ECLI:NL:RBZWB:2024:8179

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
C/02/421968 / FA RK 24/2053
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Adoptie van meerderjarige stiefdochter door de man

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 26 november 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot adoptie van een meerderjarige stiefdochter door de man. De man, die samen met de moeder van de meerderjarige stiefdochter in gezinsverband heeft geleefd, heeft het verzoek ingediend om de adoptie van [meerderjarige] uit te spreken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader van [meerderjarige] in 2006 is overleden en dat de moeder instemt met het verzoek. De rechtbank heeft de voorwaarden voor adoptie zoals gesteld in het Burgerlijk Wetboek (BW) beoordeeld en geconcludeerd dat, hoewel [meerderjarige] meerderjarig is, er bijzondere omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat de adoptie wordt toegestaan. De rechtbank heeft overwogen dat de adoptie in het kennelijk belang van [meerderjarige] is, gezien de langdurige en hechte band tussen de man en [meerderjarige]. De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de adoptie uit te spreken, waarbij [meerderjarige] heeft verklaard haar geslachtsnaam te willen behouden.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/421968 / FA RK 24/2053
datum uitspraak: 26 november 2024
beschikking over adoptie
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F.A. van den Heuvel te Eindhoven.
Als belanghebbende worden aangemerkt:
[meerderjarige],
hierna te noemen: [meerderjarige] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende te [woonplaats 2] .

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 1 mei 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F-formulier met bijlagen van 17 mei 2024 van mr. Van den Heuvel;
- het F-formulier met bijlage van 2 juli 2024 van mr. Van den Heuvel;
- het F-formulier van 1 november 2024 van mr. Van den Heuvel.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 11 november 2024. Bij die gelegenheid zijn verschenen de man, bijgestaan door zijn advocaat, [meerderjarige] en de moeder. De rechtbank heeft op verzoek van partijen bijzondere toegang verleend aan mevrouw [naam 1] , dochter van de man en de moeder.

2.De feiten

2.1
Op basis van de stukken in het dossier staat het volgende vast.
- [meerderjarige] is op [geboortedag 1] 1988 geboren;
- zij is de dochter van de moeder en de heer [de vader] (hierna te noemen: de vader);
- de vader is op [datum 1] 2006 overleden;
- de man, de moeder en [meerderjarige] hebben vanaf december 1990 in gezinsverband samengeleefd;
- de man en de moeder zijn op [datum 2] 2001 gehuwd en op [datum 3] 2006 gescheiden;
- de man en de moeder hebben samen twee dochters gekregen: [naam 2] (geboren op [geboortedag 2] 1991, overleden op [datum 4] 2023) en [naam 3] (geboren op [geboortedag 3] 1995);
- partijen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt de adoptie uit te spreken van [meerderjarige] door hem.

4.De beoordeling

4.1
Ingevolge artikel 1:227, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek (BW) geschiedt adoptie door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van twee personen tezamen of op verzoek van één persoon alleen. De rechtbank overweegt dat het verzoek ingevolge artikel 1:227, derde lid, BW vervolgens slechts alleen kan worden toegewezen, indien de adoptie in het kennelijk belang is van het kind en op het tijdstip van het verzoek tot adoptie vaststaat en voor de toekomst redelijkerwijs te voorzien is dat het kind niets meer van zijn ouder in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft, en aan de voorwaarden, genoemd in artikel 1:228 BW, wordt voldaan.
4.2
Op grond van artikel 1:228, eerste lid, BW dient voorts aan de navolgende voorwaarden voor adoptie te worden voldaan:
dat het kind op de dag van het eerste verzoek minderjarig is, en dat het kind, indien het op de dag van het verzoek twaalf jaar of ouder is, ter gelegenheid van zijn verhoor niet van bezwaren tegen toewijzing van het verzoek heeft doen blijken;
het kind niet een kleinkind van een adoptant is;
dat de adoptant of ieder der adoptanten ten minste achttien jaren ouder dan het kind is;
at geen der ouders het verzoek tegenspreekt;
dat de minderjarige moeder van het kind op de dag van het verzoek de leeftijd van zestien jaren heeft bereikt;
dat de adoptant of de adoptanten het kind gedurende ten minste een jaar heeft of hebben verzorgd en opgevoed;
dat de ouder of ouders niet of niet langer het gezag over het kind hebben.
4.3
De rechtbank overweegt over de voorwaarden gesteld in de artikelen 1:227 en 1:228 BW het volgende. De rechtbank stelt op basis van de stukken en de mondelinge behandeling vast dat aan de voorwaarden als bepaald in artikel 1:228 BW, eerste lid, is voldaan, behalve de voorwaarde als genoemd onder a. De vader van [meerderjarige] is in 2006 overleden, Het staat daardoor vast dat zij niets meer van de vader in de hoedanigheid van ouder te verwachten heeft. De moeder stemt in met het verzoek. De man en [meerderjarige] hebben, gedurende haar minderjarigheid, zestien jaar in gezinsverband samengeleefd. Het enige waar niet aan is voldaan is dat [meerderjarige] ten tijde van de indiening van het inleidend verzoekschrift meerderjarig is, zodat niet is voldaan aan de voorwaarde onder a.
4.4
Gelet op de (internationale) jurisprudentie op dit punt ligt aan de rechtbank de vraag ter beoordeling voor of een weigering om adoptie toe te staan in dit geval een ongeoorloofde inmenging in het gezins- of familieleven of privéleven van de man en [meerderjarige] oplevert, als bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2, EVRM, en of om die reden toepassing van artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW achterwege dient te blijven.
4.5
Hoewel adoptie door de wetgever primair werd gezien als een maatregel van kinder-bescherming, gaat adoptie in haar effecten verder dan voor het doel van kinderbescherming vereist is. Adoptie grijpt in in het afstammingsrecht, in het bijzonder waar zij familierechtelijke betrekkingen tot stand brengt tussen de adoptiefouders en hun bloed- en aanverwanten enerzijds, en het adoptiefkind en haar nakomelingen anderzijds, welke betrekkingen ook na het meerderjarig worden van het kind blijven bestaan en nog kunnen ontstaan. Daarnaast worden de familierechtelijke banden met de bestaande familieleden beëindigd. Betrokkenen kunnen bij het ontstaan van de hiervoor bedoelde familierechtelijke betrekkingen ook tijdens die meerderjarigheid nog belang hebben, ook al kan de adoptie wegens de bereikte meerderjarigheid niet meer het karakter van een maatregel van kinderbescherming hebben. De wet voorziet niet in een (andere) manier waarop die familiebanden na de bereikte meerderjarigheid nog zouden kunnen ontstaan.
4.6
Vooropgesteld moet worden dat aan artikel 8 lid 1 EVRM geen ongeclausuleerd recht op adoptie kan worden ontleend. Dat adoptie slechts mogelijk is indien wordt voldaan aan de door de nationale wet daaraan gestelde eisen, levert dus op zichzelf bezien geen ongeoorloofde inbreuk op een door artikel 8 lid 1 EVRM beschermd recht op. Aan artikel 8 lid 1 EVRM kan wel het recht op bescherming van het gezinsleven tussen (pleeg)ouders en een door hen in hun gezin opgenomen kind worden ontleend, doch niet het recht om dat kind te adopteren zonder dat wordt voldaan aan de door de wet in de artikelen 1:227 en 1:228 BW aan adoptie gestelde vereisten en voorwaarden (vgl. HR 30 juni 2000, NJ 2001, 103). Die voorwaarden zijn bovendien van openbare orde. Buiten toepassing laten van zo’n voorwaarde kan daarom slechts plaatsvinden indien bijzondere omstandigheden daartoe nopen.
4.7
De rechtbank overweegt als volgt. De moeder en de man zijn gaan samenwonen toen [meerderjarige] twee jaar was. De man heeft [meerderjarige] gedurende vrijwel haar hele minderjarigheid mee verzorgd en opgevoed. [meerderjarige] kan zich niet anders herinneren dan dat de man er voor haar was. De man is als een (tweede) vader voor haar. [meerderjarige] en de man hebben zich altijd gevoeld en gedragen als vader en dochter. De man heeft [meerderjarige] altijd hetzelfde behandeld als zijn eigen kinderen, met dezelfde zorg, liefde en aandacht als voor haar zussen [naam 2] en [naam 3] . Na het overlijden van haar vader voelde [meerderjarige] de ruimte voor haar wens tot adoptie door de man. Echter, waren net daarvoor de moeder en de man uit elkaar gegaan en voelde de moeder lange tijd niet de ruimte om toestemming hiervoor te geven. De verhoudingen in het gezin zijn veranderd toen [naam 2] in 2023 onverwachts overleed. De band tussen de moeder en de man is sterker geworden. De moeder heeft daarover aangegeven dat zij bewust is geworden van de kostbaarheid van de sterke familieband. De moeder voelde geen verzet meer tegen de adoptiewens van [meerderjarige] . [naam 3] heeft hierover in een verklaring aangegeven dat in deze periode intens gevoeld is wat het betekent om een zus te verliezen, maar ook om er één te hebben. De man heeft hierbij aangegeven dat door het overlijden van [naam 2] de al bestaande wens om [meerderjarige] te adopteren is versterkt. Het voelt als ongewenst om onderscheid te maken tussen [meerderjarige] (en haar kind) en de biologische kinderen (en kleinkinderen) van de man. Alle partijen vinden dat de adoptie een belangrijke erkenning is voor de band tussen [meerderjarige] en de man en recht doet aan de situatie die inmiddels al meer dan dertig jaar bestaat. [meerderjarige] is als gelijkwaardig gezinslid, zus en dochter, opgegroeid in het gezin van de man en nog steeds is er sprake van een liefdevolle vader-dochterband. Gezien voormelde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat aan de zijde van de man in de periode nadat [meerderjarige] meerderjarig is geworden tot heden sprake is geweest van bijzondere omstandigheden, waardoor het buiten toepassing laten van de in artikel 1:228 lid 1, aanhef en onder a, BW neergelegde voorwaarde van minderjarigheid is gerechtvaardigd.
4.8
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het voorgaande, het belang van de man en van [meerderjarige] in het bijzonder, bij het tot stand brengen van een familierechtelijke betrekking tussen hen het zwaarste weegt. Toewijzing van het verzoek is dus in het kennelijk belang van [meerderjarige] .
4.9
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat een weigering om adoptie van [meerderjarige] door de man toe te staan, een ongeoorloofde inmenging in het recht op familie- en gezinsleven van [meerderjarige] en de man, als bedoeld in artikel 8 lid 2 EVRM, oplevert. Hoewel adoptie in dit geval niet meer het karakter heeft van een maatregel van kinderbescherming, is de rechtbank gelet op het voorgaande van oordeel dat [meerderjarige] een zwaarwegend belang heeft bij het vestigen van een familierechtelijke betrekking met de man, alsmede bij de juridische bevestiging van de emotionele band die zij met de man heeft en van het gevoel dat zij tot één gezin en familie behoren.
4.1
Ingevolge artikel 1:5 lid 7 BW – voor zover hier van belang – verklaart een kind dat op het tijdstip van het ontstaan van de familierechtelijke betrekking met beide ouders zestien jaar of ouder is, in geval van adoptie, ten overstaan van de rechter welke geslachtsnaam zij zal hebben. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de rechterlijke uitspraak inzake adoptie. [meerderjarige] heeft verklaard dat zij de achternaam ‘ [achternaam] ’ wil behouden.
4.11
Gelet op het voorgaande zal worden beslist als volgt.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
spreekt uit de adoptie door verzoeker [de man] , geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 4] 1960, van [meerderjarige] , geboren te [geboorteplaats 2] op [geboortedag 1] 1988;
5.2
vermeldt dat [meerderjarige] heeft verklaard dat zij de geslachtsnaam ‘ [achternaam] ’ wil behouden.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 26 november 2024 door mr. Van Leuven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.