ECLI:NL:RBZWB:2024:8197

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 oktober 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/02/427649 / JE RK 24-1858
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot gedeeltelijke gezagsoverdracht in het kader van jeugdbescherming

In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedeeltelijke gezagsoverdracht van een minderjarige, ingediend door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van toestemming voor medische behandelingen van de minderjarige, die onder toezicht staat van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader van de minderjarige niet is verschenen, ondanks dat hij tijdig was opgeroepen. De moeder was digitaal aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om gehoord te worden, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

De kinderrechter heeft de procedure en de relevante feiten in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen die betrekking hebben op de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige. De GI heeft verontrustend gedrag van de minderjarige gerapporteerd en verzocht om gezagsoverdracht voor medische beslissingen, omdat de vader geen toestemming verleent voor noodzakelijke onderzoeken en behandelingen. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de minderjarige niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen, en dat zij op basis van haar leeftijd zelf ook toestemming kan geven voor medische behandelingen.

Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot gedeeltelijke gezagsoverdracht afgewezen, omdat het niet voldoende onderbouwd was. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI eerst in gesprek moet gaan met de minderjarige om haar wensen en mogelijkheden te verkennen, voordat verdere stappen kunnen worden ondernomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.

Uitspraak

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Middelburg
Zaaknummer: C/02/427649 / JE RK 24-1858
Datum uitspraak: 30 oktober 2024
Beschikking gedeeltelijke gezagsoverheveling ex artikel 1:265e BW
in de zaak van
STICHTING LEGER DES HEILS JEUGDBESCHERMING & RECLASSERING, gevestigd te Eindhoven,
hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (de GI),
betreffende
[de minderjarige], geboren op [geboortedag] 2010 te [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbende aan:
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende te [woonplaats] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[de moeder] ,
hierna te noemen: de moeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt het volgende stuk mee in haar beoordeling:
- het verzoekschrift van de GI van 14 oktober 2024, met bijlagen, bij de rechtbank binnengekomen op 14 oktober 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 30 oktober 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder (digitaal aangesloten);
- een tweetal vertegenwoordigsters van de GI.
De vader is niet verschenen. De kinderrechter stelt vast dat de vader wel juist en tijdig is opgeroepen.
1.3.
De kinderrechter heeft [de minderjarige] in de gelegenheid gesteld om over het verzoek te worden gehoord. Daar heeft [de minderjarige] geen gebruik van gemaakt.
2.
De feiten
2.1.
De vader is belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.2.
Bij beschikking van 6 mei 2021 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 6 mei 2021 en tot 6 mei 2022. Deze maatregel is daarna steeds verlengd, voor het laatst tot 6 mei 2025.
2.3.
Bij beschikking van 18 januari 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam 1] (en haar gezin), verleend, met ingang van 18 januari 2024 en tot 1 februari 2024.
2.4.
Bij beschikking van 30 januari 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een netwerkpleeggezin, te weten bij mevrouw [naam 1] (en haar gezin), verleend, met ingang van 30 januari 2024 en tot 6 mei 2024. Deze machtiging is bij beschikking van 19 april 2024 verlengd tot 6 mei 2025.
2.5.
Bij beschikking van 4 september 2024 is een spoedmachtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend, met ingang van 4 september 2024 en tot 18 september 2024, onder aanhouding van het restant.
2.6.
Bij beschikking van 16 september 2024 is de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlengd met ingang van 18 september 2024 en tot 6 januari 2025, onder aanhouding van het resterende deel van het verzoek.
2.7.
Op grond van de laatst genoemde beschikking verblijft [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, te weten bij [accommodatie] te [plaats] .

3.Het verzoek

3.1.
De GI verzoekt op grond van artikel 1:265e lid 1 sub b BW te bepalen dat het gezag over [de minderjarige] gedeeltelijk, namelijk voor zover het betreft de toestemming voor een aantal medische behandelingen van [de minderjarige] , wordt toegekend aan de GI, met ingang van 14 oktober 2024 en voor de duur van de uithuisplaatsing. Daarbij gaat het om:
het door een arts en/of kinderpsychiater laten beoordelen of [de minderjarige] in staat is tot een redelijke beoordeling van haar belangen ter zake medische behandelingen;
het door een arts en/of kinderpyschiater laten beoordelen of de medicatie van [de minderjarige] nog passend is bij haar leeftijd en ontwikkeling;
breed onderzoek gericht op o.a. kindonderzoek (incl. diagnostiek), systeemonderzoek en interactieonderzoek;
het inzetten van therapie c.q. behandeling (voortvloeiende uit het brede onderzoek).
3.2.
De GI verzoekt de beschikking uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
Voorts verzoekt de GI te bevelen dat deze gedeeltelijke gezagstoekenning aan de GI zal worden aangetekend in het gezagsregister.

4.De standpunten

4.1.
De GI handhaaft het verzoek tot gedeeltelijke gezagsoverdracht ten aanzien van de in het verzoekschrift genoemde vier punten. In aanvulling op het verzoekschrift benoemt de GI dat [de minderjarige] verontrustend gedrag vertoont sinds zij in [accommodatie] verblijft. Om de situatie te stabiliseren en de plaatsing van [de minderjarige] voort te kunnen zetten, is er recent één-op-één begeleiding voor [de minderjarige] ingezet. Inmiddels lijkt [de minderjarige] wat tot rust te zijn gekomen. Op school gaat het goed en zij heeft laatst gelogeerd bij [naam 2] , de ex-partner van de vader, en haar halfbroertjes en -zusjes. Dat vond [de minderjarige] fijn en zij lijkt nu in te kunnen stemmen met haar verblijf bij [accommodatie] als zij ook af en toe bij [naam 2] kan verblijven. De GI is blij met deze kleine, prille stapjes vooruit, maar ziet vooral dat [de minderjarige] erg worstelt met de recente, plotselinge veranderingen in haar situatie, wat begrijpelijk is. Dat zorgt er voor dat [de minderjarige] erg wisselend is in haar gedrag en ook in haar mening ten aanzien van haar medicatie en de inzet van een passende behandeling. Vanwege deze wisselende houding en gelet op de belaste situatie waar [de minderjarige] thans in verkeert, is de GI van mening dat [de minderjarige] momenteel niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen terzake. Dat wil de GI laten onderzoeken door een professional en betreft het eerste punt waar de GI een gezagsoverdracht voor verzoekt. Voorts benoemt de GI dat de dosering van de medicatie die [de minderjarige] voor haar ADHD heeft al jaren niet meer is aangepast en daarom dringend moet worden onderzocht door een kinderarts. Nu de vader elk contact met de GI afhoudt, lukt het niet om daar toestemming voor te krijgen. [de minderjarige] geeft zelf aan dat zij wel zal meewerken aan het controleren en innemen van medicatie als de kinderrechter vindt dat zij dat moet doen, maar dit acht de GI onvoldoende betrouwbaar. Ook op dit punt verzoekt de GI een gezagsoverdracht. Het derde punt ziet op onder meer het verrichten van diagnostiek. Dit wordt vanwege het faillissement van Groei Jeugdhulp door De Gezinsmanager verricht. De uitvoering daarvan loopt vast door bureaucratie en omdat de overdracht van het dossier van [de minderjarige] niet helemaal goed is verlopen, waardoor er mogelijk opnieuw toestemming van de vader nodig is. De GI is hier druk mee bezig. Mocht er na de diagnostiek blijken dat er aanvullende therapie en behandelingen nodig zijn voor [de minderjarige] , dan wil de GI deze kunnen inzetten. Dit betreft dan ook het vierde punt voor de verzochte gezagsoverdracht. Tot slot merkt de GI op dat zij werkt aan het indienen van een verzoek tot onderzoek bij de Raad naar het beëindigen van het gezag van de vader. De vader houdt elk contact over [de minderjarige] met de GI en andere instanties af en heeft aangegeven niets meer met [de minderjarige] te maken te willen hebben. Deze situatie is niet langer houdbaar. Het indienen van een dergelijk verzoek bij de Raad kost echter tijd.
4.2.
De moeder maakt zich veel zorgen om [de minderjarige] en vindt het noodzakelijk dat de medicatie van [de minderjarige] wordt onderzocht, de diagnostiek gaat plaatsvinden en er vervolgens een passende behandeling wordt ingezet. Op dit moment heeft de moeder geen contact met [de minderjarige] , omdat [de minderjarige] daar niet voor openstaat. De moeder wil echter blijven vechten voor [de minderjarige] en zal er voor haar zijn als dat nodig is.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter kan op grond van artikel 1:265e Burgerlijk Wetboek (hierna: BW), op verzoek van de GI die de ondertoezichtstelling uitvoert, bij de verlening van de machtiging tot uithuisplaatsing en ook nadat deze machtiging is verleend, bepalen dat het gezag gedeeltelijk wordt uitgeoefend door de GI, voor zover dit noodzakelijk is in verband met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. De kinderrechter kan dit doen met betrekking tot, voor zover hier van belang, het geven van toestemming voor een medische behandeling van de minderjarige van twaalf jaar of ouder die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.
5.2.
De kinderrechter overweegt dat artikel 1:265e BW in beginsel een ingrijpende maatregel is die het gezag van de betreffende ouder vergaand aantast. Om deze reden dient terughoudend met de toepassing van dit artikel te worden omgegaan, in het bijzonder voor de uitoefening van het gezag ten aanzien van het geven van toestemming voor een medische behandeling. Om de toets van het EVRM te kunnen doorstaan, dient goed gemotiveerd te worden waarom in dit specifieke geval en gericht op de specifieke belangen van de minderjarige het noodzakelijk is dat het ouderlijk gezag (deels) wordt overgeheveld. Voor toepassing van het artikel is in ieder geval vereist dat de gezagsoverheveling relevant, adequaat en noodzakelijk is voor de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
5.3.
De kinderrechter stelt voorop dat zij met de GI en de moeder de dringende noodzaak van met name het controleren van de dosering van de huidige medicatie van [de minderjarige] , het verrichten van diagnostiek en het vervolgens inzetten van de noodzakelijk gebleken therapie en/of behandelingen bij [de minderjarige] onderschrijft. Desondanks is de kinderrechter van oordeel dat artikel 1:265e BW op dit moment geen grondslag biedt voor de verzoeken van de GI.
5.4.
Ten eerste wijst de kinderrechter er op dat artikel 1:265e voor de leeftijdscategorie waarin [de minderjarige] zit (twaalf-plus) slechts de mogelijkheid biedt voor overdracht van het gezag aan de GI voor wat betreft het geven van toestemming voor een medische behandeling indien die minderjarige niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen terzake.
De kinderrechter is er op voorhand niet van overtuigd dat sprake is van zogenaamde wilsonbekwaamheid bij [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft een bovengemiddeld IQ en denkt over dingen mee. Uit het gegeven dat de GI zelf verzoekt om toestemming om onder andere te laten beoordelen of [de minderjarige] in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen ter zake van medische beslissingen blijkt naar het oordeel van de kinderrechter dat niet vaststaat dat sprake is van wilsonbekwaamheid van [de minderjarige] .
5.5.
Ten tweede overweegt de kinderrechter, voor zover het gaat om medische behandeling, dat [de minderjarige] inmiddels 14 jaar is. Ingevolge artikel 7:450 BW dienen wilsbekwame minderjarigen tussen de 12 en 16 jaar, naast de ouder(s) met gezag, ook zelf hun toestemming te geven voor een medische behandeling. Daarbij geldt dat een medische behandeling voor minderjarigen binnen deze leeftijdscategorie in een tweetal situaties zonder toestemming van de gezagsdragende ouder(s) kan worden verricht, namelijk indien de behandeling kennelijk noodzakelijk is om ernstig nadeel voor de minderjarige te voorkomen of indien de minderjarige na weigering van de gezagsdragende ouder(s) om toestemming te geven, de behandeling weloverwogen blijft wensen.
Ook wat betreft de toestemming voor medische behandeling is, zoals uit het hiervoor gegeven wettelijk kader volgt, een onderscheidend criterium of [de minderjarige] als wilsbekwaam of wilsonbekwaam moet worden beschouwd. Zoals ook hiervoor is overwogen, ziet de kinderrechter vooralsnog niet dat sprake zou zijn van wilsonbekwaamheid bij [de minderjarige] . Dat betekent dat indien [de minderjarige] weloverwogen een medische behandeling zou wensen, deze behandeling ook zonder de toestemming van vader zou kunnen worden gegeven. Uit de stukken en het besprokene tijdens de mondelinge behandeling blijkt niet dat de GI de door de GI voorgestane medische behandelingen goed met [de minderjarige] heeft doorgesproken en hoe zij hier tegen aan kijkt.
De kinderrechter is dan ook van oordeel dat de GI eerst (nader) met [de minderjarige] in gesprek zal moeten gaan om te onderzoeken of de door de GI bedoelde medische behandelingen mogelijk zonder toestemming van de vader met gezag kunnen worden ingezet, nu daar gelet op de leeftijd van [de minderjarige] de mogelijkheid toe bestaat. De kinderrechter neemt daarbij in overweging dat [de minderjarige] eerder openstond en zelfs gemotiveerd leek voor het verrichten van diagnostiek en de inzet van de benodigde behandelingen. Ook lijkt zij blijkens de toelichting van de GI niet afwijzend te staan tegenover een controle op haar medicatie.
Ten slotte overweegt de kinderrechter dat naar haar oordeel de onder a door de GI verzochte medische behandeling (het door een arts en/of kinderpsychiater laten beoordelen of [de minderjarige] in staat is tot een redelijke beoordeling van haar belangen ter zake medische behandelingen) niet valt onder het begrip medische behandeling. Het betreft een beoordeling van de geestestoestand van de minderjarige en indien de GI hierover twijfel heeft kan zij zich laten adviseren door een deskundige zoals bijvoorbeeld de betrokken kinderarts.
Ten aanzien van het onder d verzochte (het inzetten van therapie c.q. behandeling (voortvloeiende uit het brede onderzoek)) overweegt de kinderrechter dat een dergelijk verzoek te algemeen is geformuleerd en reeds om die reden niet zou kunnen worden toegewezen.
5.6.
Gelet op het voorgaande is de kinderrechter van oordeel dat het verzoek van de GI tot gedeeltelijke gezagsoverdracht ten aanzien van het geven van toestemming voor medische behandelingen op dit moment onvoldoende is onderbouwd. De kinderrechter zal het verzoek derhalve afwijzen.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
wijst het verzoek van de GI af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 30 oktober 2024 door mr. Dijkman, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier, en op schrift gesteld op 28 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.