In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn biologische kind, wijziging van het ouderlijk gezag, en vaststelling van een contact- en omgangsregeling. De man, die de biologische vader is van de minderjarige, heeft verzocht om toestemming om het kind te erkennen, omdat de moeder, die het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft, haar toestemming weigert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, maar dat de afwijzing van de verzoeken noodzakelijk is om de belangen van de minderjarige te beschermen. De rechtbank heeft overwogen dat de emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling van het kind in het gedrang zou komen als de man nu toestemming zou krijgen om het kind te erkennen, gezien de problematische situatie van beide ouders en de huidige stabiliteit in het pleeggezin waar het kind verblijft. De rechtbank heeft ook de verzoeken tot gezamenlijk ouderlijk gezag en omgangsregeling afgewezen, omdat er onvoldoende basis is voor deze verzoeken op dit moment. De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de pleegouders de man eenmaal per zes maanden zullen informeren over het welzijn van het kind. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.