In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2013. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om de minderjarige onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming West Zeeland voor de duur van een jaar. Dit verzoek volgde op eerdere zorgen over de ontwikkeling van de minderjarige, die bij de moeder woont. De kinderrechter heeft in zijn beoordeling de beschikking van 25 april 2024 en een aanvullend Raadsrapport van 15 oktober 2024 meegenomen.
Uit het aanvullend Raadsrapport bleek dat de oudercommunicatie was verbeterd en dat er geen sprake meer was van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de minderjarige. De ouders waren in staat om constructieve afspraken te maken in het belang van hun kind, wat resulteerde in meer structuur en ontspanning voor de minderjarige. De Raad concludeerde dat de zorgen over de opvoedomgeving waren weggenomen en trok daarom het verzoek tot ondertoezichtstelling in.
De kinderrechter merkte op dat beide ouders het eens waren met het advies van de Raad en dat er geen behoefte was aan een mondelinge behandeling. Aangezien het verzoek was ingetrokken, was er geen verdere inhoudelijke beoordeling nodig. De kinderrechter besloot het verzoek af te wijzen en complimenteerde de ouders voor hun inzet en de prioriteit die zij gaven aan het belang van hun kind. De beschikking is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.