ECLI:NL:RBZWB:2024:8100

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/02/427895 / JE RK 24-1915
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 14 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren op [geboortedag] 2022. De zaak betreft de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, die verzoekt om de ondertoezichtstelling van de minderjarige te verlengen voor de duur van een jaar, evenals de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening. De moeder van de minderjarige is belast met het ouderlijk gezag, maar is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling op 11 november 2024. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds augustus 2022 bij de pleegouders verblijft en zich daar positief ontwikkelt, ondanks zorgen over de emotionele regulatie van de minderjarige en de problematiek van de moeder, die zowel psychische als verslavingsproblemen heeft. De kinderrechter heeft de gronden voor de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing als nog steeds aanwezig beoordeeld, en heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen tot 17 november 2025. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, en het hoger beroep kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427895 / JE RK 24-1915
Datum uitspraak: 14 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren op [geboortedag] 2022 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
[pleegouder 1]en
[pleegouder 2],
hierna te noemen de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] .

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 23 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 11 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de pleegouders;
  • een vertegenwoordiger van de GI;
  • een vertegenwoordiger van de Raad.
De moeder is, hoewel correct opgeroepen, niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
De GI heeft op 7 juli 2023 het (perspectief)besluit genomen dat wat de GI betreft [minderjarige] blijft opgroeien binnen het huidige pleeggezin.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant van 16 november 2023 is de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 17 november 2024 en is voor dezelfde periode een machtiging tot uithuisplaatsing van haar in een voorziening voor pleegzorg verleend.
2.4.
Bij beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant van
21 december 2023 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd met ingang van 21 december 2023 verlengd tot 17 november 2024. Middels deze beschikking heeft de voormelde rechtbank het onder 2.2 genoemde perspectiefbesluit van de GI onderschreven.
2.5.
[minderjarige] verblijft sinds augustus 2022 bij de pleegouders.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De standpunten

4.1.
De GI legt aan haar verzoek het volgende ten grondslag. [minderjarige] verblijft al gedurende anderhalf jaar in het huidige pleeggezin. [minderjarige] ontwikkelt zich daar in positieve zin. Wel is er de zorg over haar emotieregulatie. Zij krijgt daarvoor therapie, hetgeen is verlopen en binnenkort wordt afgesloten.
Bij de moeder is sprake van zowel psychische als verslavingsproblematiek. De relatie tussen de moeder en haar huidige partner kenmerkt zich door onrust en instabiliteit. Zo dreigt voor de moeder een uithuiszetting. Daarbij is zij op dit moment weer in verwachting, hetgeen het er allemaal niet gemakkelijker op maakt.
De GI wijst er op dat in december 2023 door de rechtbank Oost-Brabant het perspectiefbesluit is bekrachtigd. Besloten is dat [minderjarige] bij haar huidige pleegouders kan blijven wonen en opgroeien. Naar de mening van de GI is het positief dat de moeder haar volledige emotionele toestemming geeft aan [minderjarige] voor de perspectiefplaatsing. Zij erkent dat zij [minderjarige] niet kan bieden wat zij nodig heeft. Minder positief is dat de moeder de bezoekmomenten al voor langere periode niet meer is nagekomen. Volgens de GI is de moeder zich daarvan bewust, omdat er dan bij haar teveel speelt. Tezamen met Pleegzorg en de moeder is daarom besloten om de bezoeken terug te brengen naar één keer in de twee maanden en deze (met ingang van 2025) te laten plaatsvinden in [woonplaats 1] waar de moeder woont.
De GI geeft aan dat de komende periode van ondertoezichtstelling onder meer zal worden benut om de Raad te laten onderzoeken of een gezag beëindigende maatregel passender is. De GI merkt daarbij op dat de moeder haar gezag niet misbruikt, maar dat haar persoonlijke problematiek te overheersend is dat het haar niet lukt om betrokken te blijven bij [minderjarige] .
4.2.
De pleegouders verklaren het eens te zijn met het verzoek. [minderjarige] ontwikkelt zich positief in hun gezin.
4.3.
De Raad adviseert het verzoek toe te wijzen. Hij deelt de visie en het standpunt dat er in het komende jaar van de ondertoezichtstelling definitief duidelijkheid moet komen over het wel of niet behouden van het gezag door de moeder. De Raad ziet het daarop betrekking hebbende verzoek tot onderzoek van de GI graag tegemoet.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling blijkt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] nog steeds aanwezig zijn. De kinderrechter overweegt hierbij dat [minderjarige] zich bij de pleegouders in positieve zin ontwikkelt. Ook blijkt dat de moeder vanwege haar persoonlijke problematiek de zorg voor [minderjarige] nog steeds niet op zich kan nemen. Daarbij is het niet de verwachting dat de moeder dit binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn wel zou kunnen. De moeder erkent dit zelf ook. Zij krijgt daarvoor een compliment van de kinderrechter.
Inmiddels is vastgesteld dat het perspectief van [minderjarige] niet langer bij de moeder ligt, maar bij de (huidige) pleegouders. De kinderrechter gaat er daarom nadrukkelijk van uit dat de GI in het komende jaar van ondertoezichtstelling aan de Raad zal gaan verzoeken om onderzoek te gaan doen naar de noodzaak van een gezag beëindigende maatregel.
Ten slotte wordt geoordeeld dat vanwege het verblijf van [minderjarige] in het gezin van de pleegouders het in het belang van haar verzorging en opvoeding noodzakelijk is dat de machtiging tot uithuisplaatsing wordt verlengd als na te melden.
5.6.
De beslissing zal, gezien de aard daarvan, in het belang van [minderjarige] uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5.7.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 17 november 2024 tot 17 november 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot met ingang van 17 november 2024 tot 17 november 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van Van Dongen als griffier, en op schrift gestelde op 28 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.