Uitspraak
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2010 te [geboorteplaats 1] , hierna te noemen [minderjarige 1] ,
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2015 te [geboorteplaats 2] , hierna te noemen [minderjarige 2] ,
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verzoeken van een vrouw om een omgangsregeling met haar minderjarige kinderen vast te stellen. De vrouw heeft al zes jaar geen contact met de minderjarigen, en uit onderzoek van de Raad voor de Kinderbescherming blijkt dat haar situatie nog niet stabiel is. De Raad adviseert om de vrouw het recht op omgang te ontzeggen, omdat dit een ernstig nadeel oplevert voor de ontwikkeling van de kinderen. De minderjarigen hebben herhaaldelijk aangegeven geen contact te willen met hun moeder, en de rechtbank oordeelt dat contactherstel veel spanning kan veroorzaken, wat schadelijk is voor hun ontwikkeling.
De rechtbank heeft de verzoeken van de vrouw om een omgangsregeling en een informatieregeling afgewezen, maar heeft wel bepaald dat de man, de vader van de minderjarigen, de vrouw tweemaal per jaar moet informeren over de ontwikkeling van de kinderen. De rechtbank heeft deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat deze onmiddellijk kan worden uitgevoerd, ongeacht een eventueel hoger beroep. De rechtbank volgt het advies van de Raad en concludeert dat het in het belang van de minderjarigen is om geen omgangsregeling vast te stellen, gezien de negatieve impact die dit op hen heeft.
De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarigen, en de rechtbank heeft de vrouw de mogelijkheid gegeven om in de toekomst opnieuw een verzoek in te dienen, mocht haar situatie verbeteren.