ECLI:NL:RBZWB:2024:821

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 februari 2024
Publicatiedatum
13 februari 2024
Zaaknummer
02-029377-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor zwaar lichamelijk letsel door roekeloos rijgedrag onder invloed van alcohol en drugs

Op 13 februari 2024 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 3 januari 2022 een verkeersongeval heeft veroorzaakt. De verdachte, die onder invloed van alcohol en cocaïne reed, had haar vierjarige zoontje zonder gordel in de auto. Tijdens het rijden veroorzaakte zij een aanrijding met een andere auto, wat resulteerde in zwaar lichamelijk letsel voor haar zoontje. De rechtbank oordeelde dat de verdachte roekeloos en onvoorzichtig had gehandeld, wat leidde tot de conclusie dat zij schuld had aan het ongeval. De rechtbank achtte het primair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd ook schuldig bevonden aan het rijden onder invloed van alcohol en drugs, zoals vastgelegd in artikel 8 van de Wegenverkeerswet. De rechtbank legde een voorwaardelijke gevangenisstraf op van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uur. Daarnaast werd de verdachte voor drie jaar de rijbevoegdheid ontzegd. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de gevolgen voor het slachtoffer, en stelde bijzondere voorwaarden aan de verdachte, waaronder behandeling en toezicht door de reclassering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Middelburg
parketnummer: 02-029377-22
vonnis van de meervoudige kamer van 13 februari 2024
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonadres] ,
raadsvrouw mr. N. Wouters, advocaat te Middelburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 30 januari 2024, waarbij de officier van justitie, mr. J. Castelein, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat:
verdachte door roekeloos of zeer/aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor haar vierjarige zoon [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen, dan wel dat verdachte door haar rijgedrag gevaar op de weg heeft veroorzaakt;
verdachte een auto heeft bestuurd onder invloed van alcohol en drugs.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1, primair, en feit 2 heeft gepleegd en baseert zich daarbij op de bewijsmiddelen in het dossier. Bij feit 1 was sprake van zeer onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag met zwaar lichamelijk letsel bij het zoontje van verdachte als gevolg. Verdachte moet worden vrijgesproken van de roekeloosheid.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is primair van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de primair onder 1 ten laste gelegde overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (hierna: WVW). Het alcohol- en drugsgebruik had geen gevolgen voor haar rijgedrag en dat verdachte te hard heeft gereden kan niet worden bewezen. Zij heeft dus slechts één verkeersovertreding begaan. Dat is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Subsidiair kan slechts een aanmerkelijke mate van schuld worden aangenomen. Of het zware lichamelijke letsel van het zoontje van verdachte blijvend letsel betreft, kan niet worden vastgesteld. De subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW kan wel worden bewezen, met uitzondering van het onderdeel dat ziet op het te hard rijden. Feit 2 kan worden bewezen.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Feitenvaststelling
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Verdachte is op 3 januari 2022 gaan rijden met haar zoontje, terwijl ze in de daaraan voorafgaande nacht alcohol en cocaïne had gebruikt en nog een fors alcohol- en cocaïnegehalte in haar bloed had toen ze de weg op ging. Haar zoontje zat achterin de auto op een verhoogzitje en droeg geen gordel. Zij reed over de Havenpoortweg (N57) in Middelburg toen zij in botsing kwam met het voertuig van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] .
Voor wat betreft het rijgedrag van verdachte voorafgaand aan het ongeval, gaat de rechtbank uit van de verklaringen van de getuigen [getuige 3] , [getuige 1] en [getuige 2] , nu deze grotendeels overeenstemmen. Daarbij kent de rechtbank veel betekenis toe aan de verklaring van getuige [getuige 3] , omdat zij een onafhankelijke getuige is die zelf geen slachtoffer is van het ongeval. Zij bevond zich achter de voertuigen die bij het ongeval betrokken waren en had daardoor dus goed zicht op wat er gebeurde. Verder passen de verklaringen van de getuigen bij de uitkomst van het forensisch onderzoek naar het ongeval.
Uit de verklaringen van de getuigen volgt dat verdachte op de rechterbaan achter de Peugeot van [getuige 1] en [getuige 2] reed. Gelet op de eigen verklaring van verdachte, heeft zij te dicht achter de Peugeot gereden. De Peugeot reed met een snelheid van ongeveer 80 tot 90 kilometer per uur. Verdachte reed volgens getuige [getuige 3] met een snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur en kwam snel dichterbij de Peugeot. Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen dat verdachte de maximum snelheid heeft overtreden, acht de rechtbank wel bewezen dat verdachte met een aanzienlijk hogere snelheid reed dan het voertuig voor haar en dus met een te hoge snelheid voor de situatie ter plaatse. Het lukte verdachte niet om tijdig te remmen en/of uit te wijken voor de Peugeot die voor haar reed, waardoor zij tegen de linker achterkant van de Peugeot is gebotst. Als gevolg van de botsing zijn zowel verdachte als het zoontje van verdachte uit de auto geslingerd en gewond geraakt.
Gelet op het bloedonderzoek dat is verricht bij verdachte, verkeerde zij ten tijde van het ongeval onder invloed van alcohol en cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat het rijden onder invloed van (een combinatie van) alcohol en drugs de rijvaardigheid en het vermogen om goed de aandacht op de weg te houden beïnvloedt. Er was sprake van een forse overschrijding van het toegestane alcohol- en cocaïnegehalte in haar bloed. Daarnaast is gebleken dat het verdachte niet lukte tijdig te remmen en uit te wijken toen zij het voertuig voor haar naderde. Het niet tijdig kunnen reageren op de situatie op de weg is bij uitstek een symptoom van verminderde rijvaardigheid door het gebruik van middelen. Gelet op deze feiten en omstandigheden stelt de rechtbank vast dat de rijvaardigheid van verdachte en haar vermogen om haar aandacht op de weg te houden daadwerkelijk in negatieve zin werd beïnvloed door haar middelengebruik.
Gelet op het voorgaande stelt de rechtbank vast dat verdachte reed met een voor de situatie ter plaatse te hoge snelheid, dat zij haar aandacht niet voldoende op de weg en het verkeer voor heeft gericht (gehouden), dat zij niet tijdig heeft geremd en niet tijdig met haar auto is uitgeweken voor de auto die voor haar reed, terwijl zij onder invloed van alcohol en cocaïne verkeerde.
Is er sprake van schuld in de zin van artikel 6 WVW?
De vraag waarvoor de rechtbank zich gesteld ziet, is of verdachte door haar gedragingen schuld heeft aan het verkeersongeval, en zo ja, in welke mate. Het komt hierbij aan op het geheel van de gedragingen van verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Niet reeds uit de ernst van de gevolgen van verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een verkeersdeelnemer, in dit geval een bestuurder van een personenauto, in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
De rechtbank stelt, gelet op de vastgestelde feiten en omstandigheden, vast dat het door verdachte vertoonde gedrag substantieel afwijkt van het gedrag dat van verkeersdeelnemers in het algemeen wordt vereist en mag worden verwacht en dat niet slechts sprake is van één verkeersovertreding. Verdachte had anders kunnen en moeten handelen. Verdachte is onder invloed van een combinatie van te veel alcohol en cocaïne gaan rijden. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van alcohol en/of drugs de rijvaardigheid en het reactievermogen van een verkeersdeelnemer negatief beïnvloedt. Zij heeft harder gereden dan gelet op de situatie ter plaatse verantwoord was, onvoldoende afstand gehouden ten opzichte van de voor haar rijdende auto en haar snelheid niet geminderd toen zij deze auto naderde. Zij is onvoldoende uitgeweken met als gevolg dat zij tegen de voor haar rijdende auto is gebotst.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat verdachte schuld heeft gehad aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 WVW. De rechtbank is van oordeel dat van de zwaarste vorm van schuld, roekeloosheid, geen sprake is. Verdachte zal hiervan partieel worden vrijgesproken. Gelet op het geheel van de gedragingen van verdachte en de aard en de ernst daarvan, en de overige omstandigheden van het geval – zoals hiervoor overwogen – beschouwt de rechtbank het verkeersgedrag van verdachte als zeer onvoorzichtig en onoplettend.
Zwaar lichamelijk letsel
De rechtbank is van oordeel dat het neurologisch letsel dat door de gedragingen van verdachte bij haar zoon is veroorzaakt naar gewoon spraakgebruik als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, gelet op de aard en de gevolgen daarvan zoals uit de bewijsmiddelen naar voren komt. Het zoontje van verdachte heeft immers als gevolg van het letsel ruim twee maanden in een ziekenhuis gelegen, waaronder meerdere weken op de intensive care. Dit betekent dat bewezen wordt verklaard dat het zoontje van verdachte als gevolg van de gedragingen van verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen.
Conclusie
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het primair ten laste gelegde feit, overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet, wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2
Aangezien verdachte ten aanzien van feit 2 een bekennende verklaring heeft afgelegd en ter zake daarvan geen vrijspraak is bepleit, zal worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen, gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 30 januari 2024;
- het proces-verbaal rijden onder invloed van 24 januari 2022 (pagina 11 tot en met 14l) waaruit blijkt dat aan alle formaliteiten met betrekking tot het bloedonderzoek is voldaan;
- het rapport van Eurofins Forensics Belgium van 12 januari 2022 (pagina 23 tot en met 26).
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 03 januari 2022 te Middelburg, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, (de N57), zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer
onvoorzichtig en onoplettend,
terwijl zij onder invloed van alcohol verkeerde, en
terwijl haar 4-jarige zoontje ( [slachtoffer] ) bij haar in de auto zat en hierbij geen
gordel droeg,
te rijden met een gelet op de situatie ter plaatse te hoge snelheid, en daarbij niet voldoende, haar, verdachtes, aandacht te richten en/of gericht te houden, op het zich vóór haar, verdachte, gelegen weggedeelte van voormelde weg en op het zich aldaar bevindende overige verkeer en
niet het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig af te remmen en
niet tijdig en niet voldoende, met het door haar, verdachte, bestuurde motorrijtuig uit te wijken, in ieder geval zonder voldoende en tijdig maatregelen te treffen, teneinde een botsing/aanrijding te voorkomen met een motorrijtuig, die op dat moment zich voor haar, verdachte, op voormelde weg bevond,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten neurologisch letsel, terwijl zij verkeerde in de toestand als bedoeld in artikel 8, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994;
2
op 3 januari 2022 te Middelburg, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer aangewezen stof en alcohol, te weten alcohol in combinatie met cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in
haarbloed 30 microgram cocaïne per liter en 1,70 milligram alcohol per milliliter bedroeg.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in haar verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van zeven maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, zonder bijzondere voorwaarden, gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport waaruit volgt dat verdachte niet gemotiveerd lijkt daaraan mee te werken. Daarnaast wordt een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen gevorderd voor de duur van drie jaar met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd is geweest. De officier van justitie heeft bij zijn eis rekening gehouden met de richtlijnen van het openbaar ministerie, de gevolgen van de feiten, de eendaadse samenloop tussen beide feiten en de omstandigheid dat er sprake is van recidive ten aanzien van het rijden onder invloed.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt een voorwaardelijke taakstraf op te leggen, waarbij de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden opgelegd kunnen worden. Verdachte is bereid hieraan mee te werken. Een gevangenisstraf is niet passend, gelet op het tijdsverloop en de persoonlijke situatie van verdachte. Haar zoontje is naar aanleiding van het ongeval uit huis geplaatst en verdachte heeft veel last van de gevolgen van het ongeval. Door een gevangenisstraf is passende hulp niet mogelijk en de kans op herhaling groot.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft een verkeersongeval veroorzaakt doordat zij zeer onoplettend en onvoorzichtig verkeersgedrag heeft vertoond en daardoor tegen het voor haar rijdende voertuig is gebotst. Ten tijde van het veroorzaken van het ongeval was zij onder invloed van alcohol en cocaïne. Als gevolg van de botsing is niet alleen zijzelf, maar ook haar zoontje die zonder gordel bij haar in de auto zat, uit de auto geslingerd. Door haar gedrag heeft verdachte niet alleen zichzelf, maar ook anderen (onder wie haar zoontje) in gevaar gebracht. Door haar handelen heeft zij schade veroorzaakt bij het voertuig waarop zij is gebotst en heeft haar zoontje fors hersenletsel opgelopen. Hij heeft ruim twee maanden in het ziekenhuis gelegen en heeft daarna moeten revalideren. Hoewel onduidelijk is in hoeverre dit hersenletsel op dit moment nog steeds gevolgen heeft voor bijvoorbeeld zijn gedrag, is wel duidelijk dat het ongeval flinke consequenties voor hem heeft gehad. Dit is aan verdachte te wijten.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte in 2017 is veroordeeld tot een geldboete voor rijden onder invloed.
Verder heeft de rechtbank kennis genomen van de rapporten van de reclassering en in het bijzonder het rapport van 18 januari 2024. Hieruit volgt dat de reclassering problemen constateert op de leefgebieden dagbesteding, relatie partner, gezin en familie, middelengebruik (alcohol en drugs), psychosociaal functioneren en (zorgmijdende) houding. Verdachte zegt niet in staat te zijn om te werken vanwege lichamelijke en psychische klachten en heeft een voorgeschiedenis van huiselijk geweld en trauma gerelateerde klachten. De reclassering schat het risico op recidive in als gemiddeld en acht interventie door de reclassering geïndiceerd. De reclassering is enerzijds van mening dat hulpverlening gericht op verslavingsproblematiek en traumabehandeling binnen het forensisch kader moet worden vormgegeven, maar verwacht anderzijds dat de reclassering mogelijk geen invloed kan uitoefenen op het gedrag van verdachte en dat toezicht niet uitvoerbaar is, omdat verdachte niet open staat voor hulpverlening. De reclassering adviseert een (deels) voorwaardelijke straf met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, diagnostiek en indien geïndiceerd ambulante behandeling door Forensische Zorg Zeeland (hierna: FZZ) met de mogelijkheid tot kortdurende klinische opname en meewerken aan middelencontrole, met reclasseringstoezicht van Emergis Verslavingsreclassering.
Redelijke termijn
De rechtbank stelt voorop dat in art. 6, eerste lid, EVRM het recht van iedere verdachte is gewaarborgd om binnen een redelijke termijn te worden berecht. Als uitgangspunt heeft in deze zaak te gelden dat de behandeling ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. De rechtbank is van oordeel dat de redelijke termijn in beperkte mate, te weten met ongeveer 6 weken, is overschreden en dat vanwege deze geringe overschrijding kan worden volstaan met de enkele vaststelling dat inbreuk is gemaakt op artikel 6, eerste lid, EVRM.
Samenloop
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot feit 1 en feit 2 sprake is van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. De bewezen verklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op, dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet of slechts enigszins uiteenloopt.
Strafmaat
Hoewel voor de feiten die verdachte heeft gepleegd in soortgelijke zaken doorgaans forse onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd, acht de rechtbank dit in het geval van verdachte niet passend. De rechtbank is van oordeel dat verdachte al min of meer is gestraft door de gevolgen van haar gedrag op haar zoontje en haarzelf. Zij zal ermee moeten leren leven dat het aan haar is te wijten dat haar zoontje zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen. Daarnaast acht de rechtbank behandeling en begeleiding voor verdachte van groot belang om de problemen op de verschillende leefgebieden te verminderen en het risico op recidive in te perken. De rechtbank acht een forse voorwaardelijke straf daarom noodzakelijk om het opleggen van de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden mogelijk te maken en verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Alles afwegend zal de rechtbank aan verdachte daarom een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie maanden opleggen, met een proeftijd van twee jaar en de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden. Om de ernst van de feiten te benadrukken zal de rechtbank daarnaast de maximale taakstraf van 240 uur opleggen. Verder zal de rechtbank een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie jaar opleggen, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs van verdachte ingevorderd is geweest.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 55 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 8, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994 zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Eendaadse samenloop van
feit 1:Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander zwaar lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl degene die schuldig is aan dit feit, verkeerde in de toestand bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet;
feit 2:Overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
120 dagen;
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat deze straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het ingaan van de proeftijd telefonisch meldt om een afspraak te maken bij verslavingsreclassering (SVG Emergis) op het adres Vrijlandstraat 33, 4337 EA Middelburg en zich blijft melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte zich laat diagnosticeren en indien geïndiceerd behandelen door FZZ of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door SVG Emergis. De behandeling start na een positieve IFZO indicatie. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorgverlener dat nodig vindt. Bij een terugval in middelengebruik of verslechtering van het psychiatrische ziektebeeld kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende opname voor crisisbehandeling,
detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende opname indiceert, zal verdachte zich, na goedkeuring door de rechter, laten opnemen in een zorginstelling voor zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing in forensische zorg, bepaalt in welke zorginstelling de opname plaatsvindt. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Gelet op de problematiek kan hieronder ook het innemen van medicijnen vallen, als de zorginstelling dat nodig vindt;
* dat verdachte meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en drugs om het middelengebruik te beheersen dan wel bespreekbaar te houden. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak verdachte wordt gecontroleerd;
-
voorwaarden daarbijzijn:
* dat verdachte ten behoeve van het vaststellen van haar identiteit, medewerking verleent aan het nemen van vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage biedt;
* dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
- geeft opdracht aan SVG Emergis Verslavingsreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H. Nomes, voorzitter, mr. H. Skalonjic en mr. J.F.C. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.J. van der Welle, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 februari 2024.
Mr. Skalonjic en mr. Janssen zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.