In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 oktober 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk opgelegd op 3 november 2023 en diende te worden verlengd tot 3 november 2025. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling (GI) aanwezig waren. De vader was niet verschenen, maar had zijn standpunt via e-mail kenbaar gemaakt.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarigen, die de Poolse nationaliteit hebben, momenteel onder toezicht staan van de GI vanwege ernstige bedreigingen in hun ontwikkeling. De GI heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling, omdat er nog steeds zorgen zijn over de ontwikkeling van de kinderen en de noodzakelijke hulpverlening nog niet van de grond is gekomen. De kinderrechter heeft benadrukt dat de focus van de hulpverlening moet liggen op de behoeften van de minderjarigen, en dat contactherstel met de vader op dit moment niet in hun belang is. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing onmiddellijk moet worden uitgevoerd.
De kinderrechter heeft ook opgemerkt dat de ouders niet in staat zijn om constructief samen te werken in het belang van de kinderen, wat de noodzaak van de betrokkenheid van de GI onderstreept. De beslissing is mondeling gegeven en op schrift gesteld op 12 november 2024, met de mogelijkheid voor hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.