ECLI:NL:RBZWB:2024:8195

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/02/428074 / JE RK 24-1953
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ondertoezichtstelling van een minderjarige in het kader van gezinsproblematiek en opvoedvaardigheden

Op 30 oktober 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, uitspraak gedaan in een zaak betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2020. De zaak is aangespannen door de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, die verzocht om een ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de duur van een jaar. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, met name door de gebrekkige verstandhouding tussen de ouders en de opvoedvaardigheden van beide ouders. Tijdens de mondelinge behandeling waren de ouders, hun advocaten en vertegenwoordigers van de Raad en de Gecertificeerde Instelling aanwezig. De vader heeft ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling, terwijl de moeder ook haar instemming heeft gegeven, maar haar zorgen over het contact met de minderjarige heeft geuit. De kinderrechter heeft geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging van de minderjarige zelfstandig weg te nemen en dat er een noodzaak is voor professionele begeleiding. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling voor de duur van één jaar uitgesproken, met de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de ontwikkeling van de minderjarige niet verder in gevaar komt. De kinderrechter heeft ook aangegeven dat er binnen het komende jaar gewerkt moet worden aan de doelen die zijn gesteld door de Raad, waaronder het waarborgen van goed contact tussen de minderjarige en beide ouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/428074 / JE RK 24-1953
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Beschikking betreffende een ondertoezichtstelling
in de zaak van
DE RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,hierna te noemen: de Raad,
locatie Middelburg,
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
advocaat: mr. R. Wouters te Middelburg,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] ,
advocaat: mr. W. van der Sande te Goes.
De kinderrechter merkt als informant aan:
STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
gevestigd te Middelburg.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de Raad van 28 oktober 2024 met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 28 oktober 2024;
- de stelbrief van mr. Wouters van 29 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 29 oktober 2024;
- de stelbrief van mr. Van der Sande van 29 oktober 2024, binnengekomen bij de rechtbank op 29 oktober 2024.
1.2.
Op 30 oktober 2024 heeft de kinderrechter het verzoek van de Raad tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] gelijktijdig met de verzoeken van de ouders met betrekking tot bepaling van het hoofdverblijf van [de minderjarige] en het vaststellen van een zorgregeling (bij de rechtbank bekend onder zaaknummer C/02/422422 / FA RK 24-2242) tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren behandeld. Op de verzoeken van de ouders zal bij separate beschikking worden beslist.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren waren aanwezig:
- mr. Van der Sande, advocaat, namens de vader;
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- een vertegenwoordigster van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de GI.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist en tijdig is opgeroepen.

2.De feiten

2.1.
De ouders hebben een affectieve relatie gehad. Na verbreking van de relatie is de moeder op [geboortedag] 2020 bevallen van de thans nog [de minderjarige] .
2.2.
De vader heeft [de minderjarige] erkend.
2.3.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.4.
Bij vonnis in kort geding van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, locatie Middelburg, van 19 april 2024 heeft de voorzieningenrechter bepaald dat [de minderjarige] voorlopig aan de man wordt toevertrouwd. Tevens is de Raad verzocht, onder de opschortende voorwaarde dat door één van partijen binnen vier weken na heden een bodemprocedure aanhangig wordt gemaakt, om met spoed ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure onderzoek te doen en vervolgens rapport en advies uit te brengen over de in het vonnis gestelde vragen.
2.5.
Bij beschikking van deze rechtbank van 11 september 2024 is bepaald dat de moeder en [de minderjarige] in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken
voorlopiggerechtigd zijn tot het hebben van begeleid contact met elkaar twee keer per week gedurende twee uur alsmede dat deze regeling kan worden uitgebreid indien dit door de zorgaanbieder in het belang van [de minderjarige] wordt geacht. De overige beslissingen zijn bij deze beschikking aangehouden in afwachting van het onderzoeksrapport en bijbehorend advies van de Raad.
2.6.
Op grond van het voornoemde vonnis in kort geding verblijft [de minderjarige] bij zijn vader.

3.Het verzoek

3.1.
De Raad verzoekt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de duur van een jaar, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad.

4.De standpunten

4.1.
De Raad handhaaft het verzoek en verwijst voor de onderbouwing daarvan naar het recent ingediende Raadsrapport. Kort samengevat blijkt daaruit dat [de minderjarige] ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Er zijn vele zorgen over [de minderjarige] , met name vanwege zijn opvoedomgeving. Zo is de verstandhouding tussen zijn ouders ernstig verstoord geraakt en is er veel wantrouwen tussen hen, waardoor zij er niet in slagen om constructieve afspraken met elkaar te maken en gezamenlijk invulling te geven aan het ouderschap over [de minderjarige] . Ook zijn er zorgen over de opvoedvaardigheden van de beide ouders en de mate waarin zij in staat zijn om aan te sluiten bij de behoeften van [de minderjarige] . Daarnaast is gebleken dat [de minderjarige] geen onbelast contact met zijn beide ouders kan onderhouden, waardoor hij in een loyaliteitsconflict terecht dreigt te komen. Nadat [de minderjarige] recent al een lange periode geen contact heeft gehad met zijn moeder, wordt thans ook geen uitvoering meer gegeven aan de (voorlopige) contactregeling die de rechtbank kortgeleden tussen hen heeft vastgelegd. Gezien wordt dat de spanningen van de vader ten aanzien van het contact tussen [de minderjarige] en de moeder momenteel te hoog oplopen om de contactmomenten doorgang te kunnen laten vinden op een wijze die in het belang van [de minderjarige] is. Deze spanningen maken ook dat de hulpverlening stagneert. Los daarvan heeft de reeds ingezette hulpverlening tot op heden überhaupt niet tot voldoende verbetering of stabilisatie van de situatie van [de minderjarige] geleid; de zorgen blijven voortduren. De Raad is daarom van mening dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om de veiligheid van [de minderjarige] te waarborgen, zijn belangen voorop te stellen en ervoor te zorgen dat de moeilijke situatie waar hij zich al enige tijd in bevindt, zoveel mogelijk wordt doorbroken. Aangezien de problematiek intensief is, verwacht de Raad dat er een jaar nodig zal zijn om alles goed op orde te brengen.
4.2.
Namens de vader wordt ingestemd met het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . De ondertoezichtstelling is onder meer noodzakelijk om ervoor te zorgen dat [de minderjarige] goed en veilig contact met zijn beide ouders kan onderhouden. De vader zou daarvoor graag handvatten aangereikt krijgen, zodat hij weet hoe hij [de minderjarige] goed kan voorbereiden op en kan opvangen na de contactmomenten met de moeder. De huidige omgangsbegeleiding vanuit Vivet voorziet daar niet in. Ook ontvangt de vader van Vivet geen verslagen van de contactmomenten, terwijl dergelijke verslagen zeer helpend kunnen zijn en de vader daar ook expliciet om vraagt. Voorts wordt namens de vader opgemerkt dat hij geen bezwaar heeft tegen de betrokkenheid van Jeugdbescherming west Zeeland als zodanig, maar dat hij het wel noodzakelijk vindt dat er een andere jeugdbeschermer bij [de minderjarige] en de ouders betrokken raakt dan de jeugdbeschermer die in het verleden bij de moeder betrokken is geweest.
4.3.
Door en namens de moeder wordt ook ingestemd met het verzoek van de Raad. Daarbij benoemt de moeder dat zij [de minderjarige] sinds de vaststelling van de voorlopige contactregeling drie keer heeft gezien. Dat was fijn en het contact verliep goed. Wel zag de moeder dat [de minderjarige] het steeds lastiger vond om weer afscheid te moeten nemen van de moeder. Inmiddels is de contactregeling weer stopgezet, waardoor de moeder nu opnieuw geen contact heeft met [de minderjarige] .
4.4.
Namens de GI wordt tijdens de mondelinge behandeling naar voren gebracht dat er vele zorgen zijn over [de minderjarige] , onder meer over de contactmomenten tussen [de minderjarige] en de moeder, maar ook over de ingezette hulpverlening. Gelet daarop is er strakke regie nodig. Er is voorlopig echter nog geen vaste jeugdbeschermer voor [de minderjarige] en de ouders beschikbaar. Bij toewijzing van het verzoek zal het instroomteam van de GI daarom de komende tijd eerst de punten met de meeste prioriteit oppakken. Tot slot merkt de GI op dat op dit moment niet duidelijk is welke jeugdbeschermer eerder bij de moeder betrokken is geweest.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de inhoud van de overgelegde stukken en hetgeen is besproken tijdens de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De kinderrechter zal daarom [de minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 30 oktober 2024 en tot 30 oktober 2025. De kinderrechter zal hieronder toelichten hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
5.2.
De kinderrechter maakt zich veel zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Deze zorgen zijn onder meer gelegen in de gebrekkige verstandhouding en het wantrouwen tussen de ouders. Het lukt de ouders daardoor niet om op een constructieve manier uitvoering te geven aan het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en met elkaar afspraken te maken over [de minderjarige] en deze na ook te komen. Als gevolg daarvan kan [de minderjarige] geen onbelast contact met zijn beide ouders onderhouden. De kinderrechter begrijpt dat er recent een lange periode geen contact is geweest tussen de moeder en [de minderjarige] . De voorlopige contactregeling die vervolgens tussen [de minderjarige] en de moeder is vastgelegd en op basis waarvan [de minderjarige] en de moeder in eerste instantie tweemaal per week onder begeleiding contact met elkaar zouden hebben, is kortgeleden ook weer stopgezet, waardoor er thans opnieuw geen contact tussen [de minderjarige] en de moeder plaatsvindt. Dit vindt de kinderrechter zeer zorgelijk, aangezien het gebrek aan contact tussen [de minderjarige] en de moeder een bedreiging voor de identiteitsontwikkeling van [de minderjarige] vormt en ertoe kan leiden dat hij in een loyaliteitsconflict terechtkomt. Het is de kinderrechter daarnaast gebleken dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de beide ouders en de mate waarin zij in staat zijn om in de (emotionele) behoeften van [de minderjarige] te voorzien. Dit vormt een risico voor de veilige hechting van [de minderjarige] aan zijn beide ouders.
5.3.
De kinderrechter stelt vervolgens op basis van de overgelegde stukken en het gesprek tijdens de mondelinge behandeling vast dat de ouders op dit moment vanwege het gebrek aan constructieve samenwerking tussen hen onvoldoende in staat zijn om de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] op eigen kracht weg te nemen dan wel de zorgen over [de minderjarige] met de inzet van hulpverlening in het vrijwillig kader te doen afnemen. Daarbij neemt de kinderrechter in overweging dat er de afgelopen tijd hulpverlening is ingezet, zonder dat dit tot resultaten heeft geleid. Zo kon ondanks de inzet van omgangsbegeleiding niet worden voorkomen dat het contact tussen [de minderjarige] en de moeder nu opnieuw is stopgezet. Het is de kinderrechter daarnaast gebleken dat de vader erg veel spanningen ervaart in en zorgen heeft over het contact tussen [de minderjarige] en de moeder en de thans betrokken hulpverlening, waardoor het hem niet (voldoende) lukt om zich in te zetten voor de hulpverlening. De kinderrechter acht het daarom noodzakelijk dat [de minderjarige] onder toezicht wordt gesteld van de GI, zodat de GI regie kan voeren, er zicht komt op de opvoedvaardigheden van de beide ouders en de thuissituaties bij beide ouders, de noodzakelijk bevonden hulpverlening voortvarend wordt ingezet en het (begeleide) contact tussen [de minderjarige] en de moeder op korte termijn wordt hervat en indien mogelijk wordt uitgebreid. Allebei de ouders hebben met het verzoek tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ingestemd.
5.4.
De kinderrechter zal daarom [de minderjarige] onder toezicht stellen voor de duur van een jaar. Er zijn forse zorgen over de situatie van [de minderjarige] en zijn ouders en het zal naar verwachting enige tijd kosten om deze met de inzet van hulpverlening te doen afnemen. De kinderrechter ziet daarom geen aanleiding om de ondertoezichtstelling voor een kortere duur te verlenen dan de Raad heeft verzocht.
5.5.
Binnen het komende jaar zal er aan de volgende, door de Raad gestelde doelen moeten worden gewerkt:
  • [de minderjarige] heeft goed en onbelast contact met beide ouders en ervaart toestemming van beide ouders om dit te hebben;
  • [de minderjarige] heeft ouders die gezamenlijk invulling kunnen geven aan het ouderschap en afspraken kunnen maken in het belang van [de minderjarige] en komen deze na;
  • [de minderjarige] heeft ouders die kunnen aansluiten op de emoties van [de minderjarige] en hem kunnen begrenzen, aansturen en uitdagen in de opvoeding.
5.6.
De kinderrechter zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren omdat het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de beslissing ondanks een eventueel hoger beroep meteen kan worden uitgevoerd.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [de minderjarige] onder toezicht van Stichting Jeugdbescherming west Zeeland voor de duur van één jaar, met ingang van 30 oktober 2024 en tot 30 oktober 2025;
6.2.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 19 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.