ECLI:NL:RBZWB:2024:7909

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
19 november 2024
Zaaknummer
C/02/423254 / FA RK 24-2628
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Oomes
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot eenhoofdig gezag en vaststelling zorgregeling en kinderalimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende gezag, contactregeling, informatieregeling en levensonderhoud. De vrouw verzocht om het gezamenlijk gezag over hun minderjarige kind te beëindigen en alleen het gezag te verkrijgen. De man verzocht om een regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken en een informatieregeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man geen gezagsbeslissingen in de weg staat, maar dat de communicatie tussen de ouders verbeterd moet worden. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot eenhoofdig gezag afgewezen, omdat er geen onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. De huidige zorgregeling, waarbij de man en het kind eenmaal per twee weken contact hebben, wordt voorlopig voortgezet. De rechtbank heeft ook een informatieregeling vastgesteld, waarbij de vrouw de man maandelijks moet informeren over belangrijke aangelegenheden van het kind. Daarnaast is de man verplicht om kinderalimentatie van € 309 per maand te betalen, met ingang van de datum van de beschikking. De ouders zijn doorverwezen naar een hulpverleningstraject om de communicatie en samenwerking te verbeteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/423254 / FA RK 24-2628
Datum uitspraak: 14 november 2024
beschikking betreffende gezag, contactregeling, informatieregeling en levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. D.V. Garib te Rotterdam,
en
[de man],
ingeschreven te [plaats 1] , feitelijk verblijvende te [plaats 2] ,
hierna te noemen de man,
advocaat mr. M. Czarnota te Oosterhout.
1. Het procesverloop
1.1. Dit blijkt uit de volgende stukken:
- het op 4 juni 2024 ontvangen verzoekschrift met bijlagen;
- de brief met bijlage van 21 juni 2024 van mr. Garib;
- de brief met bijlage van 27 juni 2024 van mr. Garib;
- het op 15 oktober 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen;
- de brief met bijlagen van 15 oktober 2024 van mr. Garib;
- de brief met bijlagen van 17 oktober 2024 van mr. Czarnota.
1.2. De zaak is behandeld op de mondelinge behandeling van 29 oktober 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen, de vrouw bijgestaan door haar waarnemend advocaat, mr. B.H. van der Zwan, de man bijgestaan door zijn advocaat, mr. M. Czarnota en beiden vergezeld van tolken in de Poolse taal. Ook was aanwezig een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie Breda (hierna te noemen de Raad).
1.3. Na de mondelinge behandeling heeft de rechtbank nog kennisgenomen van de volgende stukken:
- de brief met bijlagen van 4 november 2024 van mr. Czarnota;
- de brief van 5 november 2024 van mr. Garib.

2.De feiten

Blijkens de stellingen en overgelegde stukken staat tussen partijen het volgende vast:
- zij hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- uit hun relatie is het volgende nog minderjarige kind geboren: [de minderjarige] , geboren
te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022.
[de minderjarige] is door de man erkend. Partijen zijn op grond van een aantekening in het
gezagsregister gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] ;
- er is geen rechterlijke uitspraak van kracht ter zake het hoofdverblijf, de verdeling van
de zorg- en opvoedingstaken, een informatieregeling of een onderhoudsbijdrage;
- volgens de Basisregistratie Personen hebben partijen en [de minderjarige] in ieder geval de
Poolse nationaliteit.

3.De verzoeken

3.1.
De vrouw verzoekt, samengevat:
- bepaling dat voortaan aan haar alleen het gezag over [de minderjarige] toekomt;
- vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van [de minderjarige] van € 529,= per maand.
3.2.
De man verzoekt zelfstandig, samengevat:
- vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken;
- vaststelling van een informatieregeling.

4.De beoordeling

Gezag
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1.
Nu de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter
bevoegd om te beslissen op het verzoek over het gezag. De rechtbank zal hierbij Nederlands
recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
4.2.
De vrouw verzoekt het gezamenlijk gezag te beëindigen en te bepalen dat het ouderlijk gezag alleen aan haar toekomt. Ter onderbouwing hiervan stelt de vrouw dat de man sinds het uiteengaan van partijen geen enkele interesse in [de minderjarige] toont. De vrouw oefent het gezag feitelijk alleen uit. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de man niet wordt betrokken bij het nemen van beslissingen over haar. De man heeft immers meermaals laten zien dat hij deze verantwoordelijkheid niet aan kan of niet serieus neemt. Er is bovendien minimaal contact tussen de man en [de minderjarige] , zodat hij geen inzicht heeft in haar belangen. De vrouw vreest dat de man haar alleen maar zal belemmeren bij beslissingen. Gezien zijn middelengebruik (dat zijn beslissingsvaardigheden en gedrag negatief beïnvloedt) en zijn afwezigheid acht de vrouw de man niet in staat om beslissingen te nemen. De man reageert niet of weigert zijn toestemming te verlenen voor een (familie)vakantie of de aanvraag van een paspoort of stelt hier voorwaarden aan. De vrouw heeft eerder al een kort geding procedure moeten starten. Partijen kunnen niet op een normale wijze met elkaar communiceren. Daar komt nog bij dat de man heeft aangegeven voornemens te zijn naar Polen te verhuizen. Volgens de vrouw is sprake van een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] klem of verloren dreigt te raken tussen de ouders en dat niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vrouw aangegeven dat het verzoek in verband met de doorverwijzing naar het Uniform Hulpaanbod (hierna: UHA) wat haar betreft wordt aangehouden.
4.3.
De man voert verweer. Volgens de man heeft hij niets te vertellen en spreekt de vrouw alleen met de man in de mededelende vorm. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de vrouw zich openstelt voor contact met de man en hem gaat zien als gelijkwaardige ouder. De vrouw houdt hem nu overal van weg, dus het is niet vreemd dat de man nu onvoldoende zicht heeft op het leven van [de minderjarige] . De vrees van de vrouw dat de man haar zal belemmeren bij gezagsbeslissingen is nergens op gebaseerd. Er heeft zich geen situatie voorgedaan waarin de man geen medewerking verleend heeft, als hem daar op normale wijze en tijdig naar werd gevraagd. De man moet steeds naar de pijpen van de vrouw dansen, terwijl meer contact tussen hem en [de minderjarige] voor de vrouw niet bespreekbaar is. Ook is geen sprake van middelengebruik. De door de vrouw overgelegde correspondentie daarover is zeer gedateerd. Dat de man naar Polen wil verhuizen is ook niet juist. De man meent dat niet voldaan is aan het klem en verloren criterium en dat het ook niet anderszins in het belang is van [de minderjarige] dat de vrouw wordt belast met het eenhoofdig gezag. [de minderjarige] heeft zowel een vader als een moeder nodig.
In het kader van de doorverwijzing naar het UHA heeft de man aangegeven dat het verzoek van de vrouw niet hoeft te worden aangehouden, maar nu al kan worden afgewezen, zodat partijen een gelijkwaardige start hebben bij het UHA.
4.4.
De raadsmedewerker heeft zich tijdens de mondelinge behandeling gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Dit verzoek kan wat de Raad betreft worden aangehouden of worden afgewezen. In dat laatste geval maken de ouders een gelijkwaardige start bij de hulpverlening. De ouders lijken in de kern hetzelfde te willen, namelijk dat het goed gaat met [de minderjarige] en dat beide ouders betrokken zijn. Het lukt de ouders echter vooralsnog niet om dat te realiseren. Er is nog teveel wantrouwen en miscommunicatie tussen de ouders. Het is in het belang van [de minderjarige] dat de ouders daar hulpverlening voor inschakelen via het UHA.
4.5.
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 2 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt is van de wetgever. Gebleken is dat partijen op dit moment met elkaar communiceren, maar dat de wijze waarop zij communiceren verbeterd moet worden. De ouders zullen, gelet op de jonge leeftijd van de minderjarige, nog vele jaren met elkaar moeten overleggen over zaken en aangelegenheden die de minderjarige betreffen. De ouders zien dat in en hebben in dat kader tijdens de mondelinge behandeling verklaard open te staan voor een hulpverleningstraject binnen het UHA (waarover hierna meer). Daarnaast is op dit moment weliswaar sprake van een beperkt contact tussen de man en [de minderjarige] , maar zoals uit het hierna volgende zal blijken, is de bedoeling dat dit contact wordt uitgebreid. Verder is ook niet gebleken dat de man gezagsbeslissingen in de weg staat. Dat dit eerder moeizaam is verlopen, komt voort uit de wijze van onderlinge communicatie en het wantrouwen. Partijen gaan hier echter mee aan de slag. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken van een situatie waarin een onaanvaardbaar risico bestaat dat de minderjarige klem en verloren raakt én niet te verwachten is dat er binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende aanleiding om de beslissing op het gezag aan te houden in afwachting van het hulpverleningstraject. Het wordt juist in het belang van [de minderjarige] geacht dat er nu duidelijkheid wordt gegeven over het gezag, zodat dat geen onderwerp van discussie meer tussen partijen hoeft te zijn. Daarbij zullen partijen daarmee met een gelijkwaardige positie starten aan het hulpverleningstraject: als ouder met gezag. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank het verzoek van de vrouw met betrekking tot het gezag afwijzen.
Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.7.
Nu de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot [de minderjarige] . De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
4.8.
De man verzoekt:
I. een opbouwende zorgregeling te bepalen, waarbij de man en [de minderjarige] contact met elkaar hebben:
de eerste twee maanden (vanaf datum beschikking) iedere zaterdag van 10.00 tot 18.00 uur;
de derde en vierde maand van vrijdagmiddag na de opvang tot zaterdag 18.00 uur;
vanaf de vijfde maand in de ene week van vrijdagmiddag na de opvang tot zondag 18.00 uur en in de andere week op vrijdag van 13.00 tot 20.00 uur;
II. met een (specifieke) verdeling van de vakanties en feestdagen bij helfte, met ingang van de aanstaande kerstdagen:
in de even jaren is [de minderjarige] tijdens kerstavond, eerste kerstdag en Hemelvaart bij de man. In de oneven jaren is [de minderjarige] tijdens Pasen en Pinksteren bij de man.
op Vaderdag is [de minderjarige] bij de man van zaterdagavond 18.00 uur tot zondagavond 18.00 uur;
zolang [de minderjarige] nog niet naar school gaat, is zij de eerste drie weken van juli bij de man en zodra zij naar school gaat is zij in de even jaren de laatste drie weken bij de man en in de oneven jaren de eerste drie weken;
e overige vakanties worden in onderling overleg verdeeld.
4.9.
De man heeft diverse keren om een uitbreiding van de huidige regeling verzocht, nu er geen contra-indicaties zijn. Op dit moment is er één keer per twee weken op zondag gedurende drie uur contact tussen de man en [de minderjarige] , in de omgeving van de woning van de vrouw. Dat is een lastige situatie, maar de vrouw staat meer contact of contact bij de man thuis niet toe. De man huurt een grote kamer in een woning van een vriend. Hij kan [de minderjarige] daar ontvangen en is bovendien op zoek naar nieuwe woonruimte. De man benadrukt dat hij graag meer contact met [de minderjarige] wil en haar beter wil leren kennen.
4.10.
De vrouw heeft verweer gevoerd. De man komt de huidige regeling, die nog geen jaar geldt, op zich goed na, maar toch zijn er af en toe hobbels. Zo brengt de man [de minderjarige] vaak na twee uur al terug, terwijl zij drie uur contact met elkaar kunnen hebben. De vrouw begrijpt dan ook niet waarom de man een uitbreiding verzoekt, terwijl hij het contactmoment nu niet volledig benut. Daarnaast heeft de vrouw zorgen over de opvoedcapaciteiten van de man. In dat kader geeft de vrouw de man aanwijzingen, maar daar doet hij niets mee. Dat geeft de vrouw weinig vertrouwen. Ook heeft de vrouw geen zicht op de woonsituatie van de man. Een overnachting vindt zij dan ook een stap te ver. Als [de minderjarige] wat ouder is, bijvoorbeeld vier jaar, kan worden gekeken naar een dergelijke uitbreiding van de zorgregeling. Het contact vindt nu in de buurt van de woning van de vrouw plaats, omdat de man in eerste instantie niet heel erg betrokken was. Op deze manier heeft de vrouw zicht op hoe de man en [de minderjarige] op elkaar reageren, zodat het vertrouwen kan worden opgebouwd.
4.11.
De Raad acht de door de man verzochte zorgregeling op dit moment een brug te ver, gelet ook op zijn huidige woonsituatie en de verzochte overnachtingen. Dat de man maar één slaapkamer heeft, wil op zich niet zeggen dat [de minderjarige] daar niet kan slapen. De zorgregeling moet worden uitgebreid, maar een overnachting is nog te vroeg. De uitbreiding van de zorgregeling kan in het kader van het UHA verder worden besproken. Daarbij merkt de Raad op dat het, gelet op de leeftijd van [de minderjarige] , de voorkeur verdient dat korter en vaker contact plaatsvindt, dan minder vaak en langer contact. Het is van belang dat [de minderjarige] de man vaak ziet, zodat ze een band kunnen opbouwen. Daarbij is het ook belangrijk dat de contactmomenten steeds losser van de vrouw komen te staan. Zo krijgen [de minderjarige] en de man beter de kans om elkaar te leren kennen. Er moet echter ook aandacht zijn voor het vertrouwen van de vrouw, nu zij dat uitstraalt naar [de minderjarige] . De Raad ziet echter geen contra-indicaties voor contact bij de man thuis. Wellicht kan de vrouw met [de minderjarige] eerst bij de man op bezoek gaan, zodat de vrouw de woonsituatie van de man kan zien. Als partijen hulp nodig hebben om dit vorm te geven, kunnen zij zich, in aanloop naar het UHA-traject, nu al wenden tot mevrouw [naam 1] of mevrouw [naam 2] ( [gezinsbegeleiding] ) om hen daarbij te ondersteunen.
4.12.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of
een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Op grond
van lid 2 van dit artikel kan deze regeling een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken omvatten.
4.13.
De rechtbank overweegt als volgt. Partijen zijn tijdens de mondelinge behandeling overeengekomen dat de huidige regeling, waarbij de man en [de minderjarige] één keer per twee weken op zondag gedurende drie uur contact met elkaar hebben, voorlopig wordt voortgezet. Daarbij zijn zij overeengekomen dat zij binnen één week na de mondelinge behandeling contact opnemen met mevrouw [naam 1] of mevrouw [naam 2] en in november 2024 een (eerste) afspraak met haar inplannen. Het is daarbij de bedoeling om de voorlopige zorgregeling, in overleg en onder haar begeleiding, zo spoedig mogelijk uit te breiden naar contact tijdens ieder weekend en bij de man thuis. De rechtbank zal aldus bepalen.
Informatieregeling
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.14.
Nu de gewone verblijfplaats van [de minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om te beslissen op het verzoek tot vaststelling van een informatieregeling. De rechtbank zal hierbij Nederlands recht toepassen.
Inhoudelijke beoordeling
4.15.
De man verzoekt een informatieregeling te bepalen waarbij de vrouw wordt veroordeeld om de man maandelijks per de eerste van de maand per e-mail te informeren over belangrijke aangelegenheden in het leven van [de minderjarige] , waaronder over haar gezondheid, ontwikkeling, algemeen welzijn, en afspraken bij artsen, tandarts, consultatiebureau et cetera en in de toekomst over sport en vrije tijdsbesteding, met toezending van een duidelijke foto, althans een informatieregeling zoals de rechtbank in goede justitie juist acht.
4.16.
De man voert aan dat telkens als hij informeert naar [de minderjarige] , de man de wind van voren krijgt. Ook is de informatie die de vrouw verstrekt heel beperkt. De vrouw koestert kennelijk een wrok tegen de man en doet er voor zijn gevoel alles aan om hem uit het leven van [de minderjarige] te wissen. [de minderjarige] heeft echter recht op een gelijkwaardige verzorging.
4.17.
De vrouw heeft aanvankelijk aangevoerd dat het verzoek tot een informatieregeling alleen kan worden toegewezen als haar verzoek tot eenhoofdig gezag wordt toegewezen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft zij ingestemd met het verzoek van de man.
4.18.
De Raad adviseert het verzoek van de man toe te wijzen, omdat het belangrijk is dat de man goed wordt geïnformeerd over [de minderjarige] .
4.19.
Op grond van artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank op verzoek van de ouders of
een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Op grond
van lid 2 van dit artikel kan deze regeling omvatten: de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd.
4.20.
Met de Raad acht de rechtbank het in het belang van [de minderjarige] dat de man goed over haar geïnformeerd wordt, mede gelet op de gewenste uitbreiding van de zorgregeling. De vrouw informeert de man weliswaar al, maar ook dit kan worden verbeterd. De rechtbank acht de informatieregeling van belang, temeer nu de vrouw heeft aangevoerd dat de man niet goed kan aansluiten bij de minderjarige. Het verstrekken van de benodigde informatie kan de man hierbij helpen. Het verzoek van de man zal dan ook worden toegewezen.
Doorverwijzing UHA
4.21.
Zoals in het voorgaande al is aangehaald, zullen de ouders worden verwezen naar hulpverlening in het kader van het UHA. De rechtbank acht het, net als de Raad, nodig dat voor deze ouders en hun minderjarige kind een passend (jeugd)hulpverleningstraject bij een zorgaanbieder wordt ingezet. Het lukt de ouders samen niet om de problemen tussen hen op te lossen. Zo lukt het hen niet om definitieve afspraken te maken over een uitbreiding van de zorgregeling. Daarnaast kan de onderlinge communicatie tussen hen worden verbeterd.
4.22.
Ouders hebben tijdens de mondelinge behandeling ermee ingestemd dat de rechtbank hen en hun minderjarige kind voor (jeugd)hulpverlening verwijst naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. De verwijzing heeft op 31 oktober 2024 plaatsgevonden met het verzenden van het verwijzingsformulier naar het loket. Deze beschikking geldt als bevestiging dat ouders met de doorverwijzing en de voorwaarden daarvan hebben ingestemd.
4.23.
Met de inzet van het (jeugd)hulptraject gaan de ouders, zo is met hen afgesproken, in ieder geval werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund.
4.24.
Gebleken is dat ouders daarnaast ook op andere onderdelen hulp en ondersteuning nodig hebben. Daarom heeft de rechter na overleg met de ouders besloten dat zij samen met een zorgaanbieder ook gaan werken aan het behalen van de volgende resultaten:
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind; (keuze: lichte interventie);
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
De resultaten heeft de rechtbank ook vastgelegd in een resultatenlijst. Deze lijst is bij deze beschikking gevoegd (bijlage 1).
4.25.
Na afloop van het (jeugd)hulpverleningstraject maakt de zorgaanbieder een rapportage op over het verloop en het resultaat van het traject. Deze rapportage wordt als bijlage bij het door de gemeente/toegang op te maken rapport gevoegd. De rechtbank verzoekt het loket om de volledige UHA rapportage uiterlijk op na te noemen pro forma datum, of zoveel eerder als mogelijk is, bij de rechtbank in te dienen.
4.26.
Als de hulp heeft geleid tot een positief resultaat, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage uit te laten of een mondelinge behandeling nodig is. De advocaten maken in hun reactie kenbaar wat het resultaat van de hulpverlening betekent voor het verzoek met betrekking tot de zorgregeling.
4.27.
Als de hulp niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat verzoekt de rechtbank het loket de volledige UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad. De Raad toetst en beoordeelt dan of een onderzoek of interventie zal worden verricht. De Raad informeert de rechtbank binnen twee weken na ontvangst van de eindrapportage of er aanleiding is een onderzoek of interventie te starten.
4.28.
Wanneer de Raad geen aanleiding ziet voor een onderzoek of interventie, maar op grond van de UHA rapportage direct een advies kan geven, stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid zich over dit advies, alsmede over het verdere procesverloop uit te laten.
4.29.
Wanneer de Raad een onderzoek wel noodzakelijk vindt, dan verzoekt de rechtbank de Raad dit onderzoek te verrichten en daarover bij de rechtbank een rapport en advies in te dienen ter beantwoording van de volgende vragen:
- welke zorgregeling door de ouders komt het meest tegemoet aan het belang van de minderjarige?
- hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- welke andere feiten en/of omstandigheden die uit het onderzoek naar voren zijn gekomen, is niet in voorgaande vraag aan de orde gesteld en is wel van belang om te vermelden?
4.30.
Deze beschikking is een verzoek aan de Raad om dit onderzoek te verrichten, indien het traject niet is gestart of niet positief wordt afgesloten én de Raad dat onderzoek noodzakelijk acht.
4.31.
Na een onderzoek of interventie van de Raad stelt de rechtbank ouders (en hun advocaten) in de gelegenheid op de rapportage van de Raad te reageren en zich uit te laten over het verdere procesverloop.
4.32.
De ouders zijn tijdens de mondelinge behandeling geïnformeerd over de privacy aspecten van de doorverwijzing. Zij hebben met het delen van de privacy gegevens en de voorwaarden waaronder de verwijzing plaatsvindt ingestemd.
4.33.
Omdat ouders en hun kind in de gelegenheid worden gesteld deel te nemen aan het (jeugd)hulpverleningstraject beslist de rechtbank nu niet definitief op het verzoek met betrekking tot de zorgregeling, maar houdt zij de beslissing daarover voor de duur van zes maanden aan. Op verzoek van het loket en/of de gemeente/toegang kan de rechtbank deze termijn verlengen. Dit verzoek moet gemotiveerd worden gedaan. Als de verlenging wordt toegestaan dan geeft de rechtbank een nieuwe pro forma datum door.
Kinderalimentatie
Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.34.
Nu [de minderjarige] in Nederland haar gewone verblijfplaats heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe ten aanzien van het verzoek tot vaststelling van een bijdrage in haar kosten van verzorging en opvoeding. Op dit verzoek is daarom ook Nederlands recht van toepassing.
Inhoudelijke beoordeling
4.35.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen kinderalimentatie voor [de minderjarige] van € 529,= per maand, met ingang van de datum van indiening van het verzoekschrift en bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist acht. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de minderjarige behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat deze de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
4.36.
De man voert hiertegen verweer, stellende dat hij onvoldoende draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te voldoen.
4.37.
Bij het bepalen van de behoefte aan een onderhoudsbijdrage en de financiële
draagkracht om die te voldoen hanteert de rechtbank de uitgangspunten, zoals deze zijn
neergelegd in de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie.
Ingangsdatum
4.38.
De vrouw verzoekt als ingangsdatum de datum van indiening van het verzoekschrift
(4 juni 2024).
4.39.
De man voert hiertegen verweer. Hij is van mening dat de ingangsdatum moet worden bepaald op de datum van de beschikking.
4.40.
Op grond van artikel 1:402 BW heeft de rechter een grote mate van vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van een alimentatieverplichting. De rechtbank overweegt dat terughoudend moet worden omgegaan met het vaststellen van een kinderalimentatie met terugwerkende kracht. Ook is gebleken dat partijen met ingang van april 2024 een voorlopige kinderalimentatie van € 355,= per maand zijn overeengekomen, welke bijdrage de man tot op heden daadwerkelijk heeft betaald. Gelet hierop zal de rechtbank de ingangsdatum bepalen op de datum van de beschikking.
Behoefte van [de minderjarige]
4.41.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden over de door de man berekende behoefte van [de minderjarige] van € 710,= per maand in 2024. Dit bedrag is gebaseerd op een netto besteedbaar gezinsinkomen van € 4.940,=, bestaande uit een netto besteedbaar inkomen van de man van € 2.789,=, een netto besteedbaar inkomen van de vrouw van € 2.188,= en een kindgebonden budget van € 32,= per maand. Nu partijen het eens zijn, zal de rechtbank hier vanuit gaan.
4.42.
Beoordeeld dient te worden in welke verhouding de behoefte van de minderjarige tussen de onderhoudsplichtigen zal worden verdeeld. De rechtbank volgt ook in dit opzicht de aanbevelingen van de Expertgroep Alimentatie, inhoudende dat de behoefte van een kind tussen de onderhoudsplichtigen wordt verdeeld naar rato van hun draagkracht. Daartoe dient eerst het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de onderhoudsplichtigen te worden bepaald. Het bedrag aan draagkracht wordt in 2024 bij inkomens vanaf € 2.065,= per maand vastgesteld aan de hand van de formule 70% x [NBI – (0,3 x NBI + € 1.270,=)].
Draagkracht van de vrouw
4.43.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden dat wordt uitgegaan van een inkomen uit arbeid van de vrouw van € 25.417,= bruto per jaar (zoals ook volgt uit de door de vrouw overgelegde jaaropgave 2023). Rekening houdend met de van toepassing zijnde heffingskortingen en het kindgebonden budget (inclusief alleenstaande ouderkop), becijfert de rechtbank het NBI van de vrouw aldus op een bedrag van € 2.611,= per maand. De draagkracht van de vrouw is dan volgens de formule € 391,= per maand.
Draagkracht van de man
4.44.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen het eens geworden dat voor de draagkracht van de man wordt uitgegaan van zijn drie meest recente loonstroken. Nu beide partijen geen berekening op basis van dit inkomen hebben overgelegd, heeft de rechtbank het gemiddelde van die drie loonstroken, van week 39 tot en met week 41, berekend op een bedrag van afgerond € 852,= bruto per week inclusief vakantiegeld ((€ 1.052,16 + € 859,29 + € 644,15) : 3). Dit komt neer op een inkomen van € 44.304,= bruto per jaar.
4.45.
Aanvankelijk verschilden partijen nog van mening over door de vrouw aangevoerde extra inkomsten van de man als chauffeur van € 200,= bruto per week. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank in overleg met partijen, de man in de gelegenheid gesteld hieromtrent een nader stuk in het geding te brengen en de vrouw om hierop te reageren. Uit de na de mondelinge behandeling ingekomen stukken is gebleken dat de vrouw haar standpunt hierover niet langer handhaaft, zodat de rechtbank hier zonder inhoudelijk oordeel aan voorbij zal gaan.
4.46.
De rechtbank houdt verder rekening met de van toepassing zijnde heffingskortingen (de algemene heffingskorting en de arbeidskorting). Aan de hand van deze uitgangspunten becijfert de rechtbank het NBI van de man op een bedrag van € 2.937,= per maand. De draagkracht van de man is dan volgens de formule € 550,= per maand.
Draagkrachtvergelijking
4.47.
De draagkracht van de vrouw is dus € 391,= per maand. De draagkracht van de man is dus € 550,= per maand. De totale draagkracht van partijen is daarmee € 941,= per maand. Dat is voldoende om in de behoefte van [de minderjarige] van € 710,= per maand te voorzien.
4.48.
De verdeling van de kosten van [de minderjarige] over de onderhoudsplichtigen wordt dan
berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht
vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het aandeel van de vrouw bedraagt: € 391 / € 941 x € 710 = afgerond € 295,=;
het aandeel van de man bedraagt: € 550 / € 941 x € 710 = afgerond € 415,=.
4.49.
Het voorgaande leidt ertoe dat de vrouw een aandeel in de kosten van [de minderjarige] van afgerond € 295,= per maand moet dragen en de man een aandeel in die kosten van afgerond € 415,= per maand moet dragen.
Zorgkorting
4.50.
Ten slotte kan de ouder die kinderalimentatie moet betalen (de man in dit geval) aanspraak maken op een korting op de door hem te betalen bijdrage. Deze ouder neemt dan namelijk al een deel van de kosten van een kind voor zijn rekening op het moment dat het kind bij hem verblijft. Dit wordt ook wel de ‘zorgkorting’ genoemd.
4.51.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen ingestemd met een zorgkorting van 15%. Nu de behoefte van [de minderjarige] € 710,= bedraagt, beloopt de zorgkorting een bedrag van afgerond € 106,=. Het aandeel van de man in de kosten van [de minderjarige] wordt verminderd met dit bedrag, zodat de man aan de vrouw € 309,= per maand dient te betalen. Hoewel een definitieve beslissing over de zorgregeling wordt aangehouden, beslist de rechtbank wel definitief op het verzoek met betrekking tot de kinderalimentatie. Zoals ook tijdens de mondelinge behandeling is besproken, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen, als de definitieve zorgregeling daar aanleiding toe geeft, in overleg (zo nodig met hun advocaten) tot een wijziging van de zorgkorting en dus de te betalen kinderalimentatie zullen komen.
Conclusie
4.52.
Het voorgaande brengt mee dat de rechtbank de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van deze beschikking zal vaststellen op € 309,= per maand. Het verzoek van de vrouw wordt tot zover toegewezen.
Aanhechten berekeningen
4.53.
De rechtbank heeft berekeningen gemaakt. Deze berekeningen zijn aan deze beschikking gehecht en maken daarvan deel uit.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst het verzoek van de vrouw met betrekking tot het gezag af;
5.2.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de man en [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2022, in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar eenmaal per twee weken op zondag gedurende drie uur, in overleg uit te breiden, met inachtneming van hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 4.13.;
5.3.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de vrouw de man de eerste dag van iedere
maand per e-mail informeert over belangrijke aangelegenheden in het leven van [de minderjarige] ,
waaronder haar gezondheid, ontwikkeling, algemeen welzijn, afspraken bij artsen/tandarts/
consultatiebureau en in de toekomst over sport en vrije tijdsbesteding, onder gelijktijdige
toezending van een duidelijke foto;
5.4.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de minderjarige] op € 309,= (driehonderdnegen euro) per maand, met ingang van de datum van deze beschikking en bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
5.5.
verwijst ouders en hun minderjarige kind voor een (jeugd)hulptraject ten behoeve van de hierboven genoemde resultaten naar het loket van de samenwerkende gemeenten in de regio West-Brabant-West. Het loket zal ouders en kind vervolgens via de toegang van de woonplaatsgemeente van de minderjarige verwijzen naar de zorgaanbieder;
5.6.
verzoekt het loket om uiterlijk op
13 mei 2025 pro forma, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulpverleningstraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
5.7.
verzoekt het loket, wanneer het traject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, de UHA rapportage ook direct toe te sturen aan de Raad;
5.8.
verzoekt de Raad binnen veertien dagen na binnenkomst van de UHA rapportage de rechtbank te informeren of hij aanleiding ziet een onderzoek of interventie te starten;
5.9.
verzoekt de Raad, regio Zeeland, West- en Midden-Brabant, locatie Breda, wanneer het (jeugd)hulptraject niet is gestart of niet heeft geleid tot een positief resultaat, dan wel als de Raad daartoe zelf aanleiding ziet, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 4.29. vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren;
5.10.
verzoekt de Raad zijn rapport en advies binnen vier maanden nadat de Raad de rechtbank heeft laten weten dat een onderzoek of interventie zal worden verricht bij de rechtbank in te dienen;
5.11.
houdt de definitieve beslissing op het verzoek van de man tot vaststelling van een zorgregeling aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. Oomes, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.