In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 november 2024 een rechterlijke machtiging verleend op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) voor een betrokkene, geboren in 1939. De rechtbank heeft de procedure gestart na ontvangst van het verzoekschrift op 28 oktober 2024. Tijdens de mondelinge behandeling, die plaatsvond op dezelfde datum, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder de zoon van de betrokkene en zorgprofessionals. De betrokkene verblijft in een zorgaccommodatie, maar heeft aangegeven dat zij liever thuis wil zijn bij haar overleden echtgenoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene lijdt aan een psychogeriatrische aandoening, namelijk dementie, en dat zij zich verzet tegen opname. De rechtbank concludeert dat er ernstig nadeel kan ontstaan door haar aandoening, waaronder levensgevaar en ernstige verwaarlozing. Gezien de omstandigheden en het gebrek aan minder ingrijpende alternatieven, heeft de rechtbank besloten de gevraagde machtiging voor een periode van vierentwintig maanden te verlenen, tot en met 11 november 2026. Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken door rechter Willemsen, met griffier Baremans aanwezig.