In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van een crisismaatregel en het verlenen van een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De rechtbank heeft de verzoeken van de officier van justitie beoordeeld, waarbij betrokkene, geboren in 2006, momenteel verblijft in een GGZ-instelling onder een crisismaatregel die op 6 november 2024 door de burgemeester is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat betrokkene lijdt aan een psychische stoornis, specifiek een schizofreniespectrumstoornis, en dat er ernstig nadeel dreigt, waaronder levensgevaar en ernstige psychische schade. Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de betrokkene zelf, zijn advocaat en zorgprofessionals. Betrokkene heeft aangegeven dat hij tegen medicatie is en dat hij liever niet in de GGZ-instelling verblijft. De rechtbank heeft echter geconcludeerd dat verplichte zorg noodzakelijk is om de geestelijke gezondheid van betrokkene te stabiliseren en om gevaar voor hemzelf en anderen te voorkomen. De rechtbank heeft de zorgmachtiging verleend voor de duur van zes maanden, terwijl het verzoek tot voortzetting van de crisismaatregel is afgewezen. De rechtbank heeft de beslissing gemotiveerd door te verwijzen naar de risico's die betrokkene loopt en de noodzaak van zorg.