ECLI:NL:RBZWB:2024:8177

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
RK 24-016437
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleidssepot en afwijzing verzoek tot schadevergoeding rechtsbijstand na snelheidsovertreding

Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker om schadevergoeding voor rechtsbijstand had gevraagd. Het verzoek was ingediend op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na een beleidssepot door het Openbaar Ministerie op 7 juni 2024, vanwege de ouderdom van het feit. De verzoeker, geboren in 1998 en vertegenwoordigd door mr. K. Lans, had kosten gemaakt voor rechtsbijstand naar aanleiding van een snelheidsovertreding waarbij hij met 51 km/uur te hard had gereden. De advocaat van verzoeker voerde aan dat de motivering van het Openbaar Ministerie in strijd was met de onschuldpresumptie, omdat er geen rechterlijk oordeel was geveld over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verzoeker.

Tijdens de zitting op 5 november 2024 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat pleitte voor toekenning van de kosten, stellende dat de gemaakte kosten niet onredelijk waren en dat het tijdsverloop niet aan de verzoeker te wijten was. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde echter dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de kosten door zijn snelheidsovertreding.

De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzochte schadevergoeding toe te kennen, aangezien de verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding en de forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift af. De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats Breda
parketnummer : 96-129111-21
raadkamernummer : 24-016437
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
[verzoeker],
geboren op [datum] 1998 te [plaats],
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. K. Lans, advocaat te IJmuiden (Kennemerlaan 5, 1972 EG IJmuiden),
hierna te noemen: de verzoeker.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 2 juli 2024 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 Svten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 943,80, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 7 juni 2024;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 5 november 2024 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. M. Nieuwenhuis en mr. K. Lans als gemachtigd advocaat van verzoeker gehoord.
Verzoeker is behoorlijk opgeroepen, maar niet bij de behandeling van het verzoek verschenen.
De advocaat van verzoeker heeft onder verwijzing naar een arrest van het Gerechtshof Amsterdam [1] aangevoerd dat de motivering van het Openbaar Ministerie - dat bij vervolging tot een bewezenverklaring zou zijn gekomen en daarom geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor toekenning van een schadevergoeding - in de kern neerkomt op vaststelling van strafrechtelijke aansprakelijkheid zonder dat een rechter een inhoudelijk oordeel over de zaak heeft geveld en dat dit in strijd is met de onschuldpresumptie zoals (ook) neergelegd in artikel 6, tweede lid, van het Europees verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De advocaat meent dan ook dat er in deze zaak wel gronden van billijkheid bestaan om de verzochte vergoeding voor de kosten voor rechtsbijstand toe te kennen. De kosten die zijn gemaakt zijn niet onredelijk en het is niet aan verzoeker te wijten dat er sprake is van een lang tijdsverloop.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat het verzoek dient te worden afgewezen wegens het ontbreken van gronden van billijkheid. Verzoeker heeft een snelheidsovertreding begaan en heeft het daarmee aan zichzelf te wijten dat hij met justitie in aanraking is gekomen en de kosten voor rechtsbijstand heeft moeten maken.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv kan een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie is op 7 juni 2024 overgegaan tot een beleidssepot vanwege de ouderdom van het feit. In zo’n geval kunnen gronden van billijkheid voor toekenning van een vergoeding ontbreken als verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had.
Ten aanzien van verzoeker is op 16 mei 20921 proces-verbaal opgemaakt wegens verdenking van overschrijding van de maximum snelheid met 51 km/uur. Verzoeker heeft ook erkend - zo begrijpt de rechtbank uit het door de raadsvrouw ingediende verzoek tot teruggave rijbewijs - dat hij een snelheidsovertreding heeft begaan. De verdenking tegen hem had dus een redelijke grond. De rechtbank is van oordeel dat verzoeker daarmee de gemaakte kosten aan zichzelf te wijten heeft en acht om die reden geen gronden van billijkheid aanwezig om de verzochte vergoeding van kosten rechtsbijstand toe te kennen. Het verzoek tot toekennen van een vergoeding zal worden afgewezen. De rechtbank wijst om die reden ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift en de behandeling in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is op 19 november 2024 genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 19 november 2024.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.