ECLI:NL:RBZWB:2024:8131

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/02/425814 / FA RK 24-3864
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Jansen
  • mr. Wallerbos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voogdijoverdracht van gecertificeerde instelling naar pleegouder

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2024 een beschikking gegeven over de voogdijoverdracht van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering naar de oma van de minderjarige [minderjarige]. De zaak betreft een verzoek van de GI om ontslagen te worden uit de voogdij over [minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2014, en om deze voogdij over te dragen aan de oma, die al geruime tijd voor [minderjarige] zorgt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de oma in staat is om de voogdij op een goede manier uit te oefenen en dat de betrokkenheid van de GI niet langer nodig is. De rechtbank heeft de GI ontslagen als voogdes en de oma benoemd tot nieuwe voogdes. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze per direct van kracht is. De rechtbank heeft ook aangegeven dat hoger beroep mogelijk is, maar dat dit binnen drie maanden na de uitspraak moet worden ingediend.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/425814 / FA RK 24-3864
Datum uitspraak: 12 november 2024
Beschikking over voogdijoverdracht
op verzoek van
de gecertificeerde instelling
LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, locatie Eindhoven, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt in deze zaak als belanghebbende aan:
[de oma],
de oma vaderszijde, hierna te noemen: de oma,
wonende te [woonplaats 1] .
De rechtbank merkt in deze zaak als informant aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over het verzoek geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier bevat het op 21 augustus 2024 ontvangen verzoekschrift, met bijlagen.
1.2.
Op 29 oktober 2024 heeft de rechtbank het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de oma;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling, op 28 oktober 2024, heeft [minderjarige] zijn mening over het verzoek kenbaar gemaakt tijdens een gesprek met de kinderrechter.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is geboren als kind van mevrouw [de moeder] en de heer [de vader] ,
hierna te noemen: de moeder, en de vader.
2.2.
Bij beschikking van deze rechtbank van 13 maart 2018 is vastgesteld dat de verblijfplaats van de moeder, die op dat moment was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , onbekend is en dat zij tijdelijk in de onmogelijkheid verkeert om haar gezag uit te oefenen. De rechtbank heeft derhalve op grond van artikel 1:253r, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) en artikel 1:253q BW vastgesteld dat er sprake is van openstaand gezag. In verband hiermee heeft de rechtbank de GI benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
2.3.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
2.4.
[minderjarige] woont vanaf kort na zijn geboorte bij de oma.

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt om haar op grond van artikel 1:322, eerste lid, sub c BW te ontslaan uit de voogdij over [minderjarige] , ten gunste van de oma.
3.2.
De GI verzoekt om deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.De beoordeling

4.1.
Uit artikel 1:322, eerste lid, sub c BW volgt dat iedere voogd zich van zijn bediening kan doen ontslaan, indien een daartoe bevoegd persoon zich schriftelijk heeft bereid verklaard de voogdij over te nemen en de rechtbank deze overneming in het belang van de minderjarige acht.
4.2.
De GI heeft als bijlage bij het verzoek een schriftelijke en door de oma ondertekende verklaring overgelegd, waaruit blijkt dat de oma bereid is om te worden belast met de voogdij over [minderjarige] .
4.3.
De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoek, samengevat, aangegeven dat de moeder van [minderjarige] kort na zijn geboorte naar het buitenland is vertrokken. De vader had [minderjarige] destijds niet erkend en kon niet volledig voor hem zorgen. De oma werd in staat geacht om een veilige en verantwoorde opvoedomgeving te bieden. Maar omdat er ten aanzien van een andere dochter van de oma destijds sprake was van een kinderbeschermingsmaatregel, is de pleegzorgscreening die ten aanzien van de oma is verricht, negatief beoordeeld. Desondanks is [minderjarige] , met het oog op het belang dat hij binnen het netwerk opgroeit, kort na zijn geboorte bij de oma geplaatst, bij wie hij nu nog steeds woont. Gebleken is dat er voor de oma maatschappelijke ondersteuning vanuit [zorgaanbieder] is ingezet, maar dat die begeleiding enkele maanden geleden is beëindigd. Daarnaast is er opnieuw beoordeeld of de voogdijmaatregel nog steeds noodzakelijk en van toegevoegde waarde is. Naar aanleiding daarvan is geconcludeerd dat de opvoedsituatie van [minderjarige] bij de oma inmiddels voldoende is gestabiliseerd. Doordat de kinderen van de oma inmiddels zelfstandig wonen, wonen de oma en [minderjarige] nu enkel met elkaar. Gebleken is dat de oma voldoende tegemoetkomt aan de zorg- en opvoedingsbehoeften van [minderjarige] . Nu [minderjarige] moeite heeft met lezen en schrijven, heeft de oma via school ingezet op logopedie. Daarnaast wordt de oma ondersteund door een budgetcoach, onder meer voor het aanvragen van bepaalde toeslagen. Ook kan zij, indien gewenst, voor vragen of hulp terecht bij de gemeente. Daar komt bij dat de GI momenteel minimaal betrokken is bij het gezin en dat de betrokkenheid die er vanuit de GI is door de oma eerder wordt ervaren als belastend in plaats van ondersteunend. Gelet hierop is de GI van mening dat de voogdijmaatregel dient te worden overgedragen aan de oma.
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de oma bevestigd dat zij bereid is om te worden benoemd tot voogdes over [minderjarige] .
4.5.
De vader, de Raad en [minderjarige] - tijdens het kindergesprek - hebben aangegeven dat zij instemmen met het verzoek.
4.6.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt. De GI heeft een door de oma ondertekende schriftelijke verklaring overgelegd waaruit blijkt dat zij bereid is om te worden belast met de voogdij over [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling heeft de oma dit nogmaals bevestigd. Gelet op hetgeen naar voren is gebracht in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat de oma in staat moet worden geacht om de voogdij over [minderjarige] op een goede manier uit te oefenen en dat de betrokkenheid vanuit de GI in dat verband niet langer nodig is. De oma weet de nodige hulp zelf te vinden. De rechtbank acht het bovendien in het belang van [minderjarige] dat de oma, als feitelijke verzorger en opvoeder van [minderjarige] , ook de belangrijke (gezags)beslissingen over [minderjarige] kan nemen. De GI heeft in deze geen toegevoegde waarde meer. Gelet hierop acht de rechtbank het in het belang van [minderjarige] om de voogdij over te dragen aan de oma. De rechtbank zal het verzoek, dat ook niet is weersproken, daarom toewijzen waarbij zij de GI zal ontslaan als voogdes over [minderjarige] ten gunste van de oma.
4.7.
De rechtbank zal de beslissing, gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dit betekent dat de beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
ontslaat, met ingang van heden, de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Eindhoven, als voogdes over de [minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2014 te [geboorteplaats 1] ;
5.2.
benoemt mevrouw [de oma] , geboren op [geboortedag 2] 1973 te [geboorteplaats 2] , [land] als voogdes over [minderjarige] , voornoemd;
5.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 door mr. Jansen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.