In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 8 februari 2024, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaats], vastgesteld op € 1.212.000 per 1 januari 2021. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en de daaropvolgende aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB) voor het jaar 2022. De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de heffingsambtenaar aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende bewijs heeft geleverd voor de vastgestelde waarde van de woning. De rechtbank oordeelt dat de bewijsvoering van de heffingsambtenaar niet standhoudt en dat belanghebbende geen eigen waarde heeft bepleit. Daarom heeft de rechtbank de waarde van de woning schattenderwijs vastgesteld op € 1.000.000. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is, wat betekent dat de waardebeschikking en de aanslag OZB verlaagd moeten worden. De heffingsambtenaar is ook verplicht om het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende te vergoeden.
De uitspraak benadrukt het belang van de bewijsvoering door de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de WOZ-waarde en de gevolgen daarvan voor de belastingaanslag. De rechtbank biedt haar verontschuldigingen aan voor de lange duur van de procedure en heeft de uitspraak openbaar gemaakt.