ECLI:NL:RBZWB:2024:8104

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/02/425248 / JE RK 24-1437
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Duinhof
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van minderjarigen in het kader van jeugdbescherming

Op 13 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Zeeland als gezinsvoogd (GI) en de ouders van de minderjarigen, die beiden met hun advocaten aanwezig waren tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen sinds 2020 onder toezicht staan en uit huis geplaatst zijn in een pleegzorgvoorziening. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag, maar er zijn zorgen over de ontwikkeling van de kinderen, die getuige zijn geweest van huiselijk geweld en emotioneel belast zijn door de situatie. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI om de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar toegewezen, met ingang van 14 november 2024 tot 9 oktober 2025. De kinderrechter heeft benadrukt dat de samenwerking tussen de betrokken partijen verbeterd moet worden en dat de resultaten van het NIFP-onderzoek afgewacht moeten worden. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarigen niet in gevaar komt door een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/425248 / JE RK 24-1437
Datum uitspraak: 13 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
gevestigd te Middelburg,
hierna te noemen: de GI.
over
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] .
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2015 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F. Ergec te Bergen op Zoom.
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. F.J.I. van den Branden te Terneuzen.
[de pleegouders],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. H. Goedegebure te Middelburg.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in zijn beoordeling:
- de beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 2 oktober 2024 en alle daarin opgenomen en vermelde stukken.
1.2.
Op 13 november 2024 heeft de kinderrechter de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- twee vertegenwoordigers van de GI;
- de pleegouders, bijgestaan door hun advocaat.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
2.2.
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 oktober 2020 zijn [minderjarige 2] en [minderjarige 1] onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst in een voorziening voor pleegzorg. Deze maatregelen zijn daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 14 november 2024. Het overige deel van het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing is aangehouden tot de mondelinge behandeling van 13 november 2024.
2.3.
[minderjarige 2] en [minderjarige 1] verblijven in een netwerkpleeggezin, te weten bij de grootouders moederszijde.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar. De GI verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
Aan de orde is nog het resterende deel van het verzoek, te weten voor de periode van 14 november 2024 en tot 9 oktober 2025.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek. Tijdens de mondelinge behandeling vult de GI aan dat het NIFP-onderzoek en de zorgteamoverleggen nog steeds plaatsvinden. De GI wil benadrukken dat er veel groei te zien is. Hoewel er nog steeds sprake is van wantrouwen onderling kunnen partijen wel in gesprek met elkaar en vindt er meer overleg plaats. Partijen durven eerlijk te zijn, wat ook goed is voor de ontwikkeling van de minderjarigen. Zo kan [minderjarige 1] beter voor zichzelf opkomen en uit [minderjarige 2] zich steeds meer verbaal. Het NIFP-onderzoek zit in de afrondende fase en zal in het eerste kwartaal van 2025 klaar zijn. Het is belangrijk om de onderzoeksresultaten af te wachten. Verder wil de GI nog toelichten dat IPT bij de moeder afgesloten is. Niet omdat het succesvol is afgerond maar omdat de spanningen voelbaar werden doordat de moeder geen vertrouwen had in IPT. Er was geen klik tussen de moeder en de begeleider van IPT en daardoor is het gestopt. Er waren niet zodanig grote zorgen dat er iemand anders is ingezet. Daarnaast waren de bezoeken niet begeleidend maar enkel ter observatie. Het advies is nog wel dat de moeder opvoedingsondersteuning krijgt. De moeder staat ook open voor IPT bij een andere organisatie. Verder heeft de moeder gevraagd of de zorgregeling gelijk kon worden getrokken als bij de vader. De GI heeft aangegeven hiernaar te zullen kijken. Tot slot geeft de GI aan dat de belasting voor de minderjarigen groot is. Er zijn vier partijen die tijd met de minderjarigen willen doorbrengen. De behoeftes van de minderjarigen zijn hierin niet duidelijk. Dit zal het NIFP-onderzoek moeten uitwijzen.
4.2.
Namens de pleegouders bepleit de advocaat primair afwijzing van het verzoek met betrekking tot het verlengen van de ondertoezichtstelling. Voor wat betreft de machtiging tot uithuisplaatsing geven de pleegouders aan dat de kinderen op de juiste plek verblijven. De machtiging tot uithuisplaatsing is een noodzakelijke formaliteit waar de pleegouders achterstaan. Subsidiair verzoekt de advocaat om de ondertoezichtstelling te verlengen voor de duur van zes maanden. Over zes maanden is namelijk het NIFP-onderzoek afgerond waardoor dan opnieuw naar de stand van zaken kan worden gekeken. Voor wat betreft de verlening van de ondertoezichtstelling vragen de pleegouders zich af wat de meerwaarde hiervan is geweest de afgelopen vier jaar. Op dit moment worden de resultaten van het NIFP-onderzoek afgewacht maar intussen zitten partijen al vier jaar lang in deze situatie. Als de resultaten bekend zijn moeten deze worden toegepast in de praktijk maar de advocaat vraagt zich af hoe lang dit gaat duren in het belang van de kinderen. Het klopt dat er in het zorgteamoverleg meer sprake is van openheid en transparantie maar de communicatie tussen partijen verloopt nog steeds moeizaam. De advocaat geeft aan dat de pleegouders weinig contact hebben met de GI, in tegenstelling tot de vader. De pleegouders krijgen hierdoor onvoldoende informatie over de gang van zaken. Ook geven de pleegouders aan dat zij en de moeder vaak negatief worden belicht door de GI. Dit versterkt het wantrouwen.
4.3.
Namens de moeder bepleit de advocaat om de ondertoezichtstelling in duur te beperken. Volgens de advocaat van de moeder kan worden volstaan met een verlenging van de ondertoezichtstelling voor de duur van zes maanden. De moeder heeft in het verleden moeite gehad met hoe de GI naar haar heeft gecommuniceerd. Momenteel ziet de moeder hier de afgelopen periode wel een positieve ontwikkeling in. Verder geeft de advocaat aan dat de omgang tussen de minderjarigen en de moeder tijdens de begeleidende bezoeken goed is gegaan, ondanks dat de verstandhouding tussen de begeleiders van IPT en de moeder soms wat gespannen kon zijn. De moeder kan de minderjarigen goed begrenzen en er zijn geen zorgen te constateren tijdens de omgangsmomenten. De moeder wil dan ook graag dat de omgangsmomenten worden uitgebreid zodat de moeder kan werken naar een terugplaatsing van de minderjarigen bij haar.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vader aangegeven dat hij instemt met het verzoek. De vader erkent dat het zorgteamoverleg erg positief was en wil dit graag ook zo vasthouden. De vader ziet nog wel dat er zorgen zijn. Hij vindt het zorgelijk dat IPT de begeleiding bij de moeder stop heeft gezet vanwege regelmatig terugkerende spanningen. Daarnaast vindt de vader het ook zorgelijk dat [minderjarige 1] alleen naar de speeltuin mag gaan, terwijl bekend is dat zij makkelijk contact legt met vreemde mensen. Hier wordt dus niet zorgvuldig mee omgegaan. Ook worden de kinderen nog steeds emotioneel belast. Dit ziet de vader tijdens de bezoekmomenten. De minderjarigen blijven aangeven dat zij bij hun grootouders willen logeren. De hulpverlening onderkend dit. Ook is de emotionele belasting merkbaar als de minderjarigen worden teruggebracht naar de pleegouders na het omgangsmoment met de vader. Met deze zorgen is het belangrijk dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing worden verlengd. Een verlenging voor de duur van zes maanden vindt de advocaat niet passend. Nadat de resultaten van het NIFP-onderzoek bekend zijn moet er geen mondelinge behandeling plaatsvinden maar een groot overleg om te kijken hoe de resultaten van het onderzoek moeten worden toegepast.
5.
De beoordeling
Wettelijk kader
5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:265c lid 2 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond als bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Inhoudelijke beoordeling
5.3.
De kinderrechter is van oordeel dat nog steeds is voldaan aan de wettelijke vereisten voor het verlengen van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] . De kinderrechter zal het (restant)verzoek van de GI toewijzen. Dit betekent dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden verlengd met ingang van 14 november 2024 en tot 9 oktober 2025. De kinderrechter legt dit hierna uit.
5.4.
De kinderrechter is van oordeel dat de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] nog niet is weggenomen. Er zijn nog veel zorgen. De kinderrechter stelt vast dat er tussen partijen onderling niet altijd goed wordt gecommuniceerd. Er is nog steeds sprake van wantrouwen, onrust en strijd tussen de voor de minderjarigen belangrijke volwassenen. Zo is er een groot gebrek aan emotionele toestemming van de pleegouders en de moeder voor de minderjarigen om een band op te bouwen met de vader en de grootouders vz. Hierdoor komen de minderjarigen klem te zitten en zitten zij vast in een loyaliteitsconflict. Daarnaast is er bij de minderjarigen kans op hechtingsproblematiek en traumagerelateerde problemen gelet op de voorgeschiedenis van de minderjarigen die getuige zijn geweest van huiselijk geweld, de scheiding van de ouders en de plotselinge afwezigheid van de moeder. Hier hebben de minderjarigen nog geen hulp voor mogen ontvangen. Dit vindt de kinderrechter zorgelijk.
5.5.
Gezien de hiervoor beschreven zorgen komt de kinderrechter tot de conclusie dat de doelen van de ondertoezichtstelling nog niet zijn behaald. Ondanks dat er positieve stappen zijn gezet in de samenwerking, is de kinderrechter van oordeel dat het op dit moment nog te pril is om de hulpverlening voort te zetten in het vrijwillig kader. Een ondertoezichtstelling is noodzakelijk om ervoor te zorgen dat de pleegouders en de moeder blijven meewerken aan de ingezette hulpverlening en dat de juiste hulp voor de minderjarigen kan worden ingezet. Ook is regievoering nodig voor een goed verloop van de contactregeling tussen de minderjarigen en de ouders. Daarnaast is het belangrijk dat de resultaten van het NIFP-onderzoek worden afgewacht en dat deze worden toegepast. Zodra het NIFP-onderzoek afgerond is verwacht de kinderrechter van de GI dat zij een groot overleg organiseren met alle belanghebbenden en hun advocaten om te kijken wat er moet gebeuren de komende periode. De kinderrechter ziet geen aanleiding om de ondertoezichtstelling in duur te beperken. De kinderrechter verwacht van alle betrokkenen dat zij goed in de samenwerking blijven en dat zij de onderzoeksresultaten goed gaan oppakken. Dit moet voorspoedig gebeuren. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] worden steeds ouder en er moet nog veel gebeuren. De kinderrechter hoopt dat er in 2025 een einde kan komen aan de betrokkenheid van de GI. Voor nu is het nog noodzakelijk dat er in de komende periode hulp en regie in het gedwongen kader wordt ingezet.
5.6.
De kinderrechter wijst het verzoek van de GI, om de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] te verlengen in een voorziening voor pleegzorg, toe. Vanwege de persoonlijke problematiek van de ouders lukt het beide ouders onvoldoende om voor de kinderen te zorgen. De minderjarigen wonen om die reden sinds 2020 bij de pleegouders. De plaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de pleegouders moet worden gecontinueerd omdat deze op dit moment het meest passend is. Het is van belang dat de minderjarigen in een rustige en duidelijke opvoedomgeving opgroeien. De kinderrechter vindt het belangrijk dat de huidige plaatsing gecontinueerd blijft totdat het NIFP-onderzoek is afgerond. Het NIFP-onderzoek zal namelijk duidelijkheid geven over het perspectief van de kinderen.
5.7.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.
5.8.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] met ingang van 14 november 2024 en tot 9 oktober 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in een voorziening voor pleegzorg met ingang van 14 november 2024 en tot 9 oktober 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 november 2024 door mr. Duinhof, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Verplanke als griffier, en op schrift gesteld op 20 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.