ECLI:NL:RBZWB:2024:8206

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
02-418405 FA RK 24-361
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Benoeming bijzondere curator in afstammingsverzoek met internationale aspecten

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 november 2024 een tussenbeschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de benoeming van een bijzondere curator in het kader van een afstammingsverzoek. De man, die de Slowaakse nationaliteit heeft, verzoekt om vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige, die op [geboortedag] 2023 is geboren en momenteel niet erkend is. De vrouw, die de Oekraïense nationaliteit heeft, heeft de minderjarige meegenomen naar Oekraïne en stelt dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft, omdat zij en de minderjarige nooit in Nederland hebben gewoond. De rechtbank heeft de internationale bevoegdheid vastgesteld op basis van artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, aangezien de man op het moment van indiening van het verzoek in Nederland woonachtig was.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de benoeming van een bijzondere curator noodzakelijk is, gezien de afstammingskwestie van de minderjarige. Mevrouw mr. [naam] is benoemd als bijzondere curator en moet binnen drie maanden verslag uitbrengen over haar bevindingen. De rechtbank heeft de verdere behandeling van het verzoek aangehouden tot het verslag van de bijzondere curator is ontvangen. De mondelinge behandeling van het afstammingsverzoek is gepland voor 27 februari 2025. De beschikking is openbaar uitgesproken door mr. Van Leuven, rechter tevens kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier. Tegen deze tussenbeslissing staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Breda
Zaaknummer: C/02/418405 FA RK 24-361
Datum uitspraak: 25 november 2024
beschikking betreffende benoeming van een bijzondere curator,
in de zaak van
[de man]
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. A.G. de Jong te Den Haag
tegen
[de vrouw] ,
voorheen wonende te [plaats 2] ,
thans mogelijk verblijvende in [woonplaats 2] ,
hierna te noemen: de vrouw of de moeder,
advocaat: mr. J.F. Bil te Oosterhout.
Als belanghebbende in onderhavige zaak zal ten aanzien van het afstammingsverzoek worden aangemerkt:
[de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023.
1. Het procesverloop
1.1. De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 25 januari 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het op 21 augustus 2024 ontvangen verweerschrift tevens houdende een exceptie van onbevoegdheid;
- de brief van de advocaat van de man van 22 augustus 2024 met bijlagen;
- het bericht van de advocaat van de vrouw van 7 oktober 2024 met bijlagen;
- het bericht van de advocaat van de man van 21 oktober 2024.
1.2. De voorvraag over de (internationale) bevoegdheid is mondeling behandeld op 26 augustus 2024. Bij die behandeling zijn gekomen de man met zijn advocaat en de advocaat van de vrouw. De vrouw was niet aanwezig.
1.3. Gezien de samenhang van deze procedure en de kort gedingprocedure tussen partijen (zaaknummer C/02/421937 / KG ZA 24-201) zijn de procedures beiden aan de orde geweest tijdens de mondelinge behandeling.

2.Het verzoek

2.1
De man verzoekt om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
aan de man vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarige;
de man gezamenlijk met de vrouw te belasten met het gezag over de minderjarige;
een zorgregeling vast te stellen;
een zorgregeling tijdens de vakantie- en feestdagen vast te stellen.
2.2.
De vrouw verzoekt om bij beschikking uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren, althans de man diens verzoeken te ontzeggen, alsmede de man te veroordelen in de kosten van het geding, die van de advocaat van de vrouw en (eventueel) griffierecht mede begrepen.

3.De beoordeling

2.1.
Uit de stukken blijken – kort – de volgende omstandigheden:
  • Partijen hebben een affectieve relatie gehad.
  • [de minderjarige] is op [geboortedag] 2023 te [geboorteplaats] geboren.
  • [de minderjarige] is niet erkend.
  • De vrouw is belast met het gezag over [de minderjarige] .
  • De vrouw is op 2 juli 2024 met [de minderjarige] vertrokken uit Nederland
  • De vrouw zou na een verblijf in Polen teruggekeerd zijn naar [plaats 1] , Oekraïne.
  • De man heeft de Slowaakse nationaliteit.
  • De vrouw en [de minderjarige] hebben de Oekraïense nationaliteit.
3.2.
Voordat de rechtbank een beslissing zal kunnen nemen over de verzoeken met betrekking tot de ouderlijke verantwoordelijkheid, zal eerst een beslissing worden genomen over het afstammingsverzoek. In deze beschikking zal een beslissing worden genomen worden over de vraag of de Nederlandse rechter (internationaal) bevoegd is kennis te nemen van het afstammingsverzoek. De beantwoording van de bevoegdheidsvraag vraag ten aanzien van de andere verzoeken met betrekking tot het gezag en de omgang (de ouderlijke verantwoordelijkheid) zal pas later in de procedure mogelijk aan de orde komen nadat een beslissing is genomen over het afstammingsverzoek. Indien de rechtbank ten aanzien van het afstammingsverzoek zich bevoegd verklaard dan rijst ook de vraag of er een bijzondere curator (artikel 1:212 van het Burgerlijk Wetboek) benoemd moet worden.
Internationale bevoegdheid
3.3.
Gezien de nationaliteiten van de man en de vrouw en [de minderjarige] alsmede het gegeven dat de vrouw momenteel mogelijk met [de minderjarige] in Oekraïne verblijft, draagt deze zaak een internationaal karakter. Gelet op deze internationale aspecten dient de rechtbank eerst vast te stellen of de rechtbank internationaal bevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de man
3.4.
Zijdens de vrouw is, heel kort samengevat, gesteld dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht heeft in deze procedure omdat de moeder en [de minderjarige] nimmer in Nederland hun gewone verblijfplaats hebben gehad of op enige wijze hebben kunnen ontlenen aan van toepassing zijnde regelingen. Hun gewone verblijfplaats is altijd in Oekraïne geweest.
3.5.
De man stelt dat de Nederlandse rechter wel rechtsmacht heeft nu ten tijde van de indiening van verzoek zowel de man als de vrouw en [de minderjarige] in Nederland woonachtig waren.
3.6.
De rechtbank overweegt dat in deze fase van deze procedure de afstamming van [de minderjarige] centraal staat. Dat betekent dat de Verordening (EU) 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019 betreffende de bevoegdheid, de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid, en betreffende internationale kinderontvoering (Verordening Brussel II ter) en het Verdrag inzake de bevoegdheid, het toepasselijke recht, de erkenning, de tenuitvoerlegging en de samenwerking op het gebied van ouderlijke verantwoordelijkheid en maatregelen ter bescherming van kinderen (Haags kinderbeschermingsverdrag 1996) niet toepasselijk zijn.
De internationale bevoegdheid wordt in dit geval daarom geregeld door artikel 3 van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv). Op grond van artikel 3, aanhef onder a, Rv, is de Nederlandse rechter in dit soort gevallen internationaal bevoegd, als de verzoeker in Nederland zijn woonplaats of gewone verblijfplaats heeft. Nu de man zijn gewone verblijfplaats in Nederland heeft, is de Nederlandse rechter internationaal bevoegd om van het onderhavige verzoek kennis te nemen.
Relatieve bevoegdheid
3.7.
Op grond van artikel 265 Rv is in zaken betreffende minderjarigen bevoegd de rechter van de woonplaats van die minderjarige. Deze vraag moet
ex tuncworden beantwoord en het gaat dan om het werkelijk verblijf. Nu [de minderjarige] ten tijde van de indiening van het verzoek bij zijn moeder woonachtig was in [plaats 2] , is deze rechtbank bevoegd om op het verzoek van de man te beslissen.
Toepasselijk recht benoeming bijzondere curator
3.8.
De rechtbank overweegt voorts dat het toepasselijk recht op het afstammingsverzoek (vervangende toestemming erkenning) zal worden beoordeeld bij de inhoudelijke beoordeling van dat verzoek. Wel overweegt de rechtbank ten aanzien van het toepasselijke recht van een benoeming van een bijzondere curator als volgt.
3.9.
Artikel 10:3 BW bepaalt dat op de wijze van procederen ten overstaan van de Nederlandse rechter het Nederlandse recht van toepassing is. De benoeming van een bijzondere curator op grond van artikel 1:212 BW is een procesrechtelijke handeling. Hierop is dus het Nederlandse recht van toepassing.
Benoeming BC
3.10.
Omdat deze procedure betrekking heeft op de afstamming van [de minderjarige] moet hij op grond van artikel 1:212 BW worden vertegenwoordigd door een bijzondere curator.
Mevrouw mr. [naam] , advocaat, kantoorhoudende aan de [adres] , [telefoonnummer] , is bereid als zodanig op te treden. De rechtbank zal haar in die hoedanigheid benoemen.
3.11.
De bijzondere curator dient binnen drie maanden de rechtbank schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en daarbij een standpunt over het afstammingsverzoek in te nemen. De rechtbank is er zich van bewust dat de bijzondere curator in de uitvoering van haar taak praktische problemen kan ondervinden, gelet op de woon- of verblijfplaats van de minderjarige en de moeder. Indien een van de ouders geen medewerking zal verlenen aan verzoeken van de bijzondere curator zal de rechtbank daaraan de gevolgen verbinden die zij geraden acht.
3.12.
De rechtbank zal na ontvangst van het verslag van de bijzondere curator de advocaten van partijen in de gelegenheid stellen om op dit verslag schriftelijk te reageren. Daarnaast zal de rechtbank tevens een mondelinge behandeling van het afstammingsverzoek inplannen met inachtneming van de oproeptermijn van de vrouw van drie maanden. De mondelinge behandeling zal plaatsvinden op na te melden datum en tijdstip.
3.13.
Dit brengt mee dat nu als volgt wordt beslist. Daarbij behoudt de rechtbank zich iedere verdere beslissing voor.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verklaart zich bevoegd om van het afstammingsverzoek van de man kennis te nemen;
4.2.
benoemt tot bijzondere curator over [de minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, mevrouw Mr. [naam] , advocaat, kantoorhoudende aan [adres] ;
4.3.
verzoekt de bijzondere curator binnen drie maanden na de datum van deze beschikking schriftelijk verslag te doen van haar bevindingen en daarbij een standpunt over het verzoek in te nemen;
4.4.
houdt de verdere behandeling van het verzoek aan tot
27 februari 2025, in afwachting van het verslag van de bijzondere curator;
4.5.
bepaalt dat de mondelinge behandeling van het afstammingsverzoek met gesloten deuren, zal plaatsvinden op
[datum] 2025 om [uur], in het gerechtsgebouw aan de Stationslaan 10 te Breda ,
4.6.
bepaalt dat een afschrift van deze beschikking geldt als oproep voor de mondelinge behandeling voor de man en zijn advocaat, de vrouw en haar advocaat, de bijzondere curator en de Raad voor de Kinderbescherming;
4.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 25 november 2024 door mr. Van Leuven, rechter tevens kinderrechter, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze tussenbeslissing staat geen hoger beroep open.