ECLI:NL:RBZWB:2024:8047

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
26 november 2024
Zaaknummer
C/02/427393 KG ZA 24-487
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugverhuizing van minderjarigen in kort geding

In deze zaak heeft de man in kort geding gevorderd dat de vrouw met de minderjarige kinderen terugverhuist naar zijn woonplaats, na een verhuizing van de vrouw naar een andere stad. De man stelt dat de verhuizing niet in het belang van de kinderen is en dat deze in strijd is met het ouderschapsplan, waarin is afgesproken dat partijen maximaal 50 kilometer uit elkaar mogen wonen. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de verhuizing naar haar nieuwe partner in [plaats 2] juist in het belang van de kinderen is. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij ook de Raad voor de Kinderbescherming aanwezig was om advies te geven. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de afstand tussen de woonplaatsen van de man en de vrouw minder dan 50 kilometer bedraagt en dat de zorgregeling nog steeds wordt nagekomen. De rechter heeft geoordeeld dat er onvoldoende gronden zijn om de vorderingen van de man toe te wijzen en heeft zowel de vorderingen in conventie als in reconventie afgewezen. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de huidige situatie voorlopig gehandhaafd blijft, waarbij de vrouw en de kinderen in [plaats 2] blijven wonen.

Uitspraak

Vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaakgegevens: C/02/ 427393 KG ZA 24-487
Vonnis in kort geding van 25 november 2024
in de zaak van
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [plaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. G. Demir te Breda,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [plaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. drs. A.Ch. Osté te [plaats 1] .
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 16 oktober 2024;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties genummerd 1 tot en met 6.
1.2.
Op 11 november 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld, omdat het belang van de minderjarigen en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit vereist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen: partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast was een vertegenwoordigster namens de Raad aanwezig om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.
1.4.
De hierna te noemen [minderjarige 1] is in de gelegenheid haar mening kenbaar te maken. Zij heeft een brief gestuurd. De inhoud van deze brief is tijdens de mondelinge behandeling met partijen gedeeld.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad, uit welke relatie de nu nog minderjarige kinderen zijn geboren:
- [minderjarige 1] , geboren op [datum 1] 2014 te [plaats 3] ,
- [minderjarige 2] , geboren op [datum 2] 2021 te [plaats 3] .
2.2.
De man heeft de kinderen erkend.
2.3.
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de kinderen.
2.4.
Na hun uiteengaan hebben partijen een ouderschapsplan gesloten. Daarin zijn zij, voor zover nu van belang, het volgende overeengekomen:
- de kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de vrouw;
- in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: de zorgregeling) verblijven de kinderen in de even weken een weekend van vrijdag 18.00 uur tot maandag 9.00 uur bij de man, alsmede een deel van de vakanties en feestdagen;
- partijen gaan maximaal 50 kilometer uit elkaar wonen.

3.De vorderingen

In conventie:

3.1.
De man vordert, samengevat, om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I.
primair:
de vrouw te veroordelen uiterlijk binnen één dag na dagtekening van het nog af te geven vonnis met de minderjarige kinderen van partijen terug te verhuizen naar [plaats 1] , alwaar zij met de kinderen voorlopig in de huurwoning aan het [adres] zal kunnen intrekken;
subsidiair:
de minderjarige kinderen van partijen voorlopig toe te vertrouwen aan de man;
II. althans zodanige beslissingen te nemen als de voorzieningenrechter geraden acht.
3.2.
Door en namens de man is daartoe in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, samengevat, het volgende aangevoerd. In het ouderschapsplan zijn partijen overeengekomen dat zij maximaal 50 kilometer uit elkaar gaan wonen. Deze bepaling is niet bedoeld voor een mogelijke verhuizing van de kinderen, maar voor een mogelijke verhuizing van de man of de vrouw. Op deze manier wordt de verhuizende ouder verplicht om in de buurt van de kinderen te blijven wonen. Over een eventuele verhuizing van de kinderen is niets opgenomen in het ouderschapsplan. Dit was immers geen bespreekpunt. Bovendien is een verhuizing naar [plaats 2] niet in het belang van de kinderen. Het is in hun belang dat zij in hun vertrouwde omgeving kunnen blijven wonen en naar school kunnen blijven gaan. Dat geldt met name voor [minderjarige 1] . Zij volgt speciaal onderwijs (groep 6) en het gaat daar heel goed met haar. Het is in haar belang dat zij deze lijn kan doorzetten in de bovenbouw van het speciaal onderwijs. Verder is van belang dat er al hulpverlening bij het gezin is betrokken. Zo krijgt de vrouw intensieve (ambulante) hulpverlening. Het is bekend dat de vrouw beperkt belastbaar is. In het recente verleden heeft de vrouw nog aangegeven dat zij de zorg voor de kinderen niet aankan. Daarnaast is er hulpverlening speciaal voor de kinderen ingericht, middels [stichting] die wekelijks betrokken is bij het gezin. Tot slot is van belang dat de vrouw met de kinderen in [plaats 2] bij haar nieuwe partner wil intrekken. Dit is niet in het belang van de kinderen. De vrouw kent haar partner pas een paar maanden. Het is de man bekend dat de partner geen contact heeft met zijn kinderen uit een eerdere relatie en dat er zorgen zijn over zijn opvoedvaardigheden. In de woning van die partner wonen ook de vader en de broer van de partner. De broer heeft een alcoholverleden. Bovendien verblijven in het weekend ook de kinderen van de broer in die woning. In juni 2024 zijn veiligheidsafspraken gemaakt, waarin als actie is opgenomen dat de vrouw overweegt het contact met haar nieuwe partner en de kinderen tijdelijk te staken. Dit is kennelijk niet gebeurd. De man is in staat de zorg voor de kinderen op zich te nemen. Hij kan zijn werk als vrachtwagenchauffeur zo inrichten dat hij alleen tijdens schooluren werkt. De man heeft spoedeisend belang bij zijn vorderingen, omdat de vrouw zonder zijn toestemming de kinderen heeft meegenomen naar [plaats 2] , hetgeen niet in het belang en zelfs schadelijk is voor de kinderen.
3.3.
Op de overige stellingen van de man en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, ingegaan.
In reconventie:
3.4.
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man en concludeert tot afwijzing hiervan. In reconventie vordert de vrouw, samengevat, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te oordelen dat de verhuizing van de vrouw met de kinderen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in overeenstemming is met het ouderschapsplan en dat er geen sprake is van eigenrichting en derhalve rechtmatig is, tot het moment dat er een definitief oordeel is genomen in een bodemprocedure, althans en zodanige beslissing te nemen als de voorzieningenrechter gerade acht.
3.5.
Ter onderbouwing van haar verweer en eis in reconventie voert de vrouw, samengevat, het volgende aan. Partijen zijn in het ouderschapsplan overeengekomen dat zij 50 kilometer uit elkaar mogen wonen. Nergens is opgenomen dat dit alleen geldt voor de man en de vrouw, maar niet voor de kinderen. De afstand tussen de woonadressen in [plaats 1] en [plaats 2] is 36,8 kilometer. De verhuizing naar [plaats 2] is dus niet in strijd met het ouderschapsplan. De verhuizing naar [plaats 2] is ook in het belang van de kinderen, gelet op de geboden stabiliteit van de woonsituatie en de aanwezigheid van een nieuwe partner van de vrouw. De kinderen hebben een goede relatie met haar partner en ook met de vader en broer van haar partner. Vooralsnog blijven de kinderen in [plaats 1] op school. Dat zij daardoor een langere reistijd hebben naar school, is geen belemmering. Zij staan ’s-ochtends slechts een kwartier eerder op. De verhuizing heeft ook geen invloed op de overeengekomen zorgregeling. Deze wordt nog steeds uitgevoerd.
De vrouw betwist dat zij zonder overleg naar [plaats 2] is vertrokken. Volgens de vrouw heeft de man eerst zijn toestemming gegeven, maar heeft hij deze later ingetrokken. Verder betwist de vrouw dat haar relatie met haar nieuwe partner niet duurzaam zou zijn en dat zij de zorg voor de kinderen niet aankan. Na de diagnose van [minderjarige 1] heeft zij wel (tijdelijk) behoefte aan ondersteuning om met deze beperking om te gaan. Zij zal deze ondersteuning ook in [plaats 2] krijgen. De broer van haar partner is al een paar maanden afgekickt van alcohol. De kinderen van de broer komen in het weekend dat de kinderen van partijen in [plaats 1] zijn. De vrouw stelt dat zij niet kan terugkeren naar de huurwoning in [plaats 1] waar de man op dit moment verblijft, omdat zij niet in staat is de huur van deze woning te betalen.
Volgens de vrouw zet de man zich juist onvoldoende in voor de opvoeding van de kinderen. Hij zit niet in de parro-app van school waarin informatie over de kinderen wordt gedeeld, hij was niet betrokken bij de diagnose van [minderjarige 1] en hij heeft onvoldoende aandacht voor structuur en regelmaat voor [minderjarige 1] .
3.6.
Op de overige stellingen van de vrouw en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang voor de beoordeling van de vorderingen, ingegaan.

4.De beoordeling

In conventie en in reconventie:

4.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de vorderingen in conventie en reconventie zich, gelet op de nauwe samenhang, lenen voor een gezamenlijke behandeling.
4.2.
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling, waaruit blijkt dat de vrouw met de kinderen naar [plaats 2] is verhuisd, staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van partijen bij hun vorderingen vast.
4.3.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad, samengevat, het volgende aangegeven. Hij maakt zich zorgen om de kinderen vanwege de moeilijke communicatie tussen partijen en de situatie waarin zij zich nu bevinden. De communicatie tussen partijen verloopt niet goed. Dit blijkt onder meer uit het feit dat de vrouw dacht dat de man aanvankelijk toestemming had gegeven voor de verhuizing, terwijl de man stelt dat hij deze nooit heeft gegeven. Dit schept ook voor de kinderen onduidelijkheid, terwijl zij al veel hebben meegemaakt als gevolg van de scheiding van partijen en hun verhuizing van [plaats 1] naar [plaats 2] . De Raad kan niet beoordelen of de zorgen van de man over de kinderen, waaronder hun woonsituatie, en de hulpverlening voor de vrouw en de kinderen terecht is, omdat daarover op dit moment slechts beperkte informatie beschikbaar is. De Raad verwacht niet dat partijen in staat zijn er samen uit te komen. Partijen zullen dan ook een bodemprocedure aanhangig moeten maken, waarin de Raad zo nodig onderzoek kan doen. Op dit moment bestaat er een onzekere en onduidelijke situatie, zowel voor partijen als voor de kinderen. Als de vrouw moet terugverhuizen naar [plaats 1] , is dat wéér een verandering voor de kinderen. Bovendien zitten er aan een terugverhuizing allerlei haken en ogen, zoals de huisvesting van de vrouw en de man, en de uitvoering van de zorgregeling. De Raad adviseert dan ook om de situatie voorlopig te laten zoals die nu is, namelijk dat de vrouw en de kinderen voorlopig in [plaats 2] blijven wonen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt het volgende.
In het ouderschapsplan zijn partijen, voor zover nu van belang, het volgende overeengekomen:

Overige afspraken
(…)
Vader en moeder gaan maximaal 50 km uit elkaar wonen.”
(…)
De tekst van deze afspraak is duidelijk en ondubbelzinnig. Zowel de stellingen van de man als de overgelegde stukken geven geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de afspraak enkel is bedoeld voor de man en de vrouw en niet tevens voor de kinderen, die hun hoofdverblijf hebben bij de vrouw. Dit betekent dat de afspraak aan beide ouders de mogelijkheid geeft om te verhuizen binnen een straal van 50 kilometer van de andere ouder. De vrouw is verhuisd van [plaats 1] naar [plaats 2] . De man woont nog in [plaats 1] . De man heeft niet betwist dat de afstand tussen de woningen van partijen minder dan 50 kilometer bedraagt. De voorzieningenrechter stelt dan ook vast dat de verhuizing van de vrouw met de kinderen naar [plaats 2] in ieder geval niet in strijd is met het ouderschapsplan. Verder stelt de voorzieningenrechter vast dat de overeengekomen zorgregeling nog steeds wordt nagekomen. De kinderen zitten nog op school in [plaats 1] . De vrouw wil de kinderen inschrijven op scholen in [plaats 2] , maar de man is niet voornemens hiervoor zijn toestemming te geven. Een en ander zal in een bodemprocedure aan de orde komen, waarbij de vrouw de mogelijkheid heeft te verzoeken vervangende toestemming te verkrijgen voor zo’n inschrijving. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat de kinderen voorlopig, totdat hierover in een (bodem)procedure is beslist, naar hun school in [plaats 1] zullen blijven gaan. De reistijd van [plaats 2] naar school is weliswaar langer, maar gebleken is dat de kinderen in de ochtend niet op een veel vroeger tijdstip op staan. Op grond van deze feiten en omstandigheden ziet de voorzieningenrechter in deze kort gedingprocedure, die tot doel heeft om in spoedeisende gevallen een noodmaatregel te treffen, geen grond om de vorderingen van de man tot het terugverhuizen naar [plaats 1] toe te wijzen.
4.5.
Hoofdverblijf van de kinderen is bij de vrouw. De voorzieningenrechter ziet onvoldoende gronden voor toewijzing van het verzoek van de man om de kinderen aan hem toe te vertrouwen. De vorderingen van de man zullen worden afgewezen.
4.6.
De vrouw vordert in reconventie niet om haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar [plaats 2] te mogen verhuizen. Haar vordering strekt ertoe dat, naar de voorzieningenrechter begrijpt, dat hij voor recht verklaart dat de verhuizing van de vrouw met de kinderen in overeenstemming met het ouderschapsplan, en derhalve rechtmatig, is. Gelet op het voorlopige karakter van het kort geding, kan de voorzieningenrechter slechts een voorlopig oordeel geven over de rechtsverhouding tussen partijen. Binnen het kader van zo’n voorziening is er geen ruimte voor een (eind)beslissing als gevorderd. Dit betekent dat in een uitspraak in kort geding geen plaats is voor een beslissing die min of meer vergelijkbaar is met een verklaring voor recht. Dit betekent dat ook de vordering van de vrouw zal worden afgewezen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in conventie en in reconventie:
5.1.
wijst de vorderingen af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Toekoen, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024 in tegenwoordigheid van mr. Bishop-van Kollenburg, griffier.