Uitspraak
1.Het verdere procesverloop
- de beschikking van deze rechtbank van 10 juli 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- het verweerschrift van 10 september 2024 van de moeder, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- het rapport en advies van de bijzondere curator van 12 september 2024;
- de brief van 3 oktober 2024 van mr. Stoffijn, met bijlagen;
- het F9-formulier van 5 oktober 2024 van mr. Zijderveld, met bijlagen;
- het F9-formulier van 15 oktober 2024 van mr. Zijderveld, met bijlagen.
- de man, bijgestaan door mr. Zijderveld;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Stoffijn;
- de bijzondere curator;
- een vertegenwoordigster namens de Raad.
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- de minderjarige is geboren op [geboortedag] 2022;
- op de geboorteakte van de minderjarige staat enkel de vrouw als ouder vermeld;
- de vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige;
- de minderjarige woont bij de vrouw;
- partijen en de minderjarige hebben de Nederlandse nationaliteit.
- aan de man toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, om de minderjarige te erkennen;
- partijen via het uniform hulpaanbod (UHA) te verwijzen voor ouderschapsbemiddeling of een andere passende vorm van hulpverlening en ondersteuning;
- een omgangsregeling tussen de man en de minderjarige te bepalen zoals in het verzoekschrift is omschreven, op basis waarvan zij eenmaal per veertien dagen van vrijdag 10.00 uur tot zondag 17.00 uur omgang met elkaar hebben, alsmede eenmaal een dag in de andere week, en een verdeling van de vakanties te bepalen;
- te bepalen dat de man een bijdrage levert in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige met een bedrag van € 154,= per maand, steeds bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen, dan wel een ander bedrag door de rechtbank in goede justitie te bepalen.
- voor zover het verzoek van de man tot vervangende toestemming erkenning wordt toegewezen, te bepalen dat de vrouw belast blijft met het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarige;
- te bepalen dat de huidige omgangsregeling tussen de man en de minderjarige, op basis waarvan zij eenmaal per drie weken gedurende twee uren op zondag bij de grootouders moederszijde thuis omgang met elkaar hebben, dient te worden voortgezet, althans subsidiair een beslissing te nemen die de rechtbank juist acht, maar waarbij de omgang tussen de man en de minderjarige niet in de woning van de man, de moeder en broer in [woonplaats 1] plaatsvindt;
- te bepalen dat de man, na erkenning, steeds bij vooruitbetaling per maand een bijdrage van € 188,= per maand aan de vrouw dient te voldoen in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, althans subsidiair een bedrag van € 165,= per maand;
- de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Tilburg te gelasten om een latere vermelding toe te voegen aan de akte van geboorte van de minderjarige onder [nummer] voorkomend in de registers van de burgerlijke stand over het jaar 2022, in die zin dat de voornamen van de minderjarige, [minderjarige] , worden gewijzigd in [naam 1] .
2.De nadere standpunten van partijen
3.De nadere beoordeling
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
- het kind en de ouders hebben onbelast contact met elkaar.
4.De beslissing
dinsdag 26 augustus 2025 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulptraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
voorlopig, totdat in voormelde hoofdzaak definitief is beslist, eenmaal per drie weken gedurende twee uren onder begeleiding in het kader van het UHA (en totdat het UHA is gestart: onder begeleiding van de grootouders moederszijde) gerechtigd zijn tot het hebben van omgang met elkaar, waarbij in het kader van het UHA zal worden bezien op welk moment de omgangsregeling kan worden uitgebreid en welke regeling qua vorm, duur en frequentie dan het meest tegemoetkomt aan de belangen van de minderjarige;
- door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.