In deze zaak heeft de kinderrechter op 30 oktober 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot gedeeltelijke gezagsoverdracht van een minderjarige, ingediend door de Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering. Het verzoek was gericht op het verkrijgen van toestemming voor medische behandelingen van de minderjarige, die onder toezicht staat van de GI. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de vader van de minderjarige niet is verschenen, ondanks dat hij tijdig was opgeroepen. De moeder was digitaal aanwezig tijdens de mondelinge behandeling. De kinderrechter heeft de minderjarige de gelegenheid gegeven om gehoord te worden, maar zij heeft hiervan geen gebruik gemaakt.
De kinderrechter heeft de procedure en de relevante feiten in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen die betrekking hebben op de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige. De GI heeft verontrustend gedrag van de minderjarige gerapporteerd en verzocht om gezagsoverdracht voor medische beslissingen, omdat de vader geen toestemming verleent voor noodzakelijke onderzoeken en behandelingen. De kinderrechter heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat de minderjarige niet in staat is tot een redelijke waardering van haar belangen, en dat zij op basis van haar leeftijd zelf ook toestemming kan geven voor medische behandelingen.
Uiteindelijk heeft de kinderrechter het verzoek tot gedeeltelijke gezagsoverdracht afgewezen, omdat het niet voldoende onderbouwd was. De kinderrechter heeft benadrukt dat de GI eerst in gesprek moet gaan met de minderjarige om haar wensen en mogelijkheden te verkennen, voordat verdere stappen kunnen worden ondernomen. De beslissing is openbaar uitgesproken en de mogelijkheid tot hoger beroep is aangegeven.