ECLI:NL:RBZWB:2024:7844

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
15 november 2024
Zaaknummer
10969355 \ CV EXPL 24-826
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. De Graauw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindvonnis in civiele zaak tussen een ZZP-er en een B.V. over onbetaalde facturen en beslagkosten

In deze civiele zaak, behandeld door de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, is op 13 november 2024 een eindvonnis uitgesproken in een geschil tussen een ZZP-er en een B.V. De zaak betreft onbetaalde facturen voor geleverde diensten, waarbij de ZZP-er vorderingen heeft ingesteld tegen de B.V. voor een totaalbedrag van € 13.667,54, vermeerderd met rente en kosten. Dit vonnis volgt op een eerder tussenvonnis van 7 augustus 2024, waarin de kantonrechter had geoordeeld dat de ZZP-er voorshands bewezen had dat hij de gefactureerde ritten had uitgevoerd. De B.V. kreeg de gelegenheid om tegenbewijs te leveren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

In het eindvonnis heeft de kantonrechter de vordering van de ZZP-er toegewezen, waarbij de B.V. werd veroordeeld tot betaling van het openstaande bedrag, inclusief wettelijke handelsrente vanaf de vervaldatum van de facturen. Daarnaast zijn de beslagkosten, die de ZZP-er had gemaakt voor het leggen van conservatoir beslag, toegewezen. De kantonrechter heeft ook de vordering van de ZZP-er tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was overgelegd dat deze kosten daadwerkelijk waren gemaakt. De proceskosten zijn voor rekening van de B.V., die grotendeels ongelijk heeft gekregen in deze procedure.

De uitspraak benadrukt het belang van het leveren van tegenbewijs in civiele procedures en de gevolgen van het niet tijdig reageren op vorderingen. De kantonrechter heeft in reconventie de vordering van de B.V. afgewezen, omdat deze niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs en er geen gronden voor opheffing van het beslag zijn gesteld. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de B.V. direct aan de veroordelingen moet voldoen, ook al kan zij in hoger beroep gaan.

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 10969355 \ CV EXPL 24-826
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
[de ZZP-er] H.O.D.N. [handelsnaam],
te [plaats 1] ,
eisende partij in conventie,
verwerende partij in reconventie,
hierna te noemen: [de ZZP-er] ,
procederend in persoon,
tegen
[de B.V.],
te [plaats 2] ,
gedaagde partij in conventie,
eisende partij in reconventie,
hierna te noemen: [de B.V.] ,
procederend in de persoon van mevrouw [naam 2] (algemeen directeur van zowel [de B.V.] als van haar bestuurder en enig aandeelhouder [B.V. 1] ).
Inleiding
Dit vonnis is een vervolg op het tussenvonnis van de kantonrechter van 7 augustus 2024. Hierin heeft de kantonrechter geoordeeld dat voorshands bewezen kan worden geacht dat [de ZZP-er] de ritten heeft gereden. [de B.V.] is in de gelegenheid gesteld hiertegen tegenbewijs te leveren. [de B.V.] heeft daar geen gebruik van gemaakt. In dit vonnis wordt dan ook een eindbeslissing genomen.
Korte samenvatting van de uitspraak
De eindbeslissing van de kantonrechter houdt in dat [de B.V.] wordt veroordeeld tot betaling van de door [de ZZP-er] gefactureerde ritten van in totaal € 13.667,54, vermeerderd met rente en kosten. De precieze bedragen zijn vermeld in de eindbeslissing in paragraaf 3 van dit vonnis.
Leeswijzer
In paragraaf 2 van dit vonnis wordt nader toegelicht hoe de kantonrechter tot de eindbeslissing is gekomen. Eerst wordt in paragraaf 1 opgesomd welke stappen er in de verdere procedure zijn gezet vanaf het tussenvonnis tot het moment van deze uitspraak. De feiten, de vorderingen en verweren van partijen zijn door de kantonrechter al, kort samengevat, weergegeven in het tussenvonnis van 7 augustus 2024.

1.De verdere procedure

1.1.
Hoe de procedure vanaf het tussenvonnis van 7 augustus 2024 is verlopen blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 augustus 2024,
  • de akte van [de B.V.] met een verzoek om aanhouding, door de griffie per e-mail ontvangen op 3 september 2024 van [e-mailadres] ;
  • de brief van de griffie aan partijen van 4 september 2024: dat er uitstel wordt verleend aan [de B.V.] tot 2 oktober 2024,
  • de “retour afzender” (reden: ongeldig/incompleet adres) ontvangen brief aan [de B.V.] van 4 september 2024;
  • de brief van de griffie aan [de B.V.] van 11 september 2024 (ditmaal zonder toevoeging “ [nummers] ” aan [huisnummer] ): dat er uitstel wordt verleend aan [de B.V.] tot 2 oktober 2024;
  • de brief van de griffie aan partijen van 7 oktober 2024: dat er geen reactie meer is ontvangen en de zaak wordt verwezen naar de rol van 13 november 2024 voor vonnis;
  • de “retour afzender” (reden: onbekend) ontvangen brief aan [de B.V.] van
  • de e-mail van de griffie aan [de B.V.] ( [e-mailadres] ) van 10 oktober 2024 met een afschrift van de brieven van de griffie van 11 september 2024 en 7 oktober 2024;
  • de op 29 oktober 2024 “retour afzender” (onbekend) ontvangen brief aan [de B.V.] van 7 oktober 2024.
1.2.
Vervolgens is vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

in conventie:
Voorshands bewezen, behoudens tegenbewijs
2.1.
De kantonrechter blijft bij dat wat zij in het tussenvonnis van 7 augustus 2024 heeft overwogen en beslist.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de urenstaten, de verklaring van de directeur van [bedrijf] van 10 september 2024 en de screenshots van de tijdlijn van [de ZZP-er] in Google Maps, alle bij elkaar genomen, onderbouwen dat [de ZZP-er] de gefactureerde ritten heeft uitgevoerd. Daarnaast is overwogen dat het persoonlijke chauffeursnummer niet het enige harde bewijsmiddel is om een chauffeur aan ritten te kunnen koppelen. De kantonrechter heeft de stellingen van [de ZZP-er] daarom voorshands bewezen geacht en [de B.V.] in de gelegenheid gesteld om tegenbewijs te leveren.
Wel aanhouding van de procedure, maar geen tegenbewijs geleverd
2.2.
In de akte die [de B.V.] op 3 september 2024 heeft ingediend, heeft zij om aanhouding verzocht. [de B.V.] heeft ten eerste aangevoerd dat zij Qbuzz heeft verzocht om een simpele, gedocumenteerde uitleg te geven, onderbouwd met foto voorbeelden, over de systematiek waarbij 100% zekerheid kan worden gegeven dat een chauffeur een dienst heeft uitgevoerd. De medewerking was door Qbuzz telefonisch toegezegd, maar [de B.V.] had nog niets ontvangen. [de B.V.] heeft op haar beurt toegezegd de stukken na ontvangst direct aan de kantonrechter en aan [de ZZP-er] toe te sturen.
Ten tweede heeft [de B.V.] aanhouding gevraagd, omdat zij getuigen (drie chauffeurs) wenste op te roepen om te (laten) horen over de procedure, de dubbele planning vanuit [bedrijf] en de uiteindelijke uitvoering door de getuige(n). Zij had echter nog niet al hun verhinderdata ontvangen, aldus [de B.V.] .
2.3.
Hoewel aan [de B.V.] zoals verzocht een aanhouding is verleend, voor de duur van vier weken, heeft de kantonrechter niets meer van haar ontvangen; geen stukken van Qbuzz en ook geen verhinderdata. Omdat de brief van 11 september 2024 retour ontvangen werd, is op 10 oktober 2024 een afschrift van die brief en ook van de brief van 7 oktober 2024 per
e-mail aan [de B.V.] toegestuurd. De e-mail is gericht aan het e-mailadres waarmee de akte van 3 september 2023 aan de griffie was gestuurd. De e-mail is niet retour gekomen. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat de brieven [de B.V.] alsnog per e-mail hebben bereikt. Kennelijk wenst [de B.V.] geen gebruik te maken van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren.
Hoofdsom en wettelijke handelsrente
2.4.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat [de B.V.] niet is geslaagd in het leveren van tegenbewijs. Dit betekent dat de kantonrechter de stellingen van [de ZZP-er] bewezen acht. Zoals de kantonrechter in het tussenvonnis van 7 augustus 2024 al heeft overwogen, wordt de vordering van [de ZZP-er] tot betaling van de openstaande facturen van in totaal € 13.667,54 daarom toegewezen.
2.5.
De gevorderde wettelijke handelsrente zal worden toegewezen over dit bedrag, vanaf 17 mei 2023, de vervaldatum van de facturen. [de B.V.] heeft de vordering van [de ZZP-er] op dit punt niet weersproken.
Buitengerechtelijke kosten en kosten faillissementsprocedure
2.6.
[de ZZP-er] vordert ook vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. [de ZZP-er] heeft gesteld dat hij op 28 mei 2023 per e-mail aan [de B.V.] heeft gevraagd wat het plan is met de openstaande facturen. Omdat de facturen toch onbetaald bleven, heeft [de ZZP-er] een gemachtigde (mr. Krol) ingeschakeld die [de B.V.] diverse keren tot betaling heeft aangemaand. Vervolgens heeft [de ZZP-er] het faillissement van [de B.V.] aangevraagd. Een vergoeding van de kosten van die procedure heeft [de ZZP-er] , na vermeerdering van eis, eveneens gevorderd.
2.7.
De kantonrechter overweegt ten eerste, zoals ook al is overwogen in het tussenvonnis van 7 augustus 2024, dat de door [de ZZP-er] gevorderde vergoeding van de kosten voor de faillissementsprocedure zal worden afgewezen. Een deugdelijke grondslag ontbreekt hiervoor.
2.8.
Daarnaast overweegt de kantonrechter dat [de ZZP-er] weliswaar heeft gesteld dat zijn voormalige gemachtigde (mr. Krol) [de B.V.] diverse keren heeft aangemaand, maar er zijn geen aanmaningen overgelegd. Uit de stukken ter onderbouwing van de kosten van de faillissementsprocedure maakt de kantonrechter op dat mr. Krol zijn werkzaamheden heeft verricht in het kader van die procedure. Zo is in urenspecificaties diverse keren “correspondentie” vermeld. Niet gebleken is dat het gaat om werkzaamheden ter verkrijging van voldoening van de onderhavige vordering buiten rechte. In beginsel is [de B.V.] daarom naar het oordeel van de kantonrechter geen vergoeding voor buitengerechtelijke kosten verschuldigd. In dit geval is echter sprake van een handelsovereenkomst die op of na 16 maart 2013 is gesloten, waarbij de betalingstermijn is verstreken, zodat op grond van artikel 6:96 lid 4 BW een bedrag van € 40,00 toewijsbaar is, ook als geen incassowerkzaamheden zijn verricht.
De gevorderde wettelijke rente over deze kosten wordt toegewezen vanaf de datum van dit vonnis.
Beslagkosten
2.9.
[de ZZP-er] heeft in de dagvaarding gesteld dat hij conservatoir beslag heeft gelegd voor zijn vorderingen en dat de gemaakte kosten door [de B.V.] dienen te worden vergoed. In het petitum zijn de beslagkosten niet opgenomen. De beslagstukken zijn door [de ZZP-er] in het geding gebracht. Hieruit volgt dat het gaat om een verzoek van 30 januari 2024, waarvoor op 31 januari 2024 verlof is verleend. Het beslag is gelegd op 9 februari 2024 onder de Rabobank en overbetekend aan [de B.V.] op 14 februari 2024. De inleidende dagvaarding is op 27 februari 2024 aan de Rabobank overbetekend.
2.10.
De kantonrechter overweegt, zoals zij op de zitting al aan partijen heeft voorgehouden, dat ervan uitgegaan moet worden dat [de ZZP-er] heeft bedoeld in het petitum een vergoeding van de beslagkosten te vorderen. Niet gesteld of gebleken is dat [de B.V.] dit anders heeft begrepen.
2.11.
De vordering is gelet op het bepaalde in artikel 706 Rv toewijsbaar. Niet gebleken is dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was. De (over)betekeningen hebben tijdig plaatsgevonden. Dat [de ZZP-er] het (aanvullende) griffierecht voor de bodemprocedure na indiening van de conclusie van antwoord van [de B.V.] heeft betaald, betekent ook niet dat het beslag opgeheven (had) moet(en) worden en/of de kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen.
2.12.
De beslagkosten worden begroot op € 748,42 voor verschotten, dat wil zeggen
€ 320,00 aan griffierecht en € 428,42 aan explootkosten (= € 233,28 + € 97,57 + € 97,57), en op € 406,00 aan salaris advocaat (1 rekest x tarief € 406,00), oftewel op € 1.154,42 in totaal.
Proceskosten en nakosten
2.13.
[de B.V.] krijgt grotendeels ongelijk en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Dit betekent dat zij haar eigen kosten moet dragen en de kosten van [de ZZP-er] moet vergoeden. De proceskosten van [de ZZP-er] worden begroot op:
- kosten van de dagvaarding
115,22
- griffierecht
386,00
(€ 706,00 - € 320,00)
- salaris gemachtigde
812,00
(2 punten × € 406,00)
- nakosten
132,00
(plus de kosten van betekening zoals vermeld in de beslissing)
Totaal
1.445,22
2.14.
De gevorderde wettelijke rente over de
nakosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.
in reconventie:
2.15.
De rechtbank blijft bij dat wat zij in het tussenvonnis van 7 augustus 2024 heeft overwogen en beslist.
De kantonrechter heeft overwogen dat de beoordeling in reconventie samenhangt met de beoordeling in conventie, in die zin dat: als blijkt dat de vordering van [de ZZP-er] moet worden afgewezen, het beslag moet worden opgeheven, en andersom: als blijkt dat de vordering van [de ZZP-er] wordt toegewezen, ervan uitgegaan kan worden dat het beslag ten laste van [de B.V.] terecht is gelegd.
2.16.
Zoals hiervoor is overwogen wordt de vordering van [de ZZP-er] in conventie toegewezen. [de B.V.] heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om tegenbewijs te leveren. Er is evenmin alsnog gesteld of gebleken is dat een van de gronden voor opheffing van artikel 709 Rv zich voordoet. De vordering van [de B.V.] zal dan ook worden afgewezen.
2.17.
[de B.V.] krijgt ongelijk en moet daarom de proceskosten betalen. Dit betekent dat zij haar eigen kosten moet dragen en de kosten van [de ZZP-er] moet vergoeden. De proceskosten van [de ZZP-er] worden begroot op € 203,00 aan salaris gemachtigde (1 punt x factor 0,5 x € 406,00).

3.De beslissing

De kantonrechter,
in conventie:
3.1.
veroordeelt [de B.V.] om aan [de ZZP-er] te betalen een bedrag van € 13.667,54, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag, met ingang van 17 mei 2023, tot de dag van volledige betaling,
3.2.
veroordeelt [de B.V.] om aan [de ZZP-er] te betalen een bedrag van € 40,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW, met ingang van vandaag, tot de dag van volledige betaling,
3.3.
veroordeelt [de B.V.] in de beslagkosten van € 1.154,42,
3.4.
veroordeelt [de B.V.] in de proceskosten van € 1.445,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
3.5.
veroordeelt [de B.V.] tot betaling van de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de
nakosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn betaald,
3.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie:
3.7.
wijst de vordering af,
3.8.
veroordeelt [de B.V.] in de proceskosten van € 203,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe,
in conventie en in reconventie:
3.9.
veroordeelt [de B.V.] tot betaling van de kosten van betekening als [de B.V.] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
3.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graauw, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.