ECLI:NL:RBZWB:2024:8182

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
C/02/425064 / FA RK 24/3494
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek wijziging gezamenlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag in het kader van internationale privaatrechtelijke aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag. De vrouw, wonende in Nederland, heeft verzocht om het gezag over de minderjarige kinderen alleen aan haar toe te wijzen, omdat de man, die in een detentiecentrum in de Verenigde Staten verblijft, niet in staat is om adequaat te communiceren en beslissingen te nemen over de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die vermoedelijk de Rwandese nationaliteit heeft, al geruime tijd in detentie zit en dat dit de communicatie tussen de ouders ernstig belemmert. De man heeft ingestemd met het verzoek van de vrouw, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen.

De rechtbank heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming geraadpleegd, maar deze kon geen gemotiveerd advies geven. De rechtbank oordeelt dat de wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is, gezien de omstandigheden waaronder de man zich bevindt. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vrouw onmiddellijk met het gezag over de kinderen kan worden belast, ondanks mogelijke hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van communicatie tussen ouders voor gezamenlijke uitoefening van gezag, wat in dit geval niet mogelijk is door de detentie van de man.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/425064 / FA RK 24/3494
datum uitspraak: 29 november 2024
beschikking betreffende gezag
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. T. van Riel te Breda ,
en
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
thans verblijvende in het [detentiecentrum] in [plaats] , Verenigde Staten.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 25 juli 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F-formulier met bijlagen van mr. Van Riel van 6 augustus 2024;
- het F-formulier met bijlage van mr. Van Riel van 13 augustus 2024;
- de brief van de Raad van 18 oktober 2024.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn gehuwd geweest. De echtscheiding is op [datum] 2022 uitgesproken door de rechter van het Marion County Superior Court te Verenigde Staten.
2.2
Binnen het huwelijk van partijen zijn de navolgende minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2020,
hierna te noemen: de minderjarigen.
2.3
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.4
Uit de ‘Marital settlement agreement’ van partijen blijkt dat partijen gezamenlijk belast zijn met het ouderlijk gezag over de minderjarigen.
2.5
De vrouw en de kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit. De man heeft vermoedelijk de Rwandese nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De vrouw verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarigen.

4.De beoordeling

Internationaal privaatrecht
4.1
Vanwege het feit dat de man niet de Nederlandse nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter. Daarom dient de rechtbank ambtshalve vast te stellen of de rechtbank internationaal bevoegd is kennis te nemen van het verzoek en, zo ja, welk recht van toepassing is op het verzoek.
4.2
De Nederlandse rechter is bevoegd van het verzoek kennis te nemen, omdat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben (artikel 7 lid 1 Brussel II
terVerordening). Omdat de Nederlandse rechter bevoegd is, is op deze verzoeken het Nederlands recht van toepassing (artikel 15 lid 1 Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996).
Beoordeling
4.3
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen, indien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Alsdan bepaalt de rechtbank aan wie van de ouders voortaan het gezag over ieder der minderjarige kinderen toekomt. Ingevolge artikel 1:253n lid 1 BW is artikel 1:251a lid 1 BW van overeenkomstige toepassing. Op grond van laatstgenoemde bepaling kan de rechter bepalen dat het gezag over minderjarigen aan één ouder toekomt indien er een onaanvaardbaar risico is dat bij instandhouding van gezamenlijk gezag van beide ouders de kinderen klem of verloren zouden raken tussen die ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of indien wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
4.4
Uit de overgelegde stukken is gebleken dat de man problemen heeft gekregen met zijn aanvraag tot het verkrijgen van de Amerikaanse nationaliteit en daardoor al meer dan een jaar in een detentiecentrum verblijft, in afwachting van mogelijke deportatie naar Rwanda. De vrouw staat vanaf juni 2018 (weer) ingeschreven in Nederland. Contact tussen de man en de vrouw is vanwege het verblijf van de man in het detentiecentrum nauwelijks mogelijk. Als de man in Rwanda zal verblijven, zal dit contact ook nauwelijks mogelijk zijn. De minderjarigen hebben de man ook al lang niet meer kunnen zien. De man en de vrouw hebben met elkaar gesproken over het gezag over de minderjarigen. De man begrijpt dat het voor de vrouw niet te doen is om voor beslissingen steeds in overleg met de man te treden. De advocaat van de vrouw heeft een schriftelijke verklaring van de man van 2 augustus 2024 overgelegd, waarin de man aangeeft dat het door zijn situatie lastig is om zijn volledige medewerking te geven aan belangrijke beslissingen over de minderjarigen en dat het haast onmogelijk is om te communiceren met de vrouw over de minderjarigen. Hij geeft daarom zijn toestemming dat de vrouw het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen krijgt en stemt in met het verzoek. Door de advocaat van de vrouw is een kopie van het rijbewijs van de man overgelegd, waaruit de handtekening van de man blijkt.
4.5
Op grond van artikel 810, vierde lid, Burgerlijke Rechtsvordering heeft de rechtbank de Raad in kennis gesteld van het verzoek en verzocht advies te geven. De Raad heeft per brief van 18 oktober 2024 aangegeven dat de Raad op basis van de beschikbare informatie de rechtbank niet van gemotiveerd advies kan voorzien.
4.6
De rechtbank zal het verzoek van de vrouw toewijzen en haar alleen met het gezag over de minderjarigen belasten. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders kunnen communiceren met elkaar en tijdig samen beslissingen kunnen nemen. Door het (langdurige) verblijf van de man in een detentiecentrum in de Verenigde Staten en zijn mogelijke uitzetting naar Rwanda zijn de ouders hier onvoldoende toe in staat. De man onderkent dit. Bovendien is om invulling te kunnen geven aan het gezag nodig dat de ouder bekend is met de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarige om belangrijke beslissingen over het kind te kunnen geven. Door de situatie van de man hebben de minderjarigen hem al langere tijd niet kunnen zien en is hij onvoldoende in staat om goed op de hoogte te zijn en blijven van de leefwereld van de minderjarigen. De man stemt in met het verzoek van de vrouw. De rechtbank gaat er op basis de brief van de Raad vanuit dat bij de Raad niet is gebleken van overwegende bezwaren tegen toewijzing van het verzoek. De rechtbank acht wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk.
4.7
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het voor de minderjarigen noodzakelijk is dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat het gezag over de minderjarigen:
- [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2018;
- [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2020,
voortaan aan de vrouw alleen toekomt;
5.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 november 2024 door mr. Van Triest, rechter, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.