehoogd (of heeft laten ophogen).
2.5
[eiser] heeft daarover (onder ede) het volgende verklaard. In 2005/2006 hebben de bewoners van [adres 2] een verbouwing uitgevoerd. [eiser] weet niet precies wanneer de muur is gemetseld, maar dit moet na de winter van 2006 zijn geweest omdat toen de stenen van de verbouwing van [adres 2] zijn vrijgekomen en aan [gedaagden] zijn overgedragen. Op dat moment is ook de grond opgehoogd. [eiser] verklaart niet persoonlijk te hebben gezien dat de grond werd opgehoogd, maar wel dat de muur werd gemetseld. De ophoging van de grond moet vlak daarna zijn gebeurd, aldus [eiser] . Deze verklaring van [eiser] betreft een partijverklaring. Voor een dergelijke verklaring geldt op grond van artikel 164 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dat deze omtrent de door deze partij te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel kan opleveren, tenzij die verklaring strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Naar het oordeel van de kantonrechter is dat onvolledig bewijs niet (in voldoende mate) aanwezig. De in het kader van de bewijslevering afgelegde getuigenverklaringen leveren, net als de eerder in het geding gebrachte schriftelijke verklaringen, een wisselend beeld op.
2.6 Aan de zijde van [eiser] is de getuige [naam 1] aan te merken als degene die het verst op afstand staat van [eiser] . [naam 1] heeft – kort gezegd – verklaard dat [gedaagden] rond 2007/2008 de volgende werkzaamheden heeft verricht aan de achterzijde van het perceel [adres 1] . Ten eerste het plaatsen van een schutting tegen en in het verlengde van de schutting van [naam 1] langs het achter de percelen [adres 3] , [adres 1] en [adres 2] gelegen weggetje. Ten tweede het ophogen van de oprit naar de garage, waardoor die garage niet meer met een auto te bereiken was. En ten derde het ophogen van de tuin achter de voormalige tuinpoort die tot dat moment haaks op de garage geplaatst was geweest. Ook heeft [naam 1] verklaard dat zij stenen, die zij over had van een eigen verbouwing, aan [gedaagden] heeft verkocht en dat [gedaagden] die stenen heeft gebruikt voor het maken van een nieuw trapje tussen het terras achter zijn woning en de iets lager gelegen tuin en voor de muur langs de straatzijde waar de schutting op is geplaatst.
De overige getuigen aan de zijde van [eiser] hebben op onderdelen het standpunt van [eiser] bevestigd.
Zo heeft [neef 2] verklaard dat [gedaagden] de bewoner was van [adres 1] toen op dat perceel in of rond 2006 de muur werd gemetseld en de grond werd opgehoogd. De grond waarmee het perceel is opgehoogd werd via de zijkant aan de kant van het Bastion langs het trapje aangevoerd. Dat heeft hij zelf gezien.
[schoondochter] heeft verklaard dat zij sinds ongeveer de lente van 2004 bij [eiser] over de vloer kwam en dat er toen nog geen muur stond op het perceel van [adres 1] . De muur is rond 2006 gemetseld, maar zij weet niet door wie.
[dochter] heeft verklaard dat zowel het metselen van de muur op het erf van [adres 1] als het ophogen van de grond is gedaan door [gedaagden] Zij heeft zelf gezien dat de heer [gedaagden] , samen met een oudere man, met kruiwagens grond heen en weer liep. Ook weet zij dat de stenen die overbleven van de verbouwing van [adres 2] werden gebruikt door [gedaagden] voor het metselen van de muur. Zij weet niet meer precies wanneer die werkzaamheden hebben plaatsgevonden; misschien in 2008 maar het kan ook een ander jaartal zijn geweest.
Hoewel de inhoud van deze getuigenverklaringen wordt meegewogen, wordt er wel rekening mee gehouden dat al deze getuigen familie zijn van [eiser] . Ook weegt mee dat deze verklaringen over het ophogen van het perceel van [adres 1] omstreeks 2006-2008 niet (goed) te rijmen vallen met de eigen stelling van [eiser] in deze procedure dat het ophogen van de tuin omstreeks 2013 heeft plaatsgevonden.
2.7
Tegenover de hiervoor weergegeven verklaringen staan de verklaringen van
[gedaagde 1] , Van [getuige 1] en [naam 2] .
[gedaagde 1] heeft onder ede verklaard dat hij nimmer stenen van [naam 1] heeft gekocht of gekregen en dat hij ook nimmer de achtertuin van het perceel [adres 1] heeft opgehoogd.
Die verklaring van [gedaagde 1] wordt ondersteund door de verklaring van Van [getuige 1] . Van [getuige 1] heeft verklaard dat hij, toen de familie [gedaagden] aan de [adres 1] in [woonplaats] is gaan wonen, daar schilderwerk heeft verricht en dat hij daar later, toen de familie [gedaagden] de badkamer heeft gemaakt opnieuw is geweest voor schilderwerk. Steeds als hij ter plaatse kwam parkeerde hij zijn auto aan de achterzijde van de woning. Hij moest dan een trapje van enkele treden op en vervolgens door een poort heen, welke poort parallel aan het weggetje achter het perceel [adres 1] liep. Hij heeft ook verklaard dat er weliswaar sprake was van niveauverschil maar dat hij steeds met een trap heeft kunnen werken. Als het niveauverschil in de volledig betegelde tuin groter was geweest had hij een ladder moeten gebruiken. Op de vraag of [gedaagden] op enig moment het achtererf heeft opgehoogd, heeft Van [getuige 1] geantwoord dat er in zijn beleving niets is veranderd. Hij heeft verklaard zijn auto altijd op dezelfde wijze te hebben geparkeerd en dat hij altijd op dezelfde wijze naar boven is gelopen.
De verklaring van Van [getuige 1] wordt ondersteund door de verklaring van [getuige 2] die heeft verklaard dat er tussen het moment dat de familie [gedaagden] aan de [adres 1] is komen wonen en het moment waarop hij aan de schuur heeft gewerkt (in de periode tussen 2011 en 2013) niets aan de situatie in de tuin is gewijzigd.
De verklaring van Van [getuige 1] wordt voorts ondersteund door de schriftelijke verklaring van [naam 2] . [naam 2] heeft verklaard al vanaf de aankoop van de woning door [gedaagden] (wat blijkens de processtukken in augustus 2004 heeft plaatsgevonden) met regelmaat ter plaatse te zijn geweest, dat het hem al de eerste keer dat hij daar kwam was opgevallen dat de achtertuin was opgehoogd, dat geen sprake was van een aflopend of niet opgehoogd terras en dat aan het einde van de tuin een schutting stond. In zijn ogen is de situatie altijd zo geweest.
2.8
De getuigenverklaringen blijven elkaar op cruciale onderdelen tegenspreken. Ook de zich in het dossier bevindende foto’s brengen in deze zaak geen helderheid.
2.9
De conclusie uit al het vorenstaande luidt dat de kantonrechter, ook na de fase van bewijslevering, niet kan vaststellen dat [gedaagden] degene is geweest die de achterzijde van het perceel [adres 1] heeft opgehoogd en daarmee, nu geen of onvoldoende voorzieningen zijn getroffen ter voorkoming van schade aan de muur van [eiser] , onrechtmatig jegens [eiser] heeft gehandeld. De consequentie is dat de vordering van [eiser] tot veroordeling van [gedaagden] tot vergoeding van de door [eiser] geleden schade als onbewezen moet worden afgewezen.
2.1
Gelet op voormeld oordeel behoeft hetgeen partijen voor het overige naar voren hebben gebracht geen bespreking meer.
2.11
[eiser] wordt in het ongelijk gesteld en dat betekent dat hij de proceskosten zal dienen te dragen. Die kosten worden aan de zijde van [gedaagden] als volgt begroot:
- salaris advocaat € 2.500,00 (4 procespunten × € 625,00)
- nakosten €
135,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 2.635,00.

3.3. De beslissing

De kantonrechter:
wijst de vordering van [eiser] af;
veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure aan de zijde van [gedaagden] gevallen en tot aan deze uitspraak begroot op € 2.635,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Als [eiser] niet tijdig aan deze veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend, dan moet [eiser] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening;
verklaart dit vonnis wat de kostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Boom, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024.