Op 19 november 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant in Breda uitspraak gedaan in een zaak waarin een verzoeker om schadevergoeding voor rechtsbijstand had gevraagd. Het verzoek was ingediend op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) na een beleidssepot door het Openbaar Ministerie op 7 juni 2024, vanwege de ouderdom van het feit. De verzoeker, geboren in 1998 en vertegenwoordigd door mr. K. Lans, had kosten gemaakt voor rechtsbijstand naar aanleiding van een snelheidsovertreding waarbij hij met 51 km/uur te hard had gereden. De advocaat van verzoeker voerde aan dat de motivering van het Openbaar Ministerie in strijd was met de onschuldpresumptie, omdat er geen rechterlijk oordeel was geveld over de strafrechtelijke aansprakelijkheid van de verzoeker.
Tijdens de zitting op 5 november 2024 was de verzoeker niet aanwezig, maar zijn advocaat pleitte voor toekenning van de kosten, stellende dat de gemaakte kosten niet onredelijk waren en dat het tijdsverloop niet aan de verzoeker te wijten was. De officier van justitie, mr. M. Nieuwenhuis, stelde echter dat het verzoek moest worden afgewezen, omdat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor de kosten door zijn snelheidsovertreding.
De rechtbank oordeelde dat er geen gronden van billijkheid aanwezig waren om de verzochte schadevergoeding toe te kennen, aangezien de verzoeker de kosten aan zichzelf te wijten had. De rechtbank wees het verzoek tot schadevergoeding en de forfaitaire vergoeding voor het indienen van het verzoekschrift af. De beslissing werd genomen door mr. J.C. Gillesse, rechter, in aanwezigheid van griffier mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, en is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.