ECLI:NL:RBZWB:2024:8137

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/02/412252 / FA RK 23-3544
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot vervangende toestemming erkenning, wijziging ouderlijk gezag, vaststelling contact- en omgangsregeling en informatieregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van de man om vervangende toestemming voor de erkenning van zijn biologische kind, wijziging van het ouderlijk gezag, en vaststelling van een contact- en omgangsregeling. De man, die de biologische vader is van de minderjarige, heeft verzocht om toestemming om het kind te erkennen, omdat de moeder, die het eenhoofdig ouderlijk gezag heeft, haar toestemming weigert. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek, maar dat de afwijzing van de verzoeken noodzakelijk is om de belangen van de minderjarige te beschermen. De rechtbank heeft overwogen dat de emotionele en sociaalpsychologische ontwikkeling van het kind in het gedrang zou komen als de man nu toestemming zou krijgen om het kind te erkennen, gezien de problematische situatie van beide ouders en de huidige stabiliteit in het pleeggezin waar het kind verblijft. De rechtbank heeft ook de verzoeken tot gezamenlijk ouderlijk gezag en omgangsregeling afgewezen, omdat er onvoldoende basis is voor deze verzoeken op dit moment. De rechtbank heeft wel een informatieregeling vastgesteld, waarbij de pleegouders de man eenmaal per zes maanden zullen informeren over het welzijn van het kind. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/412252 / FA RK 23-3544
Datum uitspraak: 12 november 2024
Nadere beschikking over vervangende toestemming erkenning, wijziging ouderlijk gezag, vaststelling contact/omgangsregeling en vaststelling informatieregeling
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal ,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2018, hierna te noemen: [minderjarige] , vertegenwoordigd door:
mr. [de bijzondere curator], advocaat te [plaats] , in haar hoedanigheid als bijzondere curator over [minderjarige] , hierna te noemen: de bijzondere curator.
De rechtbank merkt als belanghebbenden in deze procedure aan:
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Roosendaal ,
DE PLEEGOUDERS VAN [minderjarige],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1.
Het procesdossier blijkt uit de volgende stukken:
  • de nadere beschikking van deze rechtbank van 19 januari 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • het rapport en advies van 26 april 2024 van de Raad;
  • het F9-formulier van 26 mei 2024 van de bijzondere curator;
  • het F9-formulier van 28 mei 2024 van mr. Breewel-Witteveen;
  • het F9-formulier van 28 mei 2024 van mr. Kranenburg.
1.2.
Op 15 oktober 2024 heeft de rechtbank de verzoeken, met gesloten deuren, nader
mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en heeft de rechtbank gehoord:
  • mr. Kranenburg;
  • mr. Breewel-Witteveen;
  • de bijzondere curator;
  • de pleegouders (telefonisch), bijgestaan door mw. [naam] , werkzaam bij [pleegzorg] , die wel fysiek in de zittingszaal aanwezig was;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
De man en de vrouw zijn niet in persoon verschenen.

2.De standpunten van betrokkenen

2.1.
De rechtbank verwijst naar de inhoud van voormelde nadere beschikking van 19 januari 2024. Hierbij is het verzoek van de man om het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem te bepalen, afgewezen. Daarnaast is de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten en, naar aanleiding daarvan, te rapporteren en te adviseren over de in deze zaak nog voorliggende verzoeken. In afwachting daarvan is de zaak pro forma aangehouden tot 22 september 2024.
2.2.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is
besproken, stelt de rechtbank het volgende vast:
  • partijen hebben een relatie met elkaar gehad;
  • op [geboortedag] 2018 is de vrouw bevallen van [minderjarige] ;
  • tussen partijen is niet in geschil dat de man de biologische vader van [minderjarige] is;
  • op de geboorteakte van [minderjarige] staat enkel de vrouw als ouder vermeld;
  • de vrouw is van rechtswege belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] ;
  • [minderjarige] verblijft sinds mei 2020 op vrijwillige basis in een perspectiefbiedend pleeggezin;
  • de vrouw heeft eenmaal per drie weken gedurende anderhalf uur contact met [minderjarige] ;
  • de man heeft tot op heden geen of nauwelijks een rol gespeeld in het leven van [minderjarige] ;
  • de man, de vrouw en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.
2.3.
Aan de orde zijn nog de verzoeken van de man, samengevat:
  • hem toestemming te verlenen, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, om [minderjarige] te erkennen;
  • hem samen met de vrouw te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] , dan wel een informatieregeling vast te stellen;
  • een definitieve contact-/omgangsregeling tussen hem en [minderjarige] te bepalen.
2.4.1.
In voormeld rapport van 26 april 2024 heeft de Raad, samengevat, aangegeven dat [minderjarige] in zijn jonge leven al veel heeft meegemaakt. Beide ouders kampen met persoonlijke problematiek en hebben een zeer kwetsbare persoonlijke situatie. In verband daarmee is [minderjarige] meermaals uit huis geplaatst geweest. [minderjarige] verblijft momenteel in een perspectiefbiedend pleeggezin en daar gaat het goed met hem. Hij ontwikkelt zich goed en er zijn geen zorgen over zijn huidige opvoedsituatie. De Raad vindt het voor [minderjarige] belangrijk dat zijn stabiele basis in het pleeggezin gewaarborgd blijft en dat hij zich positief kan blijven ontwikkelen.
2.4.2.
De Raad concludeert dat er een risico bestaat dat een erkenning door de man van [minderjarige] de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden én dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt. De Raad stelt daartoe dat de huidige situatie en deze juridische procedure bij de vrouw leidt tot veel spanningen en stress. Dit zal, met het oog op haar persoonlijke problematiek, naar verwachting toenemen indien aan de man toestemming wordt verleend om [minderjarige] te erkennen. Daarnaast verwacht de Raad dat toewijzing van het afstammingsverzoek bij de man zal leiden tot (te) hoge verwachtingen over de omgang, het sneller komen tot vervolgstappen en een sterkere positie om verder te procederen. Dit gezien zijn begrijpelijke wens om meer betrokken te raken in het leven van [minderjarige] , maar ook vanwege zijn beperkte inzicht en inlevingsvermogen in de situatie van de vrouw en eerder gedane uitspraken zoals dat hij volgend jaar weer een verzoek tot wijziging van het hoofdverblijf van [minderjarige] zal gaan indienen. Dit leidt enerzijds bij de vrouw tot meer angst en emoties en anderzijds bij de man tot meer frustratie, boosheid en teleurstelling. Dit terwijl beide partijen over weinig draagkracht beschikken met betrekking tot het omgaan met emoties en toenemende spanningen en stress. Ook maakt de Raad zich zorgen dat [minderjarige] wordt belast vanwege de negatieve ervaringen van zijn ouders, hetgeen ook een negatieve impact zal hebben op zijn verdere (identiteits)ontwikkeling en de eventuele uitbreiding van de contacten tussen hem en de vrouw. Gelet hierop adviseert de Raad om het verzoek van de man tot verkrijging van vervangende toestemming tot erkenning van [minderjarige] , af te wijzen.
2.4.3.
De Raad adviseert om het verzoek van de man tot verkrijging van gezamenlijk gezag en het vaststellen van een contact/omgangsregeling af te wijzen, omdat hiervoor op dit moment geen enkele basis bestaat. Partijen hebben sinds het verbreken van hun relatie nauwelijks contact met elkaar gehad. Bovendien hebben de man en [minderjarige] al ruim vijf jaren geen contact met elkaar gehad en is de man niet betrokken in het leven van [minderjarige] . De Raad vindt dat partijen eerst verder moeten inzetten op hun persoonlijke hulpverleningstrajecten, hetgeen naar verwachting langdurige trajecten zullen zijn.
2.4.4.
De Raad heeft ook de mogelijkheden voor een informatieregeling onderzocht. Naar aanleiding daarvan adviseert de Raad om een regeling vast te stellen op basis waarvan de pleegouders de man eenmaal per zes maanden informeren over, bijvoorbeeld, hoe [minderjarige] in zijn vel zit, wat [minderjarige] leuk vindt om te doen en met verstrekking van foto’s van [minderjarige] . De Raad acht het niet wenselijk dat de man specifieke informatie over [minderjarige] verkrijgt, bijvoorbeeld over waar hij naar school gaat, omdat de Raad op dit moment onvoldoende kan inschatten of het de man zal blijven lukken om afstand te houden van [minderjarige] . Daarbij dient rekening gehouden te worden met de veiligheid van de andere pleegkinderen uit het gezin.
2.4.5.
De Raad heeft tot slot aangegeven dat de betrokken hulpverlening en de plaatsing van [minderjarige] in het pleegzin op vrijwillige basis plaatsvindt. Indien de verzoeken worden afgewezen en de betrokkenheid vanuit de rechtbank eindigt, is de pleegzorgbegeleiding vanuit [pleegzorg] de enige schakel tussen [minderjarige] , de pleegouders, de vrouw en de man. In de praktijk zal [pleegzorg] dus de contactpersoon zijn voor de man met betrekking tot de informatievoorziening. De Raad gaat ervan uit, mede naar aanleiding van wat [pleegzorg] hierover heeft aangegeven tijdens de mondelinge behandeling, dat zij de adviezen serieus zal nemen en zal opvolgen.
2.5.
Namens de man is, samengevat, aangevoerd dat hij de complexe situatie waarin [minderjarige] verkeert, begrijpt. De man realiseert zich dat [minderjarige] zich veilig moet hechten in het huidige systeem waarin hij verblijft en dat er moet worden ingezet op herstel en opbouw van de contacten tussen hem en de vrouw. De man begrijpt dat zijn verzoeken over gezag en omgang op dit moment niet realistisch zijn. Hij kan zich dan ook voorstellen dat deze verzoeken worden afgewezen. Echter, de man is en blijft de biologische vader van [minderjarige] en hij houdt veel van hem. De man vindt dat [minderjarige] het recht heeft om te weten wie zijn vader is. Zodra daarvoor bij [minderjarige] ruimte ontstaat, hoopt de man dan ook dat hij en [minderjarige] elkaar zullen leren kennen. Gelet hierop vindt de man dat zijn verzoek om hem vervangende toestemming voor erkenning van [minderjarige] te verlenen, dient te worden toegewezen. Wanneer hij [minderjarige] heeft erkend, verkrijgt hij namelijk enige ruimte en controle om het proces rondom de statusvoorlichting en de informatievoorziening op te volgen. De man zou de erkenning nooit misbruiken. Als hij daadwerkelijk bij de school van [minderjarige] had willen staan, dan had hij dat al lang gedaan. Maar hij begrijpt dat hij dat niet moet doen. Zeker nu hij het rapport en advies van de Raad heeft gelezen. De man vindt het ten slotte belangrijk dat hij een contactpersoon krijgt bij [pleegzorg] , bij wie hij terecht kan zodat zaken zonder tussenkomst van de advocaten kunnen worden opgelost.
2.6.
Namens en door de vrouw is, samengevat, aangevoerd dat zij instemt met de inhoud van het rapport en de adviezen van de Raad. Zij vindt het positief dat de man aangeeft bereid te zijn om, in het belang van [minderjarige] , met betrekking tot het gezag en de omgang een stap terug te doen en ruimte te bieden aan [minderjarige] . Echter is de vrouw, in tegenstelling tot de man, van mening dat het verzoek tot vervangende toestemming voor erkenning door de man van [minderjarige] eveneens moet worden afgewezen. Dit met het oog op de persoonlijke problematiek en onbetrouwbaarheid van de man. De vrouw acht de informatievoorziening voor de man en statusvoorlichting op dit moment de belangrijkste punten. Het lijkt de vrouw goed dat de pleegouders de man zullen informeren, omdat zij zijn belast met de dagelijkse verzorging en opvoeding van [minderjarige] .
2.7.
Namens en door de pleegouders is, samengevat, aangegeven dat de uitbreiding van de contacten tussen de vrouw en [minderjarige] momenteel moeizaam verloopt. Aangezien de vrouw die contacten enige tijd heeft opgeschort, zal eerst de huidige regeling moeten worden hersteld alvorens deze eventueel verder uit te breiden. Om de zes maanden vindt er een groot overleg plaats met [pleegzorg] , de vrouw en de betrokken hulpverlening, waarbij wordt bezien wat [minderjarige] in dat verband aankan. Omdat de vrouw is belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] en hij op vrijwillige basis bij de pleegouders is geplaatst, is de vrouw zelf verantwoordelijk voor de informatievoorziening en de statusvoorlichting. Maar indien gewenst, wordt zij daarbij ondersteund door [pleegzorg] en vanuit de gemeente via [jeugdhulp] .
2.8.
De bijzondere curator heeft, samengevat, aangegeven in te stemmen met het advies van de Raad tot afwijzing van het afstammingsverzoek met het oog op de persoonlijke omstandigheden van de vrouw en de fragiele situatie rondom de contactregeling tussen de vrouw en [minderjarige] .

3.De nadere beoordeling

3.1.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de rechtbank als volgt.
Vervangende toestemming erkenning
3.2.
In artikel 1:204, derde lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat, voor zover hier van belang, dat de toestemming van de moeder wier kind de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt op verzoek van de persoon die het kind wil erkennen, in dit geval de man, door de toestemming van de rechtbank kan worden vervangen, tenzij dit de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt en die persoon de verwekker is van het kind.
3.3.
De rechtbank overweegt, met het oog op het bepaalde in artikel 1:204, derde lid BW alsmede artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 7 van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind (IVRK), dat als uitgangspunt heeft te gelden dat het in het belang van een kind moet worden geacht dat het in een familierechtelijke relatie tot zijn of haar biologische ouders staat en dat de juridische situatie in overeenstemming is met de biologische werkelijkheid. Tussen partijen is niet in geschil dat de man de verwekker van [minderjarige] is. Dit brengt mee dat de man in ieder geval ontvankelijk is in zijn verzoek tot vervangende toestemming. Nu de vrouw weigert om haar toestemming te verlenen aan de man om [minderjarige] te erkennen, dat het verzoek van de man om hem, ter vervanging van de ontbrekende toestemming van de vrouw, toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen, in beginsel moet worden toegewezen, tenzij er sprake is van één of beide in artikel 1:204, derde lid BW genoemde weigeringsgronden.
3.4.
Voor de beantwoording van de vraag of er sprake is van één of beide genoemde weigeringsgronden, overweegt de rechtbank als volgt. [minderjarige] heeft in zijn jonge leven al veel meegemaakt. Nadat hij meermaals uit huis geplaatst is geweest, woont hij momenteel in een perspectiefbiedend pleeggezin. Daar ontwikkelt hij zich goed en is hij zich aan het hechten aan zijn pleegouders en andere gezinsleden. Daarnaast wordt er ingezet op het herstellen van de huidige contactregeling tussen hem en de vrouw, waarna eventueel zal worden ingezet op het uitbreiden van die regeling. Er is dan ook nog steeds veel gaande in zijn leven. Daarnaast is gebleken dat [minderjarige] niet weet dat hij een andere biologische vader heeft, althans hij en de man kennen elkaar niet. Nu [minderjarige] bij de pleegouders woont en dus niet bij de vrouw, ziet de rechtbank hierin onvoldoende aanleiding om te veronderstellen dat een erkenning door de man van [minderjarige] de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met [minderjarige] zal schaden.
3.5.
De rechtbank is echter wel van oordeel dat de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang zou komen als aan de man op dit moment vervangende toestemming zou worden verleend. Met het oog op de persoonlijke problematiek van beide ouders en de bijzondere (opvoed)situatie van [minderjarige] , is de rechtbank van oordeel dat er slechts kan worden beoordeeld of bij de erkenning door de man van [minderjarige] de evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van [minderjarige] in het gedrang komt of niet pas nadat [minderjarige] weet wie zijn biologische vader is en er enige vorm van contactherstel heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal daarom het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen om [minderjarige] te erkennen, afwijzen.
Taak bijzondere curator
3.6.
Nu de rechtbank een eindbeslissing zal nemen over het afstammingsverzoek, zal de rechtbank de bijzondere curator ontslaan van haar taak in eerste aanleg. Indien een van partijen hoger beroep instelt tegen de afstammingsbeslissing, dan herleeft de taak van de bijzondere curator.
Wijziging ouderlijk gezag
3.7.
Nu de man, naast biologische vader, niet tevens de juridische vader van [minderjarige] is, is er geen wettelijke grondslag om hem samen met de vrouw te belasten met het gezamenlijk ouderlijk gezag over [minderjarige] . Nu de rechtbank het verzoek van de man tot vervangende toestemming erkenning zal afwijzen, zoals hiervoor is overwogen, zal die situatie bovendien op korte termijn niet veranderen. Gelet hierop zal de rechtbank de man niet-ontvankelijk verklaren in zijn verzoek ter verkrijging van gezamenlijk ouderlijk gezag.
Vaststelling omgangsregeling
3.8.
De rechtbank is, ervan uitgaande dat er sprake is van family life tussen [minderjarige] en de man als zijnde zijn biologische vader, dat de man kan worden ontvangen in zijn verzoek om een omgangsregeling tussen hen te bepalen. Echter, met inachtneming van hetgeen hiervoor is overwogen, is de rechtbank, overeenkomstig het advies van de Raad, van oordeel dat het op dit moment in strijd met de belangen van [minderjarige] is om een omgangsregeling tussen hen vast te stellen. Dit is ook niet betwist. Gelet hierop zal het daartoe strekkende verzoek van de man worden afgewezen.
Informatieregeling
3.9.
Nu noch de man noch de pleegouders in een familierechtelijke relatie tot [minderjarige] staan - immers, zij zijn beiden geen juridische ouders van [minderjarige] - ziet de rechtbank geen wettelijke grondslag om een informatieregeling te bepalen op basis waarvan de pleegouders gehouden zouden zijn om de man over [minderjarige] te informeren.
3.10.
Echter, tijdens de mondelinge behandeling zijn partijen overeengekomen dat de pleegouders, als zijnde de feitelijk verzorgers en opvoeders van [minderjarige] , de man eenmaal per zes maanden via [pleegzorg] zullen informeren over [minderjarige] . Partijen hebben verzocht om deze regeling vast te stellen. De rechtbank zal deze regeling daarom dienovereenkomstig vaststellen, met dien verstande dat de informatieverstrekking vanuit [pleegzorg] richting de man eenzijdig is en [pleegzorg] dus niet fungeert als bemiddelaar tussen partijen, dat er pas een foto van [minderjarige] wordt vertrekt aan de man nadat er statusvoorlichting heeft plaatsgevonden én de veiligheid van [minderjarige] (en de andere gezinsleden uit het pleeggezin) daarbij voldoende gewaarborgd is. De regievoering hierover wordt bij [pleegzorg] dan wel bij de pleegouders belegd, met ondersteuning vanuit de gemeente ( [jeugdhulp] ). Het is dus aan [pleegzorg] dan wel de pleegouders om te bepalen welke informatie er precies gedeeld wordt en in welke vorm dat geschiedt.
Verdeling proceskosten
3.11.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure, zal de rechtbank de kosten van partijen in deze procedure tussen hen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de verzoeken van de man af;
4.2.
ontslaat de bijzondere curator van haar taak in eerste aanleg;
4.3.
verstaat dat de pleegouders de man eenmaal per zes maanden via [pleegzorg] over [minderjarige] zullen informeren, met inachtneming van hetgeen hiervoor onder punt 2.16 is overwogen;
4.4.
compenseert de kosten tussen partijen in deze procedure in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 12 november 2024 door mr. Sumner, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.