ECLI:NL:RBZWB:2024:8080

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
27 november 2024
Zaaknummer
C/02/426916 / KG ZA 24-469
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Meyboom
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de verkoop van de echtelijke woning en proceskostenveroordeling in echtscheidingsprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 november 2024 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een man en een vrouw die in een echtscheidingsprocedure verwikkeld zijn. De man vorderde onder andere de verkoop van de echtelijke woning en een proceskostenveroordeling. De vrouw verzocht om de staking van een executie en om machtiging tot het te gelde maken van beleggingspanden. De rechtbank oordeelde dat de man onvoldoende spoedeisend belang had bij zijn vorderingen, omdat hij zelf verantwoordelijk was voor de ontstane situatie door een geregistreerd partnerschap aan te gaan en financiële verplichtingen aan te gaan zonder de echtscheiding definitief af te wikkelen. De voorzieningenrechter wees de vorderingen van de man af en oordeelde dat het belang van de vrouw om de woning over te nemen prevaleerde. De vrouw had ook een vordering tot staking van de executie, die werd toegewezen, omdat de man niet had aangetoond dat de vrouw een bedrag aan hem verschuldigd was. De proceskosten werden gecompenseerd, zodat iedere partij zijn eigen kosten droeg. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afwikkeling van de huwelijksgemeenschap en de belangenafweging tussen partijen in echtscheidingsprocedures.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/426916 / KG ZA 24-469
Vonnis in kort geding van 19 november 2024
in de zaak van
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie, verweerder in reconventie,
advocaat mr. M.C.J.G. Kathmann te Breda,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie, eiseres in reconventie,
advocaat mr. W.R.M. Voorvaart te Breda.
Partijen zullen hierna de man en de vrouw genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 28 oktober 2024, met producties 1 tot en met 10;
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 12;
  • de conclusie van antwoord in reconventie, tevens pleitaantekeningen, met producties 11 en 12.
1.2.
De zaak is besproken op de mondelinge behandeling van 5 november 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen staat het volgende vast:
  • zij zijn met elkaar gehuwd geweest van [datum 1] 2005 tot [datum 2] 2024.
  • bij dagvaarding in kort geding van 25 oktober 2023 heeft de man, samengevat, gevorderd:
I. de vrouw te veroordelen tot het meewerken aan het te koop aanbieden van de woning aan [adres 1] te [woonplaats 2] (hierna: de woning in [woonplaats 2] ) en het verkopen van deze woning;
II. dan wel een machtiging te gelde making van deze woning;
III. de man te machtigen om de woning te laten bezichtigen;
IV. veroordeling van de vrouw tot medewerking aan de levering van de woning aan [adres 2] te [plaats 1] aan de man;
V. dan wel te bepalen dat het vonnis in de plaats komt voor wat nodig is voor de eigendomsoverdracht en levering van de woning aan de [adres 2] te [plaats 1] aan de man;
VI. veroordeling van de vrouw tot betaling van een gebruiksvergoeding;
VII. veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
De vrouw heeft, samengevat, in voorwaardelijke reconventie gevorderd dat wanneer de vrouw wordt veroordeeld tot medewerking aan de verkoop van de woning in [woonplaats 2] , de man wordt veroordeeld tot het te gelde maken van de overige onroerende zaken, bestaande uit vijf verhuurpanden.
  • bij vonnis in kort geding van 15 november 2023 zijn deze vorderingen van partijen
  • bij (tussen)beschikking in de echtscheidingsprocedure van 19 april 2024 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en in het kader van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, voor zover van belang, het volgende beslist:

gelast, uitvoerbaar bij voorraad, de wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen als volgt:
- de woning aan [adres 1] te [woonplaats 2] wordt toegedeeld aan de vrouw, met inachtneming van rechtsoverwegingen 4.47. tot en met 4.51.;
- de onroerende zaken aan:
- [adres 3] te [woonplaats 1] ,
- [adres 4] te [plaats 2] ;
- [adres 5] te [plaats 3] ;
- [adres 6] te [plaats 3] , en
- [adres 2] te [plaats 1] ,
worden toegedeeld aan de man, met inachtneming van het bepaalde in rechtsoverwegingen 4.58. tot en met 4.62., 4.65., 4.66., en 4.85.; (...)
5.6.
wijst af hetgeen meer of anders door partijen is verzocht ten aanzien van de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap alsmede het onverdeeld laten van bestanddelen daarvan;
5.7.
bepaalt, uitvoerbaar bij voorraad, dat de gemeenschap aan de man een bedrag van € 48.785,= dient te vergoeden;
(…)
5.11.
houdt de beslissing op het verzoek tot vergoeding van een bedrag van€ 54.290,71 door de vrouw aan de gemeenschap te voldoen en de beslissing op hetverzoek tot veroordeling in de kosten van de procedure aan”.
- Op 19 juli 2024 heeft de man hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking ten
aanzien van de kinderalimentatie en de verdeling, meer specifiek tegen aanzien van
rechtsoverweging 5.6. De verweertermijn voor de vrouw liep nog ten tijde van de
mondelinge behandeling in deze procedure.
- bij dagvaarding in kort geding van 28 juni 2024 heeft de man, samengevat,
gevorderd:
de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 19 april 2024,
wat betekent dat de woning te [plaats 1] en de twee appartementen te
[plaats 3] binnen twee weken na de datum van het vonnis aan de man worden
toegedeeld/notarieel geleverd (met de daarvoor benodigde handelingen) en te
bepalen dat als de vrouw niet meewerkt, het vonnis in kort geding daarvoor in de plaats komt, met veroordeling van de vrouw in de proceskosten.
De vrouw vordert in reconventie te beslissen tot een over-all afdoening c.q.
beslechting van alle rechtsvorderingen van partijen, voortvloeiend uit hun echtscheiding over en weer.
- bij vonnis in kort geding van 15 juli 2024 zijn de vorderingen van partijen
afgewezen.
- de man heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. De vrouw heeft inmiddels
een memorie van antwoord ingediend.

3.De vorderingen

3.1.
De man vordert – samengevat:
I. de vrouw te veroordelen tot nakoming van de beschikking van 19 april 2024, hetgeen betekent dat:
- de woning in [woonplaats 2] binnen één week na het vonnis bij [naam] van [de makelaar] door partijen in gezamenlijke opdracht te koop dient te worden aangeboden;
- de vraag- en laatprijs voor deze woning in overleg met partijen door de verkopend makelaar dienen te worden bepaald;
- partijen alle adviezen en instructies van de makelaar in verband met de verkoop dienen op te volgen;
- partijen niet aanwezig mogen zijn bij bezichtigingen;
- partijen dienen mee te werken aan de totstandkoming van de koopovereenkomst zodra er een kandidaat-koper bereid is een koopprijs te betalen die ligt op of tussen de door de makelaar vastgestelde vraag- en laatprijs, zodanig dat partijen de koopovereenkomst binnen één week na ontvangst van de verkopend makelaar ondertekenen;
- partijen dienen rekening te houden met de wens van de koper(s) voor de termijn voor de overdracht/notariële levering, bij een door de koper(s) aan te wijzen notaris;
- ieder van partijen dient op verzoek van de notaris een volmacht voor de overdracht/notariële levering van de woning aan de koper(s) te ondertekenen;
- de makelaarskosten, notariskosten en eventuele andere verkoopkosten worden door ieder van partijen voor de helft betaald en gedragen;
- de verkoopopbrengst van de woning dient na aflossing van de hypotheekschuld bij ABN AMRO BANK N.V., de makelaarskosten, de notariskosten en eventuele andere verkoopkosten bij helfte te worden verdeeld;
waarbij wordt bepaald dat voor het geval de vrouw niet binnen één week na de datum van het vonnis meewerkt aan het te koop aanbieden van de woning, dan wel weigert om uiterlijk binnen één week na aanbieding van de koopovereenkomst door de makelaar de koopovereenkomst voor de woning te ondertekenen, dan wel voor het geval de vrouw weigert mee te werken aan de overdracht/notariële levering van de woning, de man overeenkomstig artikel 3:174 lid 1 BW wordt gemachtigd tot het te gelde maken van de woning in [woonplaats 2] , alsmede hem te machtigen om alles te doen wat noodzakelijk is om deze woning ten spoedigste ten verkoop aan te bieden, alsmede hem te machtigen voor de daadwerkelijke verkoop van deze woning;
en
primair:
- te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor het in de verkoop geven van de woning in [woonplaats 2] bij de verkopend makelaar;
- te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor de aanvaarding van een bod op de woning in [woonplaats 2] , daaronder mede begrepen het ondertekenen van de koopovereenkomst;
- te bepalen dat het vonnis in de plaats komt van de noodzakelijke toestemming en/of wilsverklaring en/of handtekening van de vrouw voor de eigendomsoverdracht van de woning in [woonplaats 2] aan de koper(s), daaronder mede begrepen het ondertekenen van de notariële akte van levering, althans dat het vonnis in de plaats treedt van de tot levering van de woning in [woonplaats 2] aan de koper(s) bestemde notariële akte van levering;
subsidiair:
- op straffe van een dwangsom van € 500,= per dag voor iedere dag die de vrouw vanaf één week na de datum van het vonnis in gebreke blijft aan de inhoud van het vonnis te voldoen, met een maximum van € 25.000,=,
- voor geval de vrouw niet uiterlijk binnen één week na het vonnis meewerkt aan het te koop aanbieden van de woning in [woonplaats 2] , althans nadien weigert haar medewerking te verlenen aan de verkoop van de woning, de man te machtigen de woning te laten bezichtigen door belangstellenden/taxateurs/makelaars
/(bouw)deskundigen onder de verplichting van afgifte van de sleutels van de vrouw, welke machtiging de man door de deurwaarder ten uitvoer kan doen leggen, zo nodig met behulp van de sterke arm van politie en justitie;
II. de vrouw te bevelen de woning in [woonplaats 2] uiterlijk twee weken voor de datum van de overdracht/notariële levering van de woning door partijen aan de koper(s) te verlaten, met medeneming van haar huisraad en ontruimd te houden, onder afgifte van de sleutels aan de man en deze niet meer te betreden;
III. de vrouw te veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten.
3.2.
De vrouw vordert in reconventie, samengevat:
te bepalen dat de vier beleggingspanden te [plaats 2] , [plaats 3] (twee panden)
en [woonplaats 1] door de vrouw te gelde kunnen worden gemaakt met een rechterlijke
machtiging van de vrouw daartoe en een door de man te verbeuren dwangsom van
€ 1.000,= per dag bij niet meewerken aan die verkoop;
te bepalen dat de door de man ingezette betekende executie van 20 september 2024
door de deurwaarder wordt gestaakt en gestaakt wordt gehouden, op verbeurte van
een dwangsom van € 1.000,= voor iedere dag dat de man daaraan niet meewerkt;
de man te veroordelen in de kosten van de procedure.

4.De beoordeling

Vorderingen I en II van de man – verkoop woning in [woonplaats 2]

4.1.
Ter onderbouwing van zijn vorderingen stelt de man dat de vrouw conform de beschikking van 19 april 2024 tot 1 oktober 2024 de tijd had om aan te tonen dat zij in staat is de overname van zijn aandeel in de woning in [woonplaats 2] te financieren. In dat kader moest de vrouw binnen één week na de beschikking drie NVM-makelaars voorstellen aan de man voor de taxatie van deze woning, maar de man heeft geen voorstel gehad, in ieder geval niet binnen de daarvoor gestelde termijn. De vrouw heeft bovendien op geen enkele manier aangetoond dat zij de woning kan overnemen. Hoewel zij stelt dat ze eerst een onherroepelijke uitspraak nodig heeft, is de man daarvan niet gebleken. Als de vrouw de woning niet kon overnemen, zou de woning met ingang van 1 september 2024 te koop worden aangeboden conform eerdergenoemde beschikking. Ook daaraan verleent de vrouw geen medewerking, zodat zij de man gegijzeld houdt in het huwelijk. De beschikking van 19 april 2024 is geen tussenbeschikking, zodat de vrouw hier uitvoering aan moet geven. De rechtbank heeft bij beschikking van 19 april 2024 de man echter niet gemachtigd om zonder medewerking van de vrouw de verkoop en overdracht/levering van deze woning te bewerkstelligen. De man heeft via [de makelaar] een koper voor de woning te [woonplaats 2] gevonden, die bereid is de woning zonder ontbindende voorwaarden voor € 750.000,= te kopen (de taxatiewaarde uit 2022 bedroeg € 630.000,=).
De man is een geregistreerd partnerschap met zijn huidige partner aangegaan en daardoor heeft hij een financieringsverplichting voor de aankoop van een nieuwe woning in [plaats 4] ( [land] ). Hij kan hieraan alleen voldoen als zo spoedig mogelijk uitvoering wordt gegeven aan de bij de beschikking van 19 april 2024 gelaste wijze van verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. Toen de koopovereenkomst voor de woning in [plaats 4] op 24 april 2024 (dus na de beschikking van 19 april 2024) werd ondertekend, mocht de man ervan uitgaan dat de toedeling van de panden in [plaats 1] , [woonplaats 1] , [plaats 2] en [plaats 3] aan hem zou kunnen en moeten plaatsvinden voor 24 augustus 2024 en dat de woning in [woonplaats 2] zou zijn geleverd aan de vrouw, dan wel te koop zou worden aangeboden op uiterlijk 1 september 2024. Door de weigerachtige houding van de vrouw heeft de levering van de woning in [plaats 4] niet uiterlijk op 24 augustus 2024 kunnen plaatsvinden, waardoor de man en zijn nieuwe partner een boete moeten betalen van € 1.620,= per maand dat ze die woning te laat afnemen.
4.2.
De vrouw voert hiertegen verweer. Inmiddels loopt de zevende procedure tussen partijen. De echtscheidingsbeschikking van 19 april 2024 betreft volgens de vrouw een tussenbeschikking, omdat partijen de rechtbank nog van nadere informatie moeten voorzien over het verzoek over benadeling van de gemeenschap. De man heeft vijf dagen na deze beschikking een woning gekocht in [land] , terwijl hij nog gehuwd was met de vrouw en de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap nog maar net was aangevangen. De man heeft daarmee een aanzienlijk risico genomen, door een forse financieringsverplichting op zich te nemen voor de woning in [plaats 4] per uiterlijk 24 augustus 2024. De vrouw heeft (steeds mildere) voorstellen gedaan om te komen tot een afwikkeling, maar de man heeft op geen enkel voorstel gereageerd. De man heeft zichzelf hierdoor willens en wetens in de problemen gebracht. De basis van de verdeling is dat de vrouw de woning in [woonplaats 2] verkrijgt en de man de beleggingspanden, waarbij de man wordt overbedeeld en aan de vrouw nog € 40.000,= moet betalen. Ook moeten partijen het eens worden over betalingen die de vrouw voor die panden heeft gedaan vanaf 5 september 2022 en over de nalatenschap van de ouders van de man en ook allerlei bitcoin transacties moeten in beeld gebracht worden. De vrouw loopt er bij de afwikkeling van de verdeling tegen aan dat de man de beleggingspanden wel toebedeeld wil krijgen, maar er niet voor wil betalen aan de vrouw. De vrouw is wel degelijk in staat om aan de verplichtingen uit hoofde van overname van de bestaande hypotheek op de woning in [woonplaats 2] te voldoen, maar zij kan dat formeel niet regelen omdat er geen overeenstemming tussen partijen is over de finale verdeling. De bank is pas bereid om hier een verklaring over af te geven, als zij de beschikking heeft over een ondertekend convenant of een onherroepelijke beschikking.
De vrouw heeft in het kader van de taxatie van de woning in [woonplaats 2] drie makelaars voorgesteld aan de man, maar de man heeft hier nooit een keuze uit gemaakt. De man zit door zijn eigen optreden klem en moet nu € 1.620,= per maand boete betalen voor de niet afgenomen woning. Hij kan één of meer beleggingspanden verkopen om toch aan zijn financiële verplichtingen te kunnen voldoen, maar daar kiest hij kennelijk niet voor. Hij wil daarentegen de echtelijke woning verkopen, met als gevolg dat de vrouw en de twee kinderen dan geen onderdak meer hebben. Niet alleen de proceshouding, maar ook het gedrag van de man en zijn partner buiten de procedures om baart de vrouw ernstige zorgen over het verdere verloop van de afwikkeling van de echtscheiding.
4.3.
De voorzieningenrechter buigt zich allereerst over de vraag of de noodzaak bestaat om bij wijze van spoedvoorziening een regeling te treffen en er aldus sprake is van een spoedeisend belang. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, moet volgens de Hoge Raad beantwoord worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. Het spoedeisend belang wordt dus gerelateerd aan een afweging van de belangen van beide partijen.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt vervolgens dat de man in beginsel een spoedeisend belang heeft, omdat hij en zijn nieuwe partner vanaf 24 augustus 2024 een boete verbeuren van € 1.620,= per maand dat zij de woning in [plaats 4] te laat afnemen. In dat kader is de voorzieningenrechter echter van oordeel dat de man dit spoedeisend belang zelf veroorzaakt heeft. De man is immers een geregistreerd partnerschap met zijn nieuwe partner aangegaan, waardoor hij mede financieel verantwoordelijk voor deze woning geworden is, terwijl de verdeling van de huwelijksgemeenschap van de man en de vrouw nog niet onherroepelijk is afgerond (waarbij geldt dat de man in hoger beroep is gegaan tegen de beschikking van 19 april 2024). Dit dient voor zijn eigen rekening en risico te komen.
4.5.
Daar tegenover staat het belang van de vrouw om de woning in [woonplaats 2] over te nemen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter prevaleert dit belang boven het belang van de man bij de spoedige afwikkeling dat hij zelf heeft gecreëerd. Daarbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat de vrouw op grond van de beschikking van 19 april 2024 binnen één week drie NVM-makelaars aan de man moest voorstellen voor de taxatie van de woning in [woonplaats 2] , maar dat zij deze makelaars kennelijk twee dagen te laat heeft voorgesteld. De man heeft hieraan de conclusie verbonden dat hij geen keuze meer hoefde te maken. De voorzieningenrechter acht deze termijnoverschrijding echter van zodanige geringe aard, dat het niet proportioneel is om daaraan de conclusie te verbinden dat de kans van de vrouw om de woning over te nemen daardoor voorbij is gegaan. De eisen van de redelijkheid en billijkheid beheersen ook de rechtsverhouding tussen deelgenoten bij de afwikkeling van een verdeling. De man had ondanks de geringe termijnoverschrijding een makelaar kunnen kiezen. Dat heeft de man echter zonder enige uitleg niet gedaan, terwijl dit in de gegeven omstandigheden in redelijkheid dus wel van hem had kunnen worden verlangd.
4.6.
Alles tegen elkaar afwegende is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man onvoldoende spoedeisend belang heeft, gelet op het belang van de vrouw. Het belang van de vrouw om te onderzoeken of zij de woning in [woonplaats 2] kan overnemen prevaleert boven het belang van de man om snel over geld te beschikken door verkoop van de woning in [woonplaats 2] in verband met de aankoop van een woning in [plaats 4] . De voorzieningenrechter wijst gelet op al het voorgaande de vorderingen van de man onder I en II af.
Reconventionele vordering 1 van de vrouw – machtiging te gelde making beleggingspanden
4.7.
Ter onderbouwing van haar reconventionele vordering tot machtiging te gelde making van de beleggingspanden stelt de vrouw dat zij nood heeft aan liquide middelen, door een teruggang in haar inkomen en advocaatkosten. De vrouw meent dat de opstelling van de man ervoor heeft gezorgd dat de echtscheiding nog lang niet is afgewikkeld, terwijl dat wel gemakkelijk had gekund. De vrouw heeft vele voorstellen gedaan, waar de man niet op reageert, behalve dan met het aanspannen van weer een nieuwe gerechtelijke procedure. Vier van de vijf beleggingspanden vertegenwoordigen echter na aftrek van de hypotheek een waarde van in totaal € 511.209,= volgens de taxatie van december 2022. De panden te [plaats 2] , [woonplaats 1] en twee panden in [plaats 3] kunnen worden verkocht. De geschatte overwaarde zou per persoon € 255.604,50 bedragen. Als die panden worden verkocht, heeft de man voldoende middelen om het huis in [land] te financieren en heeft de vrouw ook weer financiële middelen. De vrouw verzoekt daarom te bepalen dat de vier panden door haar te gelde kunnen worden gemaakt wegens gewichtige redenen (op grond van artikel 3:174 BW). Daarbij merkt de vrouw nog op dat toedeling van de panden aan de man voor haar niet meer aanvaardbaar is, omdat ze zekerheid wenst over de overdracht van de echtelijke woning in [woonplaats 2] aan haar. Als de man de beleggingspanden wil behouden, moet hij met de vrouw afrekenen: zij krijgt de echtelijke woning en hij de beleggingspanden, waarbij hij de vrouw moet compenseren wegens overbedeling. De vrouw merkt tot slot nog op dat zij niet bekend is met de in opdracht van de man uitgevoerde taxatie van deze beleggingspanden. Volgens haar konden de door de man voorgestelde makelaars deze panden niet taxeren omdat zij daarvoor niet over de vereiste expertise beschikken.
4.8.
De man voert verweer tegen deze reconventionele vordering. Het is volgens hem niet aan de vrouw om te beslissen of één of meer aan de man toegedeelde beleggingspanden moeten worden verkocht. Alle vijf panden zijn aan de man toegedeeld. De man zal in dat kader de hypotheekschuld aan RNHB aflossen, zodat de vrouw door de aflossing wordt ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld. De man heeft in het kader van de taxatie van de beleggingspanden drie makelaars voorgesteld aan de vrouw. Bij gebrek aan een (tijdige) reactie van de vrouw, heeft de man deze panden zelf laten taxeren. Deze panden kunnen niet worden verkocht, omdat dit de enige inkomstenbron van de man is. Dit zou bovendien gevolgen hebben voor zijn draagkracht voor de kinderalimentatie.
4.9.
Zoals hiervoor gezegd moet de voorzieningenrechter zich eerst buigen over de vraag of de noodzaak bestaat om bij wijze van spoedvoorziening een regeling te treffen en er dus sprake is van een spoedeisend belang. In dat kader heeft de vrouw gesteld nood te hebben aan liquide middelen door een teruggang van haar inkomen vanwege haar ontslag bij ABN AMRO en door sterk oplopende advocaatkosten. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat de vrouw haar spoedeisende belang onvoldoende heeft onderbouwd. Zij heeft immers geen inzicht gegeven in haar huidige financiële situatie en dit met stukken onderbouwd. Daarnaast geldt nog dat bij beschikking van 19 april 2024 deze panden zijn toegedeeld aan de man. Het feit dat dit nog niet gerealiseerd is, vindt zijn oorzaak in het gedrag van beide partijen. De voorzieningenrechter is in dat kader van oordeel dat beide partijen onvoldoende medewerking hebben verleend aan de afwikkeling van de huwelijksgemeenschap. Gelet op al het voorgaande wijst de voorzieningenrechter deze reconventionele vordering van de vrouw af.
Reconventionele vordering 2 van de vrouw – staking executie derdenbeslag
4.10.
De vrouw stelt in het kader van deze vordering om te bepalen dat de door de man ingezette executie wordt gestaakt, dat in september 2024 op verzoek van de man aan de vrouw rauwelijks een executieopdracht werd betekend door de deurwaarder tot betaling van een bedrag van in totaal € 26.632,62 (bestaande uit €24.392,50 vergoedingsrecht op de gemeenschap, € 2.117,50 als de helft van het factuurbedrag van de taxateur en € 122,96 explootkosten). Omdat zij dit niet heeft betaald, heeft de deurwaarder op verzoek van de man inmiddels beslag gelegd op de auto en bankrekening van de vrouw. Dit is gebaseerd op de tussenbeschikking van 19 april 2024 en een factuur voor een taxatie van 9 juli 2024. De vrouw was echter niet bekend met de taxatiefactuur en ook zij heeft een vordering op de man wegens allerlei door haar betaalde kosten. De factuur voor de taxatie zou daarom moeten worden meegenomen in een totale verrekening. Ook hierbij geldt dat de beschikking van de rechtbank van 19 april 2024 een tussenbeschikking is en veel onderdelen tussen partijen nog niet zijn geregeld. De vrouw vordert directe staking en het gestaakt houden van deze executie, omdat de executie is gebaseerd op onjuiste uitgangspunten en omdat de vorderingen deel uitmaken van een groter geheel en vatbaar zijn voor verrekening.
4.11.
De man voert hiertegen verweer. Ten aanzien van de factuur van de makelaar merkt de man op dat hij drie makelaars heeft voorgesteld aan de vrouw in het kader van de taxatie. De vrouw heeft daarop gereageerd met de mededeling dat deze makelaars de taxatie niet konden verrichten wegens gebrek aan expertise, maar dat is volgens de man onjuist. In verband met de door de man benodigde financiering moest de man wel doorpakken, zodat hij één van de voorgestelde makelaars de opdracht heeft gegeven tot taxatie van de beleggingspanden. De kosten daarvan moeten door beide partijen bij helfte worden gedragen. De man wenst bovendien uitvoering te geven aan de beschikking van 19 april 2024 en op grond daarvan heeft de man een vergoedingsrecht op de gemeenschap, die de vrouw aan hem moet voldoen.
4.12.
De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat het spoedeisend belang van de vrouw voortvloeit uit de aard van de vordering. De man heeft het spoedeisend belang ook niet betwist. Of de vordering ook toewijsbaar is, wordt hierna beoordeeld.
4.13.
Hoewel bij beschikking van 19 april 2024 uitvoerbaar bij voorraad is bepaald dat de gemeenschap aan de man een bedrag van € 48.785,= moet voldoen (de helft daarvan is € 24.392,50), staat de omvang van de gemeenschap in zijn totaliteit nog niet vast. Dat komt doordat nog niet van alle bestanddelen de waarde bekend is. De woning in [woonplaats 2] moet nog getaxeerd worden en er is tussen partijen nog discussie over de juistheid van de taxatie van de beleggingspanden. Daardoor staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet vast of de vrouw per saldo een bedrag aan de man moet betalen en als dat zo is, welk bedrag dit dan is. Dit betekent naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat nog geen sprake van een opeisbare vordering van de man op de vrouw.
4.14.
Verder heeft de man beslag laten leggen omdat de vrouw de helft van het factuurbedrag voor de taxaties van de beleggingspanden niet heeft voldaan. De voorzieningenrechter overweegt in dat kader dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat de man deze factuur niet eerder aan de vrouw heeft toegezonden en om betaling heeft verzocht, zodat de vrouw wat deze factuur betreft niet in verzuim is.
4.15.
Gelet op al het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de man de ingezette executie door de deurwaarder moet staken en gestaakt moet houden. De voorzieningenrechter zal aldus beslissen. De door de vrouw daarbij verzochte dwangsom zal echter worden afgewezen, omdat de voorzieningenrechter gelet op de verharding tussen partijen geen oplossing ziet in het opleggen van dwangsommen.
Vordering III van de man en reconventionele vordering 3 van de vrouw – proceskosten
4.16.
Volgens de man kan de partij die in het ongelijk wordt gesteld, in de proceskosten worden veroordeeld op grond van artikel 237 lid 1 Rv. Kosten die nodeloos worden aangewend of veroorzaakt kunnen voor rekening worden gebracht van de partij die de kosten aanwendde of heeft veroorzaakt. Volgens de man is het in strijd met de redelijkheid en billijkheid om de proceskosten in dit geval te compenseren. De vrouw is lichtvaardig omgegaan met het belang van de man om de kosten te voorkomen dan wel te beperken. De persoonlijke en interrelationele moeilijkheden rechtvaardigen een actieve houding van de vrouw om tot een oplossing te komen en ook kosten te voorkomen en te beperken. De vrouw komt haar toezeggingen niet na, houdt zich niet aan de door partijen gemaakte afspraken en komt de beslissing van de rechtbank niet na.
4.17.
Volgens de vrouw moet de man door zijn bedenkelijke proceshouding worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
4.18.
Aangezien de vorderingen van de man worden afgewezen, ligt een veroordeling van de vrouw in de proceskosten in ieder geval niet in de rede. De voorzieningenrechter overweegt verder dat het gebruikelijk is om bij juridische geschillen tussen (ex-)echtgenoten de proceskosten te compenseren, omdat een zaak als deze met vele persoonlijke en interrelationele moeilijkheden gepaard gaat. De voorzieningenrechter zal gelet hierop de kosten van het geding compenseren aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
bepaalt dat de man de ingezette betekende executie van 20 september 2024 door de deurwaarder moet staken en gestaakt moet houden;
5.2.
compenseert de kosten van het geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit vonnis is gewezen door Meyboom, rechter, en in het openbaar uitgesproken op 19 november 2024.