4.6De rechtbank overweegt als volgt.
Herstel van de omgangsregeling
4.6.1In artikel 1:377e lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechtbank op verzoek van een ouder, of van een biologische ouder die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, een beslissing waarbij de omgang is ontzegd ook kan wijzigen na verloop van een periode van een jaar nadat de eerdere beschikking in kracht van gewijsde is gegaan.
4.6.2In artikel 1:377a BW staat dat een ouder zonder gezag over het kind, recht heeft op omgang met het kind. De rechtbank kan op verzoek van één ouder of op verzoek van de ouders samen een omgangsregeling vaststellen. De rechtbank kan een ouder ook het recht op omgang ontzeggen. Dat kan alleen als er sprake is van één van de volgende omstandigheden:
- omgang zou schadelijk zijn voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind;
- de ouder is ongeschikt of niet in staat tot omgang met het kind;
- het kind is twaalf jaar of ouder en heeft laten weten dat hij echt geen contact met de ouder wil;
- er is een andere redenen waarom omgang in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
4.6.3De rechtbank stelt allereerst vast dat wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 1:377e lid 2 BW, in die zin dat de man na verloop van een periode van een jaar nadat de eerdere beschikking (van 23 december 2021 met zaaknummer: C/02/356994 / FA RK 19-1691) in kracht van gewijsde is gegaan een nieuw verzoek heeft ingediend. Dit maakt dat de man ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.6.4De rechtbank stelt voorop dat het in beginsel van belang is dat een kind omgang heeft met beide ouders en dat het in beginsel niet wenselijk is dat er geen omgang is tussen de man en het kind. Desondanks zal de rechtbank onder de huidige omstandigheden het verzoek van de man afwijzen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom tot deze beslissing is gekomen.
4.6.5Bij beschikking van deze rechtbank van 23 december 2021 is, zover voor deze procedure van belang, de beschikking van 15 augustus 2012 voor zover die ziet op de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken gewijzigd en is de man met ingang van 23 december 2023 het recht op omgang met [minderjarige] ontzegd. De rechtbank heeft in de beschikking van 23 december 2021 overwogen dat het contact tussen de man en [minderjarige] in mei 2020 is geëindigd, omdat dit contact voor [minderjarige] veel stress heeft opgeleverd. De man kampt met persoonlijke problematiek, waardoor hij de afgelopen periode meermaals onbetrouwbaar en onberekenbaar is gebleken. De houding van de man zorgt zowel bij de vrouw als bij [minderjarige] voor veel spanningen. Als voorbeeld verwijst de rechtbank naar de incidenten waarbij de man onverwacht is verschenen bij de woning van de vrouw. Ook heeft de rechtbank in die beschikking vastgesteld dat die procedure dateert van april 2019 en dat tot de datum van die beschikking nog steeds geen resultaten zijn bereikt om te komen tot verbetering van de situatie en tot enig contactherstel. Door de wisselende en dreigende houding van de man ervaart [minderjarige] veel druk en onzekerheid over het contact met de man. Daarnaast kent [minderjarige] een grote angst voor de man, waardoor zij geen ruimte ervaart voor welke vorm van contact dan ook. Gezien de regelmatige en inmiddels langdurige detentie van de man en het vooralsnog ontbreken van enige ruimte bij [minderjarige] , ziet de rechtbank nu dan ook geen mogelijkheid om te komen tot enig contactherstel.
4.6.6De rechtbank moet vaststellen dat de situatie van partijen en [minderjarige] zoals omschreven in rechtsoverweging 4.6.5, grotendeels overeenkomt met de situatie zoals die op de dag van vandaag bestaat. [minderjarige] heeft tijdens het gesprek met de (kinder)rechter verteld dat zij nog steeds geen ruimte ervaart of mogelijkheden ziet om de omgang met haar vader te hervatten. [minderjarige] is bang voor haar vader, is bang om hem in [plaats 1] tegen te komen en kent hem nauwelijks. Dat [minderjarige] bang is voor de man komt deels door de houding en het gedrag van de man in het verleden, maar komt ook door de recente incidenten waarbij de man (opnieuw) onverwacht twee keer in december 2023 bij de woning van de vrouw is verschenen en daar heeft staan schreeuwen en op ramen en/of deuren heeft staan bonken. Door deze acties is het gevoel van onveiligheid van de vrouw en [minderjarige] versterkt en heeft de man mogelijk zijn eigen glazen ingegooid, omdat dit niet bevorderlijk is om [minderjarige] ruimte te ervaren of gelegenheid te voelen om te proberen de omgang met de man te herstellen. De rechtbank kan best begrijpen dat de man als vader van [minderjarige] omgang met zijn dochter wil hebben, maar deze acties hebben een averechts effect gehad. Hier komt bij dat de situatie van de man opnieuw in detentie is geplaatst vanwege het vermoeden van het plegen van een strafbaar feit (winkeldiefstal) en verblijft hij in PI [locatie] .
4.6.7[minderjarige] heeft, los van een eventueel telefonisch contact in december 2022, geen contact met haar vader gehad. De vrouw heeft meerdere pogingen verricht om te bezien of [minderjarige] ruimte ziet om contact met haar vader te hebben. Zowel tegen de vrouw als tegen de (kinder)rechter heeft [minderjarige] stellig aangegeven op dit moment geen ruimte te ervaren voor welke vorm van contact dan ook. Op dit moment zorgen de houding en het gedrag van de man voor veel spanningen en onrust en veroorzaken ze een gevoel van onveiligheid, zowel bij de vrouw en haar thuissituatie als voor [minderjarige] . Met de Raad is de rechtbank dan ook van oordeel dat het op dit moment in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is dat de man een stap terug doet. [minderjarige] moet zich in een rustige omgeving kunnen ontwikkelen en bezig zijn met dingen die bij haar leeftijd passen, zonder dat zij gevoel van onveiligheid, stress of spanning ervaart. Belangrijk is dat de man met behulp van hulpverlening zijn leven stabieler maakt en houdt. Als de man dat voor elkaar krijgt, dan is het wellicht op een gegeven moment mogelijk dat hij een kaartje met een positieve inhoud en zonder te veel tekst naar [minderjarige] stuurt. Hierdoor kan op termijn bij [minderjarige] de ruimte ontstaan om het contact met haar vader te herstellen. Hierbij is het belangrijk dat de man geen druk op [minderjarige] legt of het contact gaat forceren, omdat dit averechts kan werken. Op het moment dat de man zijn leven meer op orde heeft, kan met behulp van hulpverlening onderzocht worden welke mogelijkheden voor contactherstel er dan worden gezien alsmede welke ruimte [minderjarige] hiervoor ervaart.
Tot die tijd is het de man niet toegestaan om buitenom de vrouw of de hulpverlening contact te zoeken met [minderjarige] of aan de deur van de woning van de vrouw te verschijnen. De rechtbank zal het contact van de man met de vrouw niet specifiek verbieden, omdat als in samenspraak met hulpverlening is gebleken dat gewerkt kan worden aan contactherstel tussen de man en [minderjarige] en zij hiervoor kan openstaan, dit ook in samenspraak met de vrouw moet kunnen gaan. Als dat herstel mogelijk blijkt, dan moet de man zich betrouwbaar opstellen en de afspraken in dit kader strikt nakomen. Alleen hierdoor kan de druk die [minderjarige] ervaart en haar wantrouwen jegens de man worden weggenomen.
4.6.8De rechtbank is van oordeel dat, in de huidige omstandigheden, het belangrijk is dat [minderjarige] rust krijgt. Het is belangrijk dat de man inziet dat zijn acties niet goed zijn geweest en dat hij met hulpverlening aan zijn situatie gaat werken. Alleen dan kan er daadwerkelijk iets veranderen en kan de man mogelijk in de toekomst bij [minderjarige] betrokken zijn. Dit betekent, alles overziende, dat het verzoek van de man in strijd is met zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De rechtbank zal het verzoek van de man dan ook op dit punt afwijzen.
4.6.9In artikel 1:250 lid 1 BW staat dat wanneer in aangelegenheden betreffende diens verzorging en opvoeding, dan wel het vermogen van de minderjarige, de belangen van de met het gezag belaste ouders of een van hen dan wel de voogd of de beide voogden in strijd zijn met die van de minderjarige, benoemt de rechtbank, dan wel, indien het een aangelegenheid inzake het vermogen van de minderjarige betreft, de kantonrechter, of, indien de zaak reeds aanhangig is, de desbetreffende rechter, indien hij dit in het belang van de minderjarige noodzakelijk acht, daarbij in het bijzonder de aard van deze belangenstrijd in aanmerking genomen, op verzoek van een belanghebbende of ambtshalve een bijzondere curator om de minderjarige ter zake, zowel in als buiten rechte, te vertegenwoordigen.
4.6.10De rechtbank is, gehoord het advies van de Raad, van oordeel dat het verzoek tot benoeming van een bijzondere curator dient te worden afgewezen. Op dit moment ziet de rechtbank geen belangenstrijd tussen de vrouw en de man. De vrouw neemt initiatief om hulpverlening (CJG) te betrekken en geeft [minderjarige] de ruimte die zij nodig heeft. Ook krijgt [minderjarige] in de thuissituatie van de vrouw de gelegenheid om over haar vader te praten en haar gevoel te uiten. Om te zorgen dat [minderjarige] ook elders haar gevoelens kan uiten, vindt de rechtbank het belangrijk dat gekeken wordt of het nodig is dat [minderjarige] met een kindercoach gaat praten over haar gevoelens en de dingen die haar bezighouden. Nu de vrouw op eigen initiatief het CJG heeft ingeschakeld, verwacht de rechtbank dat zij ook dit aspect zal gaan oppakken. Dit maakt dat de rechtbank het verzoek van de man op dit punt afwijst.
Contactverbod met dwangsom
4.6.11De rechtbank is van oordeel dat het zelfstandig verzoek van de vrouw moet worden afgewezen. Weliswaar vindt de rechtbank dat het niet in het belang van [minderjarige] is dat de man zich heeft gedragen zoals hij tijdens de incidenten op 11 en 15 december 2023 heeft gedragen, maar de man heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling aangegeven in te zien dat hij dit niet had moeten doen. Daarom vindt de rechtbank een contactverbod met een dwangsom op dit moment disproportioneel. De man heeft aan het einde van de mondelinge behandeling toch aangegeven zijn gedrag te willen voortzetten. Hierbij merkt de rechtbank op dat indien de man het gedrag blijft vertonen dat hij op voornoemde momenten heeft gedaan of hierin verder gaat, hij op een gegeven moment het risico loopt dat er wel een contactverbod, al dan niet met een dwangsom, wordt opgelegd. Hierdoor raakt mogelijk een eventueel moment om het contact met [minderjarige] te herstellen steeds verder uit het zicht.