4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
parketnummer 02-302308-23
Feit 1
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 1 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2024;
- de aangiften van [aangever 2] en [aangever 3] van 14 november 2023;
- de getuigenverklaring van [getuige 1] van 14 november 2023.
Vol opzet of voorwaardelijk opzet?
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte op 14 november 2023 een Cobra-6 heeft aangestoken en deze vervolgens door/onder het hek bij het speelplein van de basisschool [school 2] heeft gegooid. Als gevolg van het ontploffen van de Cobra-6 heeft [slachtoffer] letsel opgelopen.
De rechtbank overweegt, anders dan de officier van justitie, dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte vol opzet heeft gehad om een of meer kinderen, onder wie [slachtoffer] , zwaar letsel toe te brengen of anderszins te verwonden of pijn te doen. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij de Cobra-6 niet gericht naar iemand of naar een plek heeft gegooid. Verdachte moest de Cobra-6 snel weggooien om te voorkomen dat die in zijn hand tot ontploffing zou komen. De rechtbank heeft geen reden om te twijfelen aan de verklaring van verdachte en is van oordeel dat er sprake is van een ongecontroleerde worp van de – aangestoken – Cobra-6 door verdachte.
Met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad is voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg aanwezig wanneer verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit gevolg zou intreden. Uit de aangifte en de getuigenverklaring blijkt dat er meerdere kinderen op relatief korte afstand van de Cobra-6 stonden en dat één kind, genaamd [slachtoffer] , in de hoek vlakbij de Cobra-6 bleef staan. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij onder de overkapping van het speelplein “een stuk of drie kinderen” heeft zien staan, vlak voordat hij de Cobra-6 aanstak en door/onder het hek bij de speelplein gooide. Ook heeft verdachte verklaard dat hij weet dat een Cobra-6 gevaarlijk is en dat het afsteken risico’s met zich meebrengt. Dat de ontploffing van de Cobra-6 een enorme knal is geweest, volgt ook uit de getuigenverklaring en de afbeeldingen in het dossier waarop een zwarte plek op de grond is te zien met rondom die plek resterende delen van het etiket van de Cobra-6.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door het aansteken van de Cobra-6 en het ongecontroleerd weggooien, wetende dat er kinderen op korte afstand staan en wetende dat een Cobra-6 een behoorlijke ontploffing teweeg brengt, verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat een persoon zwaar lichamelijk letsel zou oplopen of anderszins letsel of pijn zou worden toegebracht.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2024;
- de aangifte van [aangever 4] van 14 november 2023.
Feit 3
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 3 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2024;
- de aangifte van [aangever 5] van 12 november 2023;
- de getuigenverklaring van [getuige 2] van 12 november 2023.
De rechtbank is, zoals ook door de officier van justitie gerekwireerd en door de verdediging betoogd, van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor de zich in het winkelpand van My Jewellery aanwezige personen heeft veroorzaakt door de Cobra-6 tot ontploffing te brengen. De rechtbank kan op basis van het dossier en wat ter terechtzitting is besproken niet vaststellen op welke afstand de kassa, waar de medewerkers van My Jewellery stonden, zich bevindt ten opzichte van de plek waar de Cobra-6 is ontploft. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Feit 4
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 4 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2024;
- de aangifte van [aangever 6] van 4 november 2023.
Feit 5
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 5 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2024;
- het proces-verbaal van bevindingen van 14 november 2023;
- het proces-verbaal van onderzoek aan inbeslaggenomen vuurwerk van 12 december 2023.
Op basis van het dossier blijkt niet dat verdachte op 1 november 2023 al in het bezit is geweest van de Cobra-6. Verdachte heeft op 15 november 2023 bij de politie verklaard dat hij de Cobra-6 de vrijdag of zaterdag daarvoor heeft gekocht, zijnde op 10 november 2023 of 11 november 2023. Dit is in overeenstemming met het aangetroffen chatgesprek van 10 november 2023 tussen verdachte en de verkoper van de Cobra-6. Gelet op voornoemde gaat de rechtbank uit van een pleegperiode van 10 november 2023 tot en met 14 november 2023.
parketnummer 02-024442-24
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2024 en afgelegd bij de politie op 23 mei 2023;
- het proces-verbaal beschrijving kinderpornografisch (en dierenpornografisch) materiaal van 25 april 2024;
- het proces-verbaal onderzoek digitale gegevens van 14 mei 2024.
Bezitten en/of toegang verschaffen tot?
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat er op de gegevensdragers die bij verdachte in beslag zijn genomen 629 afbeeldingen en 239 video’s met een kinderpornografisch karakter zijn aangetroffen.
Verdachte heeft niet betwist dat hij op zoek is geweest naar pornografisch materiaal van (vrouwelijke) leeftijdsgenoten (14, 15 en 16 jaar) en deze afbeeldingen en video’s ook heeft aangeboden en met andere personen heeft uitgewisseld en geruild. Verdachte heeft bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij zich er niet helemaal van bewust was dat het kijken en hebben van pornografisch materiaal van (vrouwelijke) leeftijdsgenoten valt onder kinderporno, omdat hij zelf ook nog minderjarig is. Verder heeft verdachte verklaard dat hij het pornografisch materiaal van jonge meisjes (onder 14 jaar) niet bekeek en/of verwijderde.
Voor een bewezenverklaring van “bezitten” is vereist dat verdachte – al dan niet in voorwaardelijke zin – opzet heeft gehad op het bezit van de bij deze feiten strafbaar gestelde kinderporno. Voor het bezitten (in juridische zin) van het kinderpornografisch materiaal is vereist dat verdachte over het kinderpornografisch materiaal kon beschikken. Beschikken houdt hier in het er toegang toe hebben, het kunnen openen om het te kunnen bekijken dan wel er handelingen mee kunnen verrichten en het te kunnen verwijderen.
Het bestandspad van een aangetroffen kinderpornografische afbeelding kan aantonen in hoeverre de gebruiker van de gegevensdrager de beschikkingsmacht over een specifieke afbeelding of video heeft gehad. De bestandslocatie kan ook aantonen dat de gebruiker zich, door middel van een geautomatiseerd werk, de toegang tot die afbeelding heeft verschaft. Het politieonderzoek naar de benaderbaarheid van het aangetroffen kinderpornografisch materiaal leverde het volgende beeld op.
Ongeveer 80% van de kinderpornografische afbeeldingen was, vanwege de locatie van de afbeelding en/of video, direct benaderbaar voor verdachte. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het aannemelijk is dat verdachte, als de gebruiker van de gegevensdrager, heeft moeten weten dat die bestanden zich op zijn telefoon bevonden en dat hij dat materiaal om die reden in zijn “bezit” heeft (gehad) of zichzelf toegang daartoe heeft verschaft. Dit betreft de
afbeeldingen 1, 3 en 16. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van genoemde nummers van “bezit” kan worden gesproken.
Ongeveer 5% van het kinderpornografisch materiaal is aangetroffen op de bestandslocatie waar het besturingssysteem Android de afbeeldingen van de app “Gallery” tijdelijk opslaat. Dit heet de “cache”. Deze cache-bestanden zijn niet gemakkelijk te benaderen voor de gebruiker van de gegevensdrager, maar geven wel een sterke indicatie dat verdachte deze afbeeldingen en/of video’s op zijn telefoon in bezit moet hebben gehad of zichzelf toegang daartoe heeft verschaft.
Ongeveer 15% bleek te zijn opgeslagen in de cache-map van een softwareapplicatie. Deze afbeeldingen zijn niet altijd zichtbaar voor de gebruiker van de gegevensdrager. Het aantreffen van afbeeldingen die zijn opgeslagen in de cache-map van een softwareapplicatie toont wel aan dat de gebruiker van de gegevensdrager zich door middel van geautomatiseerd werk toegang tot dat kinderpornografisch materiaal heeft verschaft.
Anders dan de officier van justitie ziet de rechtbank onvoldoende aanwijzingen in het dossier dat de
afbeeldingen 2, 4 t/m 15 en 17 t/m 21– net als de afbeeldingen 1, 3 en 16 – ook in de eerste categorie (80%) vallen. Hoewel in het bestandspad van die afbeeldingen het woord “Telegram” te zien is, is in het bestandspad ook expliciet “cache” te lezen, wat eerder een aanduiding is voor de stelling dat die afbeeldingen zich in de tweede (5%) of derde categorie (15%) bevinden. Echter, uit het proces-verbaal ‘beschrijving kinderpornografisch materiaal’ (pagina 58 e.v.) volgt dat voor deze categorieën nog steeds geldt dat de bestandslocatie een “sterke indicatie” voor het bezit van kinderpornografisch materiaal oplevert, dan wel dat deze “aantoont” dat verdachte zich daartoe door middel van geautomatiseerd werk toegang heeft verschaft. Gelet op de overige bevindingen in het dossier, waaronder de onderzoeksbevindingen ten aanzien van de telefoon van verdachte (waaruit de door verdachte gebruikte zoektermen en de door hem gebruikte accounts volgen), de aangetroffen links van een kinderpornowebsite ( [website] ) en de aangetroffen chats, gecombineerd met de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting, is de rechtbank van oordeel dat buiten redelijke twijfel vast staat dat sprake is van bezit van - en toegang verschaffen tot kinderpornografisch materiaal. Verdachte is actief bezig geweest met het zoeken en bekijken van kinderpornografisch materiaal, zodat zijn wil gericht was op het verkrijgen van het kinderpornografisch materiaal. Daarmee is voldaan aan het voorwaardelijk opzetvereiste op het “bezit” en het “toegang verschaffen tot” van de bij deze feiten strafbaar gestelde kinderporno.
parketnummer 18-243275-24
Aangezien verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde feit een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering en acht de rechtbank dat feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 29 augustus 2024;
- de aangifte van [aangever 1] van 4 juni 2024.
Bedreiging met een terroristisch misdrijf, met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling?
De rechtbank stelt op basis van het dossier vast dat verdachte op 31 mei 2024 via Instagram de volgende woorden heeft geuit: "Op 15 augustus zal er een Aanslag in [locatie 1] worden gepleegd, mensen met bomvesten zullen toeslaan in het zwembad bij het midden van de trap, mensen zullen schieten bij de [supermarkt] met automatische wapens. alles is al voorbereid." Van dit bericht hebben medewerkers van het vakantiepark [locatie 1] kennis genomen.
Voor een veroordeling ter zake van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht of met zware mishandeling is vereist dat de bedreigde daadwerkelijk op de hoogte is geraakt van de bedreiging en de bedreiging van dien aard is en onder zodanige omstandigheden is geschied dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat hij het leven zou kunnen verliezen, dan wel zwaar lichamelijk letsel zou kunnen oplopen en dat het opzet van de verdachte daarop was gericht. Ten aanzien van de bedreiging met een terroristisch misdrijf is het verder relevant dat de verdachte niet zelf een terroristisch oogmerk hoeft te hebben gehad: het gaat erom dat bij de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat (I) het misdrijf waarmee wordt gedreigd een terroristisch misdrijf is (d.w.z. een misdrijf als bedoeld in artikel 83 Sr) en (II) dat dit misdrijf ook zou worden uitgevoerd.
Voor het antwoord op de vraag of sprake is van een bedreiging waarbij voor de bedreigde in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee werd gedreigd erop was gericht de bevolking of een deel van de bevolking van een land ernstige vrees aan te jagen (“bedreiging met een terroristisch misdrijf”), zijn niet alleen de bewoordingen bepalend, maar zullen deze moeten worden bezien in de context waarin die woorden zijn geuit. De rechtbank stelt vast dat verdachte op Instagram heeft geuit dat een aanslag gepleegd zou gaan worden in [locatie 1] , waarbij ook onder meer de woorden “automatische wapens” en “bomvesten” zijn gebezigd. De rechtbank is van oordeel dat bij medewerkers en bezoekers van het [locatie 1] de redelijke vrees kon ontstaan dat de aanslag waarmee werd gedreigd erop was gericht een deel van de bevolking ernstige vrees aan te jagen. Tot deze conclusie draagt bij dat niet alleen de tekst in bewoordingen zeer dreigend was, maar ook dat deze afkomstig was van de accountnaam ‘ [accountnaam] ’, dat het gekozen medium (Instagram) in beginsel openbaar is, dat het [locatie 1] als een plek kan worden gezien waar veel mensen samen komen en dat in het bericht specifieke locaties binnen het [locatie 1] zijn genoemd, door welke details de bedreiging geloofwaardiger overkomt.
De rechtbank is van oordeel dat de opzet van verdachte in voorwaardelijke zin erop was gericht deze vrees te doen ontstaan, dat wil zeggen dat hij door het plaatsen van het bericht bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze vrees zou ontstaan. De omstandigheid dat verdachte hierover, zowel ter zitting als bij de politie, heeft verklaard dat zijn uitingen vooral uit wanhoop en frustratie zijn gedaan om aandacht voor zijn eigen (school)problemen te krijgen, maken voorgaande niet anders.