In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de wijziging van het gezamenlijk gezag naar eenhoofdig ouderlijk gezag. De vrouw, wonende in Nederland, heeft verzocht om het gezag over de minderjarige kinderen alleen aan haar toe te wijzen, omdat de man, die in een detentiecentrum in de Verenigde Staten verblijft, niet in staat is om adequaat te communiceren en beslissingen te nemen over de kinderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man, die vermoedelijk de Rwandese nationaliteit heeft, al geruime tijd in detentie zit en dat dit de communicatie tussen de ouders ernstig belemmert. De man heeft ingestemd met het verzoek van de vrouw, wat de rechtbank heeft meegenomen in haar overwegingen.
De rechtbank heeft ook de Raad voor de Kinderbescherming geraadpleegd, maar deze kon geen gemotiveerd advies geven. De rechtbank oordeelt dat de wijziging van het gezag in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is, gezien de omstandigheden waaronder de man zich bevindt. De rechtbank heeft de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de vrouw onmiddellijk met het gezag over de kinderen kan worden belast, ondanks mogelijke hoger beroep. De uitspraak benadrukt het belang van communicatie tussen ouders voor gezamenlijke uitoefening van gezag, wat in dit geval niet mogelijk is door de detentie van de man.