ECLI:NL:RBZWB:2024:8074

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
11152217 CV EXPL 24-2102 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • mr. Rouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding huurovereenkomst en ontruiming woning wegens huurachterstand met minderjarige kinderen

In deze zaak vordert de verhuurder, Stichting WonenBreburg, ontbinding van de huurovereenkomst met huurders [huurder 1] en [huurder 2] vanwege een huurachterstand van meer dan drie maanden. De kantonrechter heeft op 13 november 2024 uitspraak gedaan. De vordering tegen [huurder 1] is toegewezen, omdat zij erkent dat er een huurachterstand is en bereid is een betalingsregeling te treffen. De kantonrechter heeft echter de ontruiming van de woning afgewezen ten aanzien van [huurder 2], die sinds 2018 niet meer in de woning woont. De huurachterstand bedraagt € 1.733,94 per 1 mei 2024, en op 4 oktober 2024 was dit bedrag opgelopen tot € 2.272,80. De kantonrechter heeft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van de woning toegewezen, maar met de nadruk op de belangen van de vijf minderjarige kinderen die bij [huurder 1] wonen. De verhuurder heeft toegezegd het vonnis te gebruiken als drukmiddel om [huurder 1] te bewegen hulp te zoeken voor haar financiële situatie. De kantonrechter heeft de vordering tot betaling van de huurachterstand, wettelijke rente, buitengerechtelijke incassokosten en proceskosten toegewezen, met uitzondering van de vordering tegen [huurder 2].

Uitspraak

RECHTBANKZEELAND-WEST-BRABANT
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: 11152217 \ CV EXPL 24-2102
Vonnis van 13 november 2024
in de zaak van
STICHTING WONENBREBURG,
te Tilburg,
eisende partij,
hierna te noemen: WonenBreburg,
gemachtigde: [gemachtigde 1] , werkzaam bij [bedrijf 1] [plaats 1] ,
tegen

1.[huurder 1] ,

te [plaats 2] ,
gemachtigde: [gemachtigde 2] , werkzaam bij [bedrijf 2] [plaats 2] ,
2.
[huurder 2],
te [plaats 2] ,
gemachtigde: mr. P.F.M. Gulickx,
gedaagde partijen,
hierna samen te noemen: [huurders] en ieder afzonderlijk [huurder 1] en [huurder 2] .

1.De zaak in het kort

1.1.
WonenBreburg wil de huurovereenkomst met [huurder 1] en [huurder 2] ontbinden, omdat er een huurachterstand is van meer dan drie maanden. [huurder 1] erkent dat er een achterstand is in de betalingen en wil daarvoor een betalingsregeling treffen. [huurder 2] wil niet betalen voor de achterstand in de betalingen van de huur, omdat hij sinds 2018 niet meer woonachtig in de woning. [huurder 1] woont met hun vijf minderjarige kinderen in de woning. Beiden willen dat [huurder 1] met hun vijf kinderen in de woning kunnen blijven wonen en dat de huurovereenkomst alleen op naam van [huurder 1] komt te staan.
1.2.
De kantonrechter zal de vordering van WonenBreburg tegen [huurder 1] toewijzen en de vordering tegen [huurder 2] deels afwijzen. De kantonrechter zal hieronder in het vonnis uitleggen waarom dat zo is.

2.De procedure

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 31 juli 2024
- de brief van 4 oktober 2024 met een actueel overzicht van de vervallen huurtermijnen en betalingen
- de mondelinge behandeling van 10 oktober 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt.

3.De feiten

3.1.
Tussen WonenBreburg en [huurders] bestaat sinds 15 juli 2013 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan [adres] . De huur bedroeg tot en met juni 2024 € 577,43 per maand en sinds juli 2024 € 607,94 per maand.
3.2.
De affectieve relatie tussen [huurder 1] en [huurder 2] is in 2018 verbroken. [huurder 2] heeft de woning eind 2018 verlaten. Sindsdien woont [huurder 1] in de woning met hun vijf minderjarige kinderen.
3.3.
De huurtermijnen van voormelde woning zijn niet volledig voldaan, wat heeft geleid tot een huurachterstand van € 1.733,94 per 1 mei 2024.
3.4.
Op 4 oktober 2024 bedroeg de huurachterstand € 2.272,80.

4.Het geschil

4.1.
WonenBreburg vordert ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde, met veroordeling van [huurder 1] en [huurder 2] tot betaling van de huurachterstand van € 1.733,94 (tot en met mei 2024), en de wettelijke rente hierover. Ook vordert WonenBreburg een bedrag van € 577,43 per maand of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging is toegelaten, tot de datum van ontruiming. Verder vordert WonenBreburg een bedrag van € 209,54 aan buitengerechtelijke incassokosten en veroordeling van [huurder 1] en [huurder 2] in de proceskosten. WonenBreburg wil de mogelijkheid krijgen om het vonnis meteen uit te voeren, ook als er hoger beroep wordt ingesteld.
4.2.
[huurder 1] erkent dat sprake is van een betalingsachterstand in de huur, maar betwist de omvang hiervan. Volgens haar zijn een aantal betalingen niet meegenomen in het overzicht van de vervallen termijnen en betalingen. [huurder 1] heeft naast een huurachterstand ook een achterstand bij CZ, maar heeft daar een betalingsregeling voor getroffen. [huurder 1] wil in de woning blijven, omdat zij de zorg heeft voor vijf minderjarige kinderen. Ook wil [huurder 1] dat haar ex partner [huurder 2] niet meer als mede huurder op het contract staat vermeld. Hij heeft ook niets met deze huurachterstand te maken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [huurder 1] kenbaar gemaakt dat zij bereid is begeleiding van budgetbeheer te accepteren.
4.3.
[huurder 2] voert aan dat hij sinds 2018 niet meer in de woning woont en dus niet aansprakelijk kan worden gehouden voor de huurachterstand. Hij maakt zich zorgen om zijn kinderen, omdat er ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wordt gevraagd. Hij vreest dat zijn kinderen op straat komen te staan als die vordering wordt toegewezen. [huurder 2] heeft geen bezwaar dat de overeenkomst ten aanzien van hem wordt ontbonden.

5.De beoordeling

Huurachterstand en rente
Ten aanzien van [huurder 1]
5.1.
heeft tijdens de mondelinge behandeling bankafschriften laten zien waarop betalingen staan vermeld die volgens haar niet op het overzicht van WonenBreburg staan vermeld. Na controle tijdens de zitting door WonenBrebrug is gebleken dat de meeste door haar genoemde betalingen zijn verwerkt in het overzicht van WonenBreburg. Alleen een betaling van 2 oktober 2023 van € 577,43 viel tijdens de zitting niet te controleren door WonenBreburg, omdat bij die betaling een omschrijving ontbreekt. Hierover beslist de kantonrechter als volgt. Omdat de betaling van 2 oktober 2023 niet is komen vast te staan, zal de hoofdsom van € 1.733,94 worden toegewezen. Ook de wettelijke rente is toewijsbaar zoals gevorderd. Als blijkt dat die betaling toch niet is meegenomen in het overzicht van de betalingen, dient die betaling logischerwijs nog in mindering te strekken op de huurachterstand.
Ten aanzien van [huurder 2]
5.2.
Door [huurder 2] is onweersproken gesteld dat hij sinds 2018 niet meer woonachtig is in de woning aan de Henri Partoesstraat 13 in Breda en dat hij van eind 2018 tot november 2022 in het buitenland heeft gewoond. [huurder 2] woont nu op een ander adres in Breda en staat hier ook ingeschreven bij de gemeente. Hij is het dan ook niet eens met een hoofdelijke veroordeling tot betaling van de huurachterstand, omdat hij niet het huurgenot heeft gehad. Ook [huurder 1] stelt dat [huurder 2] niet meer woonachtig is in het gehuurde en geen invloed heeft gehad op het ontstaan van de huurachterstand.
5.3.
De kantonrechter beslist hier als volgt over. Door WonenBreburg is onvoldoende betwist dat [huurder 2] sinds 2018 niet meer woonachtig is in de woning. De kantonrechter gaat er daarom van uit dat sinds 2018 alleen [huurder 1] (met hun kinderen) in de woning woont. Nu de betalingsachterstand door toedoen van [huurder 1] is ontstaan en [huurder 2] daarop geen invloed heeft gehad, zal de kantonrechter de hoofdelijke veroordeling afwijzen en alleen [huurder 1] veroordelen tot betaling van de huurachterstand.
Ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning
Ten aanzien van [huurder 1]
5.4.
Op grond van de wet (artikel 6:265 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek) geeft iedere tekortkoming van een partij in de nakoming van een van haar verbintenissen aan de wederpartij (en in geval van huur de kantonrechter) de bevoegdheid om de overeenkomst geheel of gedeeltelijk te ontbinden, tenzij de tekortkoming, gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis, deze ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. Een huurovereenkomst houdt voor beide partijen voortdurende verplichtingen in. Door de (volledige) huurprijs niet tijdig te betalen ontstaat er een tekortkoming in de nakoming van de huurovereenkomst die niet ongedaan gemaakt kan worden.
5.5.
Vast staat dat [huurder 1] de huur niet (volledig) heeft betaald. Op het moment van het uitbrengen van de dagvaarding was sprake van een huurachterstand van meer dan drie maanden en deze achterstand is gedurende de procedure opgelopen. Dit is een ernstige tekortkoming die in beginsel een ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigt. Tijdens de gehouden mondelinge behandeling is besproken dat [huurder 1] en [huurder 2] ook vijf minderjarige kinderen hebben waarmee rekening moet worden gehouden. Op grond van artikel 3 van het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind (IVRK) moeten de belangen van kinderen een eerste overweging vormen. Dat betekent echter niet dat een huurovereenkomst met een huurder met een minderjarig kind niet kan worden ontbonden. De ouders van een minderjarig kind zijn in principe verantwoordelijk voor tekortkomingen die tot een ontruiming kunnen leiden. Het ligt dan ook op de eerste plaats op de weg van de ouders zelf om de nadelige effecten van de ontruiming voor hun kind zoveel mogelijk te beperken. Er bestaat de mogelijkheid om, indien daarbij hulp nodig is, hulpverlenende instanties in te schakelen. Als er toch een noodsituatie dreigt, bijvoorbeeld omdat het kind letterlijk op straat komt te staan, dan kan dat – mede afhankelijk van de overige omstandigheden – een belemmering voor ontruiming zijn. Van een dergelijke noodsituatie is vooralsnog niet gebleken.
5.6.
Naast het feit dat er minderjarige kinderen in de woning wonen, heeft de kantonrechter zorgen over de stabiliteit van de financiële situatie van [huurder 1] . [huurder 1] heeft zich ter zitting bereid getoond om, naast de ondersteuning die zij momenteel krijgt van de gemeente en een maatschappelijk werker, ook de ondersteuning van budgetbeheer in te schakelen. WonenBreburg heeft tijdens de mondelinge behandeling aangevoerd dat zij eerder hulp heeft aangeboden aan [huurder 1] om haar financiën te stabiliseren, maar deze hulp is door [huurder 1] niet geaccepteerd. Bij WonenBreburg bestaat de bereidheid om, nadat in deze procedure vonnis is gewezen, met [huurder 1] een zogenoemd tweede kans contract af te sluiten. WonenBreburg heeft toegezegd dat zij uitdrukkelijk rekening houdt met de minderjarige kinderen en dat zij niet zomaar over zal gaan tot ontruiming van de woning. WonenBreburg zal het vonnis gebruiken als stok achter de deur, om [huurder 1] te bewegen om begeleiding te zoeken, omdat anders ook de belangen van de kinderen in het geding komen. De kantonrechter vertrouwt er op dat WonenBreburg zich aan haar toezegging zal houden.
Gelet op de omstandigheid dat WonenBreburg het vonnis zal gebruiken als stok achter de deur om [huurder 1] te bewegen ondersteuning van budgetbeheer te zoeken, wat ook in het belang van haar kinderen is, ziet de kantonrechter in deze specifieke situatie aanleiding om de gevorderde ontbinding van de overeenkomst en ontruiming van het gehuurde toe te wijzen. Daarbij benadrukt de kantonrechter dat het voor [huurder 1] van groot belang is dat zij vanaf nu alle hulp zal aanvaarden en met WonenBreburg afspraken zal maken en dat dit voor [huurder 1] dus een allerlaatste kans is.
Ten aanzien van [huurder 2]
5.7.
[huurder 2] maakt er geen bezwaar tegen dat de huurovereenkomst ten aanzien van hem zal worden ontbonden, omdat hij al langere tijd niet meer woonachtig is in de woning. Dit betekent dat die vordering tegen hem toewijsbaar is. Nu [huurder 2] sinds 2018 niet meer woonachtig is in de woning zal de ontruiming ten aanzien van hem worden afgewezen.
Huurtermijnen vanaf juni 2024 en rente
5.8.
WonenBreburg wil ook dat [huurder 1] en [huurder 2] worden veroordeeld tot het betalen van een maandelijks bedrag van € 577,44, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging zou zijn toegelaten, vanaf de maand juni 2024 tot het moment dat [huurder 1] en [huurder 2] de woning ontruimen. Dit is de huurprijs per maand en na het ontbinden van de huurovereenkomst is dit een gebruiksvergoeding voor de tijd dat zij nog in de woning verblijven. [huurder 1] heeft deze vordering niet weersproken, zodat deze kan worden toegewezen. Dit heeft ook te gelden voor de wettelijke rente hierover. Omdat vast is komen te staan dat [huurder 2] al meerdere jaren niet meer in de woning woonachtig is en geoordeeld is dat hij de achterstand ook niet hoeft te betalen om die reden, zal de vordering ten aanzien van hem worden afgewezen.
Buitengerechtelijke incassokosten
5.9.
WonenBreburg vordert vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten van € 209,54 (inclusief btw). De hoogte van de vordering zal worden getoetst aan het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten (hierna: het Besluit). Het gevorderde bedrag komt overeen met het in het Besluit bepaalde tarief en zal worden toegewezen
.
Hoewel [huurder 2] niet meer woonachtig is in de woning staat hij nog wel als huurder op de huurovereenkomst vermeld. Niet is gebleken dat hij die overeenkomst deugdelijk heeft opgezegd en WonenBreburg heeft daardoor op goede gronden [huurder 2] in rechte betrokken. Daarom zal de hoofdelijke veroordeling ten aanzien van de buitengerechtelijke incassokosten worden toegewezen.
Proceskosten
5.10.
In deze procedure is [huurder 1] in het ongelijk gesteld en [huurder 2] is deels in het ongelijk gesteld. Om dezelfde reden als vermeld in overweging 5.9 moeten [huurder 1] en [huurder 2] de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. Die proceskosten van WonenBreburg worden begroot op:
  • kosten van dagvaarding € 274,78 (2 exploten x € 137,39)
  • griffierecht € 372,00
  • salaris gemachtigde € 408,00 (2 punten x € 204,00)
  • nakosten € 102,00
____________
Totaal: € 1.156,78

6.De beslissing

De kantonrechter
6.1.
ontbindt met ingang van de dag na heden de huurovereenkomst tussen partijen,
6.2.
veroordeelt [huurder 1] om het gehuurde binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis met alle zich daarin bevindende personen en zaken – voor zover die eigendom zijn van [huurder 1] – te verlaten en te ontruimen en vervolgens ontruimd en verlaten te houden en onder overgave van de sleutels en hetgeen verder behoort, ter vrije en algehele beschikking van WonenBreburg te stellen,
6.3.
veroordeelt [huurder 1] om aan WonenBreburg te betalen:
- een bedrag van € 1.733,94 aan huurachterstand, verschenen rente van € 69,86 tot 21 mei 2024, te vermeerderen met de wettelijke rente over € 1.733,94, te berekenen vanaf 22 mei 2024 tot volledige betaling daarvan, en met inachtneming van tussentijdse betalingen,
- een bedrag van € 577,44, of zoveel hoger als bij een wettelijke huurverhoging is toegelaten, voor elke maand vanaf juni 2024 dat [huurder 1] het gehuurde in gebruik houdt,
6.4.
veroordeelt [huurder 1] en [huurder 2] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, om aan WonenBreburg te betalen een bedrag van € 209,54 aan buitengerechtelijke incassokosten,
6.5.
veroordeelt [huurder 1] en [huurder 2] hoofdelijk, en wel zo dat wanneer de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 1.156,78, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [huurder 1] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
6.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
6.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Rouwen en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024.