Uitspraak
2.De feiten
draagt staande het huwelijk de kosten der huishouding en der verzorging en opvoeding van de (kindereb lees:) kinderen, die uit het huwelijk van de echtgenoten mochten worden geboren of die door hen mochten worden geadopteerd -
behoeven te worden bijgedragen indien in enig jaar de zuivere inkomsten en het vermogen van de comparant ter ene zijde daartoe niet toereikend mochten blijken te zijn. (…)”
3.De verzoeken
aan de man dient te overleggen, en dat zij haar inspanningsverplichting jaarlijks dient
te herhalen.
4.De beoordeling
Al voor het huwelijk met de man is zij eigenaar geworden van de woning. Beide partijen zijn hoofdelijk aansprakelijk voor deze schuld. Volgens de hoofdregel van artikel 1:100 BW en 6:10 BW én artikel 2 van de huwelijkse voorwaarden is ieder van partijen gehouden de helft van de schuld te dragen. De vrouw stelt dat slechts in bijzondere omstandigheden van deze hoofregel kan worden afgeweken, maar daarvan is volgens haar geen sprake. De man verlangt van de vrouw dat zij ervoor zorgdraagt dat hij wordt ontslagen uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de lening. ASR zal daartoe slechts bereid zijn als de vrouw de lening volledig aflost, al dan niet door het aangaan van een nieuwe hypothecaire geldleningsovereenkomst. Zodra zij dat doet, heeft zij voor het deel van de schuld dat de man aangaat, te weten de helft, een regresvordering op de man.
Afgezien van het ontbreken van een duidelijke rechtsgrond is overigens van een causaal verband tussen een verarming in het vermogen van de vrouw en de gestelde verrijking van de man niet gebleken. De rechtbank komt tot de conclusie dat door de vrouw onvoldoende is aangevoerd op grond waarvan een grondslag voor vergoeding van het door haar verzochte bedrag kan worden aangenomen. Het verzoek wordt om die reden afgewezen.
5.De beslissing
20 november 2024.
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.