ECLI:NL:RBZWB:2024:8140

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2024
Publicatiedatum
28 november 2024
Zaaknummer
C/02/424435 / JE RK 24-1266
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. De Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoeken tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken op grond van artikel 1:265g BW

Op 5 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van de verdeling van zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen. De zaak betreft de STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT als gecertificeerde instelling, en de ouders van de minderjarigen, de moeder en de vader, die beiden bijgestaan werden door hun advocaten. De kinderrechter heeft de verzoeken tot wijziging van de zorgregeling afgewezen, omdat er geen vertrouwen is dat de ouders zich aan een nieuwe regeling zullen houden. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de ouders gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag, maar dat de minderjarigen bij de moeder wonen. De kinderrechter heeft eerder al een ondertoezichtstelling van de minderjarigen uitgesproken en heeft in eerdere beschikkingen contactregelingen vastgesteld. Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat de ouders niet in staat zijn om tot een gezamenlijke regeling te komen, wat leidt tot onduidelijkheid en teleurstellingen voor de minderjarigen. De kinderrechter heeft benadrukt dat het van belang is dat de minderjarigen contact hebben met beide ouders, maar heeft geconcludeerd dat de huidige situatie niet in hun belang is. De kinderrechter heeft de verzoeken van de GI en de moeder tot wijziging van de zorgregeling afgewezen, met de hoop dat de ouders in de toekomst alsnog tot een oplossing kunnen komen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/424435 / JE RK 24-1266
Datum uitspraak: 5 november 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over wijziging verdeling zorg- en opvoedingstaken
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarigen
[minderjarige 1],
geboren op [geboortedag 1] 2020 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2],
geboren op [geboortedag 2] 2021 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige 2] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L.E. Swart te Roosendaal,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. M.T.E. Kranenburg te Roosendaal.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de kinderrechter over de verzoeken geadviseerd.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • de tussenbeschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 12 september 2024 en alle daarin genoemde stukken;
  • de brief van 1 oktober 2024 van mr. Swart;
  • de brief van 3 oktober 2024 van de GI;
  • de brief van 4 oktober 2024 van mr. Kranenburg;
  • de brief van 24 oktober 2024 van de GI.
1.2.
Op 5 november 2024 heeft de kinderrechter de verzoeken, met gesloten deuren, nader mondeling behandeld. Bij die gelegenheid zijn verschenen en gehoord:
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Swart;
  • de vader, bijgestaan door mr. Kranenburg;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1.
De kinderrechter verwijst naar de inhoud van voormelde tussenbeschikking van 12 september 2024. Hierbij heeft de kinderrechter, kort samengevat, de beslissing in deze zaak pro forma aangehouden tot 10 oktober 2024 in afwachting van een bericht van de advocaten van de ouders en van de GI over de uitkomst van het hoger beroep in de tussen de ouders aanhangige zaak bij het gerechtshof Den Bosch over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende de minderjarigen. Daarnaast hebben de ouders afgesproken dat de minderjarigen van vrijdag 27 september 2024 om 17.30 uur tot zaterdag 28 september 2024 om 16.00 uur bij de vader verblijven.
2.2.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, stelt de kinderrechter het volgende vast:
  • de ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen;
  • de minderjarigen wonen bij de moeder;
  • bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 14 maart 2024 zijn de minderjarigen onder toezicht gesteld van de GI tot 14 maart 2025;
  • bij beschikking van de kinderrechter van deze rechtbank van 25 maart 2024 is in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders over de minderjarigen vastgesteld dat de vader en de minderjarigen, na een opbouw, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
o in de even weken van vrijdag 17.30 uur tot maandagochtend naar school/gastouder, waarbij de vader de minderjarigen op de vrijdagen bij de moeder ophaalt en hij hen terugbrengt naar de moeder of naar school/gastouder op maandag;
o elke dinsdagmiddag tot woensdagochtend, waarbij de vader de minderjarigen op dinsdag ophaalt bij de gastouder en op woensdag voor zijn werk terugbrengt naar de moeder;
o gedurende de helft van de vakanties en feestdagen, in nader onderling overleg tussen partijen te regelen met hulp van de jeugdbeschermer, waarbij de minderjarigen in de zomervakantie van 2024 bij de vader verblijven gedurende de laatste drie weken van de schoolvakantie en zij in die drie weken in ieder geval één keer bij de moeder zullen slapen, in overleg met de jeugdbeschermer af te spreken op welk moment dit zal zijn.
2.3.
Aan de orde is nog het verzoek van de GI om de bij voormelde beschikking van de kinderrechter van 25 maart 2024 vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders over de minderjarigen te wijzigen, in die zin dat de vader en de minderjarigen gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar:
  • in de even weken van vrijdag 17.30 uur tot maandagochtend naar school/de gastouder, waarbij de vader en/of iemand uit zijn netwerk de minderjarigen ophaalt bij de opvang/gastouder en de minderjarigen op maandagochtend tijdig naar school/de gastouder brengt;
  • elke dinsdagmiddag tot woensdagochtend, waarbij de vader de minderjarigen op dinsdag om 17.30 uur ophaalt bij de opvang/de gastouder en hij, ofwel iemand uit zijn netwerk, de minderjarigen op woensdag om 08.00 uur weer terugbrengt naar de moeder, met dien verstande dat studiedagen van school geen wijziging brengen in deze regeling;
  • waarbij de vakanties en feestdagen worden verdeeld volgens een in het verzoekschrift beschreven verdeling,
althans een zodanige wijziging van de vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als de kinderrechter juist acht en de te geven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.4.
De moeder handhaaft haar zelfstandige verzoek voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen:
  • dat er alsnog een opbouwregeling komt, waarbij wordt toegewerkt naar de reguliere regeling (naar de kinderrechter begrijpt: tussen de vader en de minderjarigen);
  • dat de reguliere regeling plaatsvindt in de even weken van donderdag tot maandag, waarbij de minderjarigen worden opgehaald dan wel teruggebracht bij de opvang en bij de school, waarbij wordt bepaald dat de partner van de vader niet betrokken wordt bij de uitvoering van de omgangsregeling;
  • dat de regeling van elke dinsdagmiddag tot woensdagochtend wordt vervangen door elke donderdagmiddag tot vrijdagochtend, waarbij de minderjarigen worden opgehaald dan wel teruggebracht bij de opvang en bij de school waarbij wordt bepaald dat de partner van de vader niet betrokken wordt bij de uitvoering van de omgangsregeling;
  • waarbij de vakanties en feestdagen worden verdeeld volgens de in het verweerschrift beschreven verdeling;
althans een zodanige regeling vast te stellen als de rechtbank in goede justitie juist acht en de te geven beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
2.5.
In voormelde brief van 1 oktober 2024 heeft mr. Swart, namens de moeder, aangegeven dat zij tijdens de mondelinge behandeling bij het gerechtshof het door haar ingestelde hoger beroep heeft ingetrokken, zodat de kwestie tussen de ouders over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken in deze zaak in volle omvang kan worden beoordeeld.
2.6.
Gelet op de inhoud van voormelde brief van mr. Swart alsmede de schriftelijke reacties van mr. Kranenburg en de GI, zijn de verzoeken in deze zaak nader mondeling behandeld.
2.7.
Namens en door de vader is, samengevat, het volgende aangevoerd. Voor de vader is het vanwege zijn werk niet haalbaar dat de minderjarigen doordeweeks bij hem verblijven. De moeder blijft echter bij het standpunt dat de minderjarigen ook doordeweeks bij hem moeten verblijven. Volgens de vader wil de moeder gewoonweg voortdurend precies datgene wat voor de vader niet mogelijk is. De vader stelt daarnaast dat de moeder negatief over hem praat in aanwezigheid van de minderjarigen. Van de moeder mogen de minderjarigen ook niet met de huidige partner van de vader spreken. Als gevolg hiervan vertonen de minderjarigen zorgelijk gedrag wanneer zij bij de vader verblijven, waarbij zij zichzelf pijn doen. Ook is de vader in het verleden regelmatig voor niets gekomen. Wanneer hij aankwam op de afgesproken plaats om de minderjarigen op te halen, werd dit door de moeder geweigerd. Bij voormelde beschikking van 12 september 2024 heeft de kinderrechter bepaald dat de vader en de minderjarigen in het weekend van 27 en 28 september 2024 contact met elkaar hebben. Toen de vader de minderjarigen dat weekend wilde ophalen, werd hij klemgereden door een aantal auto’s. Hoewel de minderjarigen op dat moment nog niet bij hem in de auto zaten, heeft de vader dit als zeer beangstigend ervaren. Gelet op het voorgaande is de vader van mening dat de wijze waarop er momenteel invulling wordt gegeven aan de contacten tussen de vader en de minderjarigen, absoluut niet in het belang van de minderjarigen is. Zolang de moeder niet in staat is om daarvoor emotionele toestemming te geven, acht de vader het in het belang van de minderjarigen dat er geen contact meer plaatsvindt. De vader stelt dat hij en de moeder zouden starten met hulpverlening bij [jeugdhulp] , maar dat zij, vanwege het faillissement van [jeugdhulp] , zijn verwezen naar [gezinscoach] . Het is echter nog onbekend wanneer het traject bij [gezinscoach] kan starten. De vader verzoekt daarom om het verzoek van de GI af te wijzen dan wel aan te houden totdat de moeder, na inzet van hulpverlening, aantoonbaar in staat is om emotionele toestemming te geven voor het contact tussen de vader en de minderjarigen.
2.8.
Namens en door de moeder is, samengevat, aangevoerd dat de vader doordeweeks geen contact met de minderjarigen wil hebben, terwijl het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van beide ouders is om ook doordeweeks voor de minderjarigen te zorgen. De moeder moet ook soms doordeweeks werken. Daarnaast komt de vader soms niet opdagen. Hierdoor is de contactregeling tussen hem en de minderjarigen in de afgelopen periode wisselend verlopen, waarbij er maandenlang geen contact heeft plaatsgevonden. De minderjarigen worden hierdoor voortdurend teleurgesteld en dat is niet in hun belang. De moeder wil graag dat de vader en de minderjarigen contact met elkaar hebben en dat de vader zich aan de gemaakte afspraken houdt. Anderzijds vindt zij het goed zo. Zolang er tussen de ouders geen sprake is van onderling contact, zijn er namelijk ook geen discussies. Bovendien vraagt de moeder zich af, met het oog op het belang van de minderjarigen, hoe lang er nog moet worden getracht om te komen tot een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen. De moeder heeft ten slotte toegezegd dat zij de papieren die nodig zijn zodat [gezinscoach] kan starten, zal tekenen.
2.9.
Namens de GI is, samengevat, aangegeven dat het voor de minderjarigen belangrijk is dat zij contact hebben met hun beide ouders en dat het zelfs schadelijk is indien zij geen contact hebben met één van hun ouders, in dit geval de vader. De GI handhaaft daarom het verzoek, hoewel wat haar betreft niet relevant is welke verdeling er wordt vastgesteld. Van belang is dát er een verdeling wordt vastgesteld. De verzochte regeling betreft een nadere uitwerking van de eerder vastgestelde verdeling, waarbij is getracht om deze zo gedetailleerd als mogelijk uit te werken om toekomstige discussiepunten tussen de ouders te voorkomen.
2.10.
Namens de Raad is, samengevat, het volgende aangegeven. De Raad onderschrijft de mening van de GI dat het belangrijk is dat de minderjarigen contact hebben met hun beide ouders en dat het schadelijk is indien zij geen contact hebben met hun vader. De GI heeft weliswaar getracht om stappen te zetten in het bewerkstelligen van een duidelijke contactregeling tussen de vader en de minderjarigen waar beide ouders zich aan houden, maar dat is helaas niet gelukt. Beide ouders blijven beargumenteren waarom het contact(herstel) niet van de grond komt en waarom het niet lukt om afspraken te maken over een contactregeling tussen de vader en de minderjarigen. Anders dan de vader, acht de Raad het echter niet in het belang van de minderjarigen om de contacten tussen de vader en de minderjarigen dan maar op te schorten. In dat geval bestaat namelijk de verwachting dat er langere tijd geen sprake zal zijn van contact tussen hen. De Raad adviseert daarom om een voorlopige contactregeling tussen de vader en de minderjarigen te bepalen op basis waarvan zij eenmaal per twee weken in het weekend contact met elkaar hebben.
2.11.
Naar aanleiding van de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, overweegt de kinderrechter als volgt.
2.12.
Uit artikel 1:265g, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) volgt dat de kinderrechter op verzoek van de GI, voor de duur van de ondertoezichtstelling, een verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan vaststellen of wijzigen voor zover dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk is.
Uit het tweede lid van voormeld artikel volgt dat de kinderrechter op verzoek van onder meer een met het gezag belaste ouder en de gecertificeerde instelling de in het eerste lid genoemde beslissing kan wijzigen op grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd, of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
2.13.
De kinderrechter neemt allereerst als onweersproken aan dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de vorige beschikking van 25 maart 2024 en de daarin vastgestelde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een wijziging van de geldende zorgregeling rechtvaardigen.
2.14.
De volgende vraag die de kinderrechter heeft te beantwoorden is of en hoe een wijziging van voormelde verdeling in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. De kinderrechter beantwoordt die vraag ontkennend en overweegt in dat verband als volgt.
2.15.
Vooropgesteld is de kinderrechter, net als de GI en de Raad, van oordeel dat het met het oog op de sociaal-emotionele en identiteitsontwikkeling van de minderjarigen van belang is dat de minderjarigen structureel positief contact hebben met hun beide ouders en dat het zelfs schadelijk is indien zij helemaal geen contact hebben met hun vader. De minderjarigen hebben recht op contact met beide ouders en beide ouders zijn het aan hen verplicht zich hiervoor in te zetten.
2.16.
Gelet op het voorgaande heeft de kinderrechter tijdens de mondelinge behandeling aan de ouders verzocht om nog een ultieme poging te doen en te trachten om alsnog te komen tot een door hen beiden gedragen, al dan niet voorlopige, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling teneinde de ouders en hun advocaten daartoe in de gelegenheid te stellen en op de gang met elkaar hierover in gesprek te gaan, is echter gebleken dat het hen niet is gelukt om tot overeenstemming te komen. De moeder heeft weliswaar voorgesteld om een regeling vast te stellen op basis waarvan de vader en de minderjarigen in de even weekenden contact met elkaar hebben, maar de vader kan hiermee niet instemmen vanwege zijn werk. De vader kan wel in de oneven weekenden contact met de minderjarigen hebben, maar dit is voor de moeder niet haalbaar vanwege haar werk. De vader heeft daarop zijn primaire standpunt herhaald, namelijk dat hij het niet in het belang van de minderjarigen acht om contact met hen te hebben totdat er passende hulpverlening is ingezet en de moeder aantoonbaar in staat is om emotionele toestemming te geven voor de contacten tussen de vader en de minderjarigen.
2.17.
De kinderrechter heeft er gelet op de uiteenliggende ervaringen en, bovendien wisselende, houding van de ouders sinds het aanhangig maken van deze procedure door de GI, geen vertrouwen in dat de ouders zich aan de door de GI voorgestelde of een andere door de kinderrechter te bepalen contactregeling zullen houden. Zulks nog afgezien van de vraag wélke contactregeling tussen de vader en de minderjarigen het meest in het belang van de minderjarigen te achten is. De kinderrechter acht het daarom
op dit momentniet in het belang van de minderjarigen om de huidige contactregeling tussen hen en de vader te wijzigen en een nieuwe regeling vast te stellen. Om onduidelijkheid, spanningen, discussies, onterechte verwachtingen en onnodige teleurstellingen bij de minderjarigen te voorkomen zal de kinderrechter het verzoek van de GI evenals het zelfstandige verzoek van de moeder tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, daarom niet langer aan zich houden maar afwijzen.
2.18.
De kinderrechter overweegt ten overvloede dat het aan
beide ouderste wijten is dat zij, ondanks regievoering vanuit de GI, niet eens in staat zijn om een
minimumregelingovereen te komen op basis waarvan de minderjarigen en de vader in ieder geval contact met elkaar hebben. In plaats daarvan dreigt nu zelfs een situatie te ontstaan waarin er helemaal geen sprake is van contact tussen de vader en de minderjarigen. Ondanks dat beide ouders aangeven contact van de andere ouder met de minderjarigen belangrijk te vinden, kan de kinderrechter zich niet aan de indruk onttrekken dat het onwil bij beide ouders is waardoor het zo is gelopen. Zij drukt de ouders op het hart dat het niet om een gelijk gaat, wie de even dan wel de oneven weekenden voor zijn of haar rekening neemt, maar om het belang van de minderjarigen bij een gezonde ouder-kindrelatie met beide ouders. De kinderrechter hoopt dan ook dat met het afsluiten van deze procedure de situatie wat tot rust komt, dat beide ouders tot bezinning komen en inzien dat de uitkomst van deze procedure ook niet in het belang van de minderjarigen is en dat er, wanneer de hulpverlening van [gezinscoach] betrokken raakt, alsnog ruimte ontstaat voor contact(herstel) tussen de vader en de minderjarigen. Beide ouders zijn het aan de minderjarigen verplicht om het er niet bij te laten zitten. De kinderrechter spoort de GI aan om de situatie te blijven monitoren en indien er ruimte ontstaat voor contact(herstel), daarop in te zetten en een nieuw verzoek tot wijziging van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bij de kinderrechter in te dienen.

3.De beslissing

De kinderrechter:
3.1.
wijst het verzoek van de GI af;
3.2.
wijst het zelfstandige verzoek van de moeder af.
Deze beschikking is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 5 november 2024 door mr. De Jong, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 19 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.