ECLI:NL:RBZWB:2024:8188

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
29 november 2024
Zaaknummer
C/02/414625 / FA RK 23/4683
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van de Kraats
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vaststelling omgangsregeling tussen moeder en minderjarigen na langdurig contactverbod

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een vrouw om een omgangsregeling met haar minderjarige kinderen vast te stellen. De vrouw heeft al zes jaar geen contact met de minderjarigen, en uit onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat haar situatie nog niet stabiel is. De Raad adviseert om de vrouw het recht op omgang te ontzeggen, omdat dit een ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van de kinderen. De minderjarigen hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen met hun moeder, en de rechtbank oordeelt dat contactherstel veel spanning kan veroorzaken, wat schadelijk is voor hun ontwikkeling.

De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om een omgangsregeling en een informatieregeling afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de man, de vader van de minderjarigen, de vrouw tweemaal per jaar moet informeren over de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank volgt het advies van de Raad en concludeert dat het in het belang van de minderjarigen is om geen omgangsregeling vast te stellen, gezien de negatieve impact die dit op hen heeft.

De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarigen, en de rechtbank heeft de vrouw de mogelijkheid gegeven om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, mocht haar situatie verbeteren.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/414625/ FA RK 23-4683
Datum uitspraak: 28 november 2024
nadere beschikking betreffende een omgangs- en informatieregeling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. M. De Houck te Terneuzen,
tegen
[de man] ,
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. B.P.A. van Beers te Roosendaal.
Betreffende de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is in de procedure gekend de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het nader procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- de beschikking van deze rechtbank van 3 april 2024 en alle daarin vermelde stukken;
- de rapportage van de raad van 13 juni 2024.
1.2
De verzoeken zijn nader mondeling, met gesloten deuren, behandeld op 5 november 2024. Bij die mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster namens de Raad.

2.De nadere beoordeling

2.1
Bij beschikking van 3 april 2024 heeft de rechtbank de Raad verzocht een onderzoek te doen. De behandeling van de verzoeken zijn aangehouden tot 8 oktober 2024 pro forma.
2.2
Thans zijn aan de orde de verzoeken van de vrouw om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. een opbouwende omgangsregeling vast te stellen tussen de vrouw en de minderjarigen waarbij zij uiteindelijk een weekend per veertien dagen bij de vrouw gaan verblijven alsmede de helft van de schoolvakanties;
II. een informatieregeling aan de man op te leggen inhoudende dat de man viermaal per jaar, relevante informatie aan de vrouw verstrekt over de minderjarigen op straffe van een dwangsom van € 500,= voor iedere keer dat de man deze verplichting niet nakomt.
2.3
De Raad heeft in de rapportage en tijdens de mondelinge behandeling geadviseerd om aan de vrouw het recht op omgang met de minderjarigen te ontzeggen, omdat de omgang een ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen, de vrouw kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang en, in het geval van [minderjarige 1] (die ouder dan twaalf jaar is), de minderjarige van ernstige bezwaren tegen de omgang heeft doen blijken. De Raad acht het niet in het belang van de minderjarigen om weer een begeleid omgangstraject in te zetten. Uit het raadsonderzoek is duidelijk gebleken dat de vrouw niet in staat is tot het nakomen van afspraken. Er heeft slechts eenmaal een kort telefoongesprek met de vrouw kunnen plaatsvinden en verder is zij onbereikbaar geweest voor de Raad. De vrouw heeft geen openheid van zaken willen geven over haar persoonlijke omstandigheden. Er wordt door de Raad geen verandering in de mogelijkheden van de vrouw gezien. Zij wordt daarom op dit moment niet in staat geacht tot het hebben van omgang. De minderjarigen lijken baat te hebben bij de rust die zij nu ervaren, waarbij er geen sprake is van contact met de vrouw. De minderjarigen ontwikkelen zich positief. Het verzoek van de vrouw heeft voor onrust en spanning bij de minderjarigen gezorgd, omdat zij al veel teleurstellingen hebben opgedaan in het contact met de vrouw. Vooral bij [minderjarige 1] heeft dit een negatief effect gehad op haar gemoedstoestand en schoolgang. Mogelijk contact met de vrouw zal een negatief effect op de ontwikkeling van de minderjarigen hebben. Zowel [minderjarige 1] als [minderjarige 2] hebben aangegeven geen contact te willen hebben met hun moeder. De navolgbare uitspraken van [minderjarige 1], waarin zij ernstige bezwaren tegen de omgang heeft geuit, wegen gezien haar leeftijd zwaar. Het verzoek heeft ook bij de man onrust en spanningen veroorzaakt. Hij wil de minderjarigen behoeden voor teleurstellingen. Contactherstel tussen de vrouw en de minderjarigen zal de draagkracht van de man doen afnemen. Ten aanzien van de informatieregeling adviseert de Raad het verzoek van de vrouw toe te wijzen, in die zin dat de man de vrouw tweemaal per jaar informeert over de minderjarigen. De minderjarigen komen op een leeftijd dat zij weten dat de man de vrouw zal informeren en dat zij hierin mogelijk betrokken worden. Gezien de spanning die het bij hen oproept, acht de Raad voormelde frequentie voldoende. De man is bereid hieraan mee te werken. Het is de verantwoordelijkheid van de vrouw om per e-mail bereikbaar te zijn voor de man.
2.4
De vrouw heeft naar voren gebracht dat de start van het onderzoek door de Raad op een slecht moment voor haar viel. Het ging toen niet goed met haar. Zij was daardoor slecht voorbereid op het gesprek. Het was heftig voor haar dat er door de Raad erg werd ingegaan op haar verleden. Kort na dit gesprek is de vrouw opgenomen, eerst in België en vervolgens in Nederland. De vrouw kan ermee leven als de rechtbank haar verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling afwijst. De vrouw zou graag nog wel een gesprek met de Raad aangaan om een beter beeld van zichzelf te geven, ook al leidt dit niet tot een ander advies. De vrouw vindt de door de Raad geadviseerde frequentie voor de informatieregeling te laag. Ze heeft eerst verzocht om een tweewekelijkse informatieregeling, maar wijzigt haar verzoek naar een frequentie van viermaal per jaar.
2.5
De man verzoekt het verzoek van de vrouw tot het vaststellen van een omgangsregeling af te wijzen. Hij stemt in met het advies van de Raad over de informatieregeling. Hij heeft vooralsnog niet het e-mailadres van de vrouw.
2.6
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7
Ingevolge artikel 1:377a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft de niet met het gezag belaste ouder het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Op grond van lid 2 van dat artikel stelt de rechter op verzoek van de ouders of van één van hen, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast.
2.8
Uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank gebleken dat de vrouw sinds 2018 geen contact meer heeft met de minderjarigen. Bij beschikking van 28 mei 2019 is het gezamenlijke gezag van partijen over de minderjarigen beëindigd en is de man belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over hen. Ter onderbouwing van haar verzoek heeft de vrouw, kort samengevat, aangegeven dat zij met hulp van de verslavingszorg weer volledig clean is en haar leven op de rit heeft. Zij heeft toen aangegeven aan de minderjarigen te willen laten zien dat haar leven stabiel is en dat zij betrouwbaar kan zijn. De Raad is verzocht om onderzoek te doen naar de bestendigheid van de situatie van de vrouw en of contactherstel in het belang van de minderjarigen moet worden geacht. Tijdens het raadsonderzoek is helaas gebleken dat de situatie van de vrouw nog niet stabiel is en dat zij onvoldoende in staat is om afspraken na te komen. In het zeer korte gesprek dat de vrouw heeft gevoerd met de Raad heeft zij aangegeven niet over haar persoonlijke omstandigheden te willen praten. Er is hierdoor geen inzicht gekomen in de persoonlijke situatie van de vrouw. De rechtbank volgt de Raad in de visie dat onvoldoende is gebleken van een verandering in de mogelijkheden van de vrouw en dat zij op dit moment onvoldoende in staat wordt geacht tot het hebben van een stabiele omgang met de minderjarigen.
2.9
De minderjarigen hebben eerder tegenover de rechtbank aangegeven geen contact te willen hebben met hun moeder. Tijdens het raadsonderzoek is nader gebleken hoeveel spanning mogelijk contactherstel met de vrouw bij hen teweegbrengt en welke gevolgen dit heeft voor hun ontwikkeling.
2.1
Gezien het voormelde acht de rechtbank het niet in het belang van de minderjarigen om een omgangsregeling tussen de vrouw en de minderjarigen vast te stellen. De Raad adviseert tot ontzegging van het recht op omgang van de vrouw. Dit is echter niet verzocht en kan daarom niet door de rechtbank worden bepaald. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw onder I afwijzen.
2.11
De rechtbank volgt de Raad in het advies om een informatieregeling vast te stellen, inhoudende dat de man tweemaal per jaar, namelijk in januari en in juli, de vrouw per e-mail informeert over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen, bij voorkeur met daarbij een foto van de minderjarigen. De rechtbank acht deze frequentie gezien de situatie passend. Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat de vrouw per e-mail bereikbaar moet blijven voor de man. Zij mag bevestigen dat zij de informatie heeft ontvangen, maar het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat er uitvoerige communicatie tot stand gaat komen. Er is tevens besproken dat de man de minderjarigen bij de informatieregeling mag betrekken, mits hij dit in hun belang acht. De man heeft ingestemd met deze informatieregeling en heeft het vertrouwen geschept deze regeling na te komen. De oplegging van een dwangsom acht de rechtbank daarom niet noodzakelijk. De rechtbank zal dit deel van het verzoek daarom afwijzen.
2.12
De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, omdat het in het belang van de minderjarigen wordt geacht dat deze beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen uitgevoerd kan worden.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1
bepaalt dat de man tweemaal per jaar, namelijk in januari en in juli, de vrouw per e-mail informeert over de ontwikkeling en het welzijn van de minderjarigen;
5.2
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024 door mr. Van de Kraats, in tegenwoordigheid van mr. Verger-Maas, griffier.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
verzonden op: