Uitspraak
1.Het verdere procesverloop
- de beschikking van deze rechtbank van 4 juli 2024 en alle daarin genoemde stukken;
- het verweerschrift van 6 augustus 2024 van de vrouw, tevens houdende zelfstandige verzoeken, met bijlagen;
- het rapport en advies van 4 september 2024 van de bijzondere curator;
- het rapport en advies van 24 september 2024 van de Raad;
- het F9-formulier van 11 oktober 2024 van mr. Voogt, met bijlage;
- het op 11 oktober 2024 ingekomen verzoekschrift waarbij wordt verzocht tot het treffen van een voorlopige voorziening, met bijlagen;
- het F9-formulier van 29 oktober 2024 van mr. Van Riel, met als bijlagen de originele geboorteaktes van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] .
- de man, bijgestaan door mr. Van Riel;
- de vrouw, bijgestaan door mr. Voogt;
- de bijzondere curator;
- een vertegenwoordigster namens de Raad.
- partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
- de man heeft [minderjarige 1] erkend;
- de man heeft [minderjarige 2] niet erkend. Op de geboorteakte van [minderjarige 2] staat enkel de vrouw als ouder vermeld;
- partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] ;
- de vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] ;
- beide minderjarigen wonen bij de vrouw;
- bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 23 april 2024 (zaaknummer: C/02/420925 / KG ZA 24-150) is bepaald dat de man en de minderjarigen voorlopig eenmaal per week en maximaal tweemaal per week gedurende een uur gerechtigd zijn tot het hebben van contact/omgang met elkaar, onder begeleiding van [gezinsbegeleiding] en buiten aanwezigheid van de vrouw. Daarnaast is de Raad vooruitlopend op deze bodemprocedure verzocht om een onderzoek te verrichten en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over het afstammingsverzoek, de (on)mogelijkheden voor gezamenlijk ouderlijk gezag en de (on)mogelijkheden voor contact/omgang tussen de man en de minderjarigen en, voor zover daartoe mogelijkheden worden gezien, welke contact-/omgangsregeling dan het meest in het belang van de minderjarigen te achten is.
- aan de man toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, om [minderjarige 2] te erkennen;
- het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige 2] te wijzigen in die zin dat partijen voortaan het gezamenlijk ouderlijk gezag over haar uitoefenen;
- een contact-/omgangsregeling tussen de man en de minderjarigen te bepalen;
- een informatieregeling te bepalen op basis waarvan de vrouw de man eenmaal per maand dient te informeren over de minderjarigen zoals in het verzoekschrift is uiteengezet, te weten over de gezondheid van de minderjarigen, de ontwikkeling op school en eventueel op de BSO, de sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling van de minderjarigen en hun vrijetijdsbesteding.
- primairom de man niet-ontvankelijk te verklaren in deze verzoeken, dan wel deze verzoeken af te wijzen. De vrouw kan instemmen met het verzoek om een informatieregeling vast te stellen, met dien verstande dat partijen geen direct contact met elkaar hebben;
- subsidiairte bepalen dat het contact/de omgang tussen de man en de minderjarigen onder begeleiding plaatsvindt, tenminste eenmaal per week en maximaal tweemaal per week gedurende een uur.
2.De nadere standpunten van de betrokkenen
3.De beoordeling
- de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
- het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
- de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen die in het belang zijn van het kind;
- het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
4.De beslissing
voorlopigeregeling, dat de vrouw de man eenmaal per maand dient te informeren over de minderjarigen met betrekking tot hun gezondheid, ontwikkeling op school en eventueel op de BSO, sociaal-emotionele en fysieke ontwikkeling en vrijetijdsbesteding, met dien verstande dat de informatievoorziening voorlopig via [gezinsbegeleiding] loopt;
dinsdag 26 augustus 2025 PRO FORMA, of zoveel eerder als mogelijk is, de UHA-rapportage over het verloop en de resultaten van het (jeugd)hulptraject bij de griffie van de rechtbank in te dienen;
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.