ECLI:NL:RBZWB:2024:8218

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
20 november 2024
Publicatiedatum
2 december 2024
Zaaknummer
C/02/418891 / HA ZA 24-76 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • M. Goedegebuur
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van koopsom en schadevergoeding in verband met ontbinding van overeenkomst

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, bestaande uit [eiser 1] LLC, [eiser 2] en [eiser 3], een vordering ingesteld tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] BV. De zaak betreft een geschil over de ontbinding van een overeenkomst die op 7 maart 2023 werd gesloten, waarbij [eiser 1] haar aandelen in [bedrijf] BV verkocht aan [gedaagde 2] voor € 100.000,00. De overeenkomst werd ontbonden door [gedaagde 2] op 16 maart 2024, wat door eisers werd betwist. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 2] niet kon aantonen dat de overeenkomst rechtsgeldig was ontbonden wegens non-conformiteit, aangezien [gedaagde 2] op de hoogte was van de financiële situatie van [bedrijf] en het faillissement dat kort na de overeenkomst werd uitgesproken. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de betaling van de koopsom van € 100.000,00, vermeerderd met rente, en dat [gedaagde 2] ook een bedrag van USD 3.300,00 aan [eiser 3] verschuldigd is. Daarnaast werden de beslagkosten en proceskosten toegewezen aan de eisers. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/418891 / HA ZA 24-76
Vonnis van 20 november 2024
in de zaak van
1. de vennootschap naar vreemd recht
[eiser 1] LLC,
gevestigd te [plaats 1] (Verenigde Staten van Amerika),
2.
[eiser 2],
wonende te [plaats 2] (Verenigde Staten van Amerika),
3.
[eiser 3],
wonende te [plaats 3] (Mexico),
eisers,
advocaat mr. M. Kupperman te Amsterdam,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [plaats 4] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2] BV,
gevestigd te [plaats 4] ,
gedaagden,
advocaat mr. P.J.P. van Huizen te Rotterdam.
Eisers zullen afzonderlijk [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] genoemd worden. Gedaagden zullen afzonderlijk [gedaagde 1] en [gedaagde 2] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 26 juni 2024
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling op 4 oktober 2024 en de bij die gelegenheid door eisers overgelegde spreekaantekeningen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] is leverancier van limoenen. [eiser 2] is bestuurder en groot aandeelhouder van [eiser 1] .
2.2.
[gedaagde 1] is enig aandeelhouder en bestuurder van [gedaagde 2] . [gedaagde 2] is opgericht op 29 november 2017. Als activiteiten van [gedaagde 2] staan bij de Kamer van Koophandel vermeld:
‘Het oprichten, verkrijgen en vervreemden van vennootschappen, rechtspersonen en ondernemingen, het verkrijgen en vervreemden van belangen daarin en het beheren of doen beheren, en het voeren of doen voeren van bestuur over vennootschappen, rechtspersonen en ondernemingen en het financieren of doen financieren daarvan’
2.3.
Op 29 november 2017 is tevens de vennootschap [bedrijf ] BV (hierna: [bedrijf ] ) opgericht met als aandeelhouders [eiser 1] voor 66% en [gedaagde 2] voor 34%. [gedaagde 2] was samen met [gedaagde 1] zelfstandig bevoegd en de enige bestuurder van [bedrijf ] .
[bedrijf ] was (onder andere) voor [eiser 1] distributeur van limoenen in Europa.
2.4.
Op 7 maart 2023 hebben [eiser 1] en [gedaagde 2] een
‘Buy and Sell Stocks Contract’(hierna: de overeenkomst) gesloten waarbij [eiser 1] haar aandelen in [bedrijf ] verkoopt aan [gedaagde 2] voor een bedrag van € 100.000,00.
In artikel 3 van de overeenkomst is het volgende bepaald.
[afbeelding geanonimiseerd]
In artikel 4.5 van de overeenkomst is het volgende bepaald.
[afbeelding geanonimiseerd]
2.5.
Op 18 april 2023 is [bedrijf ] in staat van faillissement verklaard.
2.6.
De koopsom van € 100.000,00 is niet door [gedaagde 2] of [gedaagde 1] aan [eiser 1] voldaan.
2.7.
[gedaagde 2] heeft het bedrag van USD 3.300,00 niet aan [eiser 3] voldaan.
2.8.
Bij brief van 7 december 2023 is [gedaagde 2] namens [eiser 1] en [eiser 3] gesommeerd om binnen 7 dagen en dus niet later dan 14 december 2023 te betalen. Betaling is uitgebleven.
2.9.
Op 28 december 2023 is conservatoir beslag gelegd.
2.10.
Bij brief van 13 maart 2024 heeft de echtgenote van [gedaagde 1] het hoofdelijk medeschuldenaarschap dat [gedaagde 1] in de overeenkomst is aangegaan op grond van artikel 1:89 lid 1 BW vernietigd.
2.11.
Bij e-mail van 16 maart 2024 heeft [gedaagde 2] de overeenkomst ontbonden.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen bij vonnis, na vermindering van eis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, des dat de een betalend, de ander tot het bedrag van die betaling bevrijd zal zijn, uit hoofde van de overeenkomst te veroordelen tot betaling aan [eiser 1] van een bedrag van € 100.000,00, te vermeerderen met een rente van 12% over de hoofdsom, ingaande 7 september 2023, althans de dag van dagvaarding, tot en met de dag van algehele betaling;
2. [gedaagde 2] uit hoofde van de overeenkomst te veroordelen tot betaling aan [eiser 3] van een bedrag van USD 3.300,00, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over de hoofdsom, ingaande 14 december 2023, althans de dag van de dagvaarding, tot en met de dag van algehele betaling;
3. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te veroordelen tot vergoeding van de kosten van dit geding, waaronder de kosten van de op 28 december 2023 gelegde beslagen, proceskosten en nakosten, en meer specifiek [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te veroordelen tot vergoeding van alle door eisers gemaakte kosten, waaronder de werkelijke kosten van vertegenwoordiging in rechte, vast te stellen op grond van door eisers over te leggen declaraties en stukken, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag.
3.2.
Eisers gronden de vorderingen op nakoming van de overeenkomst. [eiser 1] stelt dat [gedaagde 2] op grond van de eerste alinea van artikel 3 van de overeenkomst gehouden is om uiterlijk 7 september 2023 de koopsom van € 100.000,00 aan [eiser 1] te voldoen.
Op grond van de tweede en derde alinea van artikel 3 van de overeenkomst is [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk voor de betaling van de koopsom van € 100.000,00 aan [eiser 1] . In artikel 4.5 van de overeenkomst is overeengekomen dat [gedaagde 2] gehouden is om aan [eiser 3] een bedrag van USD 3.000,00 te betalen.
3.3.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] voeren als verweer aan dat de overeenkomst op 16 maart 2024 is ontbonden wegens non-conformiteit. [gedaagde 1] betwist dat hij hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de koopsom van € 100.000,00. Het hoofdelijk medeschuldenaarschap is niet aangegaan in de normale uitoefening van het bedrijf van [gedaagde 2] , zodat op grond van artikel 1:88 lid 1 sub c BW toestemming van de echtgenote van [gedaagde 1] is vereist. Deze toestemming ontbreekt en de echtgenote van [gedaagde 1] heeft op grond artikel 1:89 lid 1 BW deze rechtshandeling daarom vernietigd.
[gedaagde 2] erkent dat zij een bedrag van USD 3.000,00 is verschuldigd aan [eiser 3] .
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1.
De zaak betreft een internationaal geschil. De rechtbank acht zich bevoegd van het geschil kennis te nemen en zal Nederlands recht toepassen. In artikel 8.2 van de overeenkomst is bepaald dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en in artikel 7.9 dat Nederlands recht van toepassing is. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de Nederlandse rechter bevoegd is het geschil naar Nederlands recht te beoordelen.
vordering 1
4.2.
Tussen partijen staat vast dat op 7 maart 2023 is overeengekomen dat [gedaagde 2] de koopsom van € 100.000,00 voor de aandelen in [bedrijf ] uiterlijk 7 september 2023 aan [eiser 1] moest voldoen en dat [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de koopsom van € 100.000,00. Vaststaat verder dat [gedaagde 2] de koopsom niet heeft voldaan. [gedaagde 2] is dan ook gehouden de koopsom te voldoen, tenzij het beroep op ontbinding slaagt. [gedaagde 1] is gehouden de koopsom te voldoen, tenzij het beroep op ontbinding of het beroep op vernietiging slaagt.
het beroep op ontbinding
4.3.
Het door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gedane beroep op ontbinding van de overeenkomst met [eiser 1] betreft een bevrijdend verweer. Het is dus aan [gedaagde 2] en [gedaagde 1] om te stellen – en zo nodig te bewijzen – dat er een rechtsgeldig beroep op ontbinding is gedaan.
4.4.
[gedaagde 2] en [gedaagde 1] stellen dat de overeenkomst op 16 maart 2024 rechtsgeldig is ontbonden wegens non-conformiteit. Door het faillissement van [bedrijf ] zijn de aandelen van [eiser 1] in [bedrijf ] non-conform geworden. Het was namelijk niet de bedoeling dat [gedaagde 2] aandelen in een failliete vennootschap zou verwerven.
4.5.
[eiser 1] betwist dat sprake is van non-conformiteit. [gedaagde 2] wist als medeaandeelhouder en bestuurder van [bedrijf ] precies welke eigenschappen de aandelen van [bedrijf ] gezien hun aard zouden hebben, te weten: aandelen in een technisch failliete vennootschap. Het faillissement is ontstaan door het door [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gevoerde beleid. De consequenties hiervan kunnen niet worden afgeschoven op [gedaagde 2] .
4.6.
Volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] was geen sprake van een technisch failliete vennootschap. Dit blijkt volgens [gedaagde 2] en [gedaagde 1] uit de omstandigheid dat een derde partij bereid was om € 1.5 miljoen voor alle aandelen in [bedrijf ] te betalen. [gedaagde 2] en [gedaagde 1] stellen verder dat [bedrijf ] was overgegaan op factoring waarmee een faillissement had kunnen worden voorkomen.
4.7.
De rechtbank oordeelt als volgt. Op grond van artikel 7:17 BW mag een koper verwachten dat een zaak de eigenschappen bezit die voor een normaal gebruik nodig zijn en waarvan hij de aanwezigheid niet hoefde te betwijfelen. De zaak beantwoordt niet aan de overeenkomst indien zij, mede gelet op de mededelingen van de verkoper, niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht verwachten (artikel 7:17 lid 2 BW). Of de zaak aan de overeenkomst beantwoordt, moet worden beoordeeld aan de hand van alle relevante omstandigheden van het geval. De koper kan geen beroep doen op non-conformiteit als dit hem bij het sluiten van de overeenkomst bekend was of redelijkerwijs bekend kon zijn (artikel 7:17 lid 5 BW). Deze bepalingen zijn ook van toepassing op aandelen (artikel 7:47 BW).
4.8.
Vaststaat dat [gedaagde 2] zelf al 33% van de aandelen in [bedrijf ] had toen zij de overige aandelen van [eiser 1] kocht. [gedaagde 2] was samen met [gedaagde 1] bestuurder van [bedrijf ] en bepaalde het beleid. [gedaagde 2] was dus bij uitstek op de hoogte van de financiële situatie van [bedrijf ] . Op de mondelinge behandeling heeft [gedaagde 2] ook verklaard dat het op het moment van het sluiten van de overeenkomst financieel niet goed ging met [bedrijf ] . Op de mondelinge behandeling is verder gebleken dat [bedrijf ] op 7 maart 2023 meerdere onbetaalde schuldeisers had. [bedrijf ] verkeerde dus in een toestand dat zij had opgehouden te betalen (artikel 6 lid 3 Fw). Op 7 maart 2023 bestond dus al de mogelijkheid dat het faillissement van [bedrijf ] zou worden aangevraagd en uitgesproken. Dit wordt onderschreven door de omstandigheid dat het faillissement ook kort daarna, op 18 april 2023, is uitgesproken.
Dat [bedrijf ] was overgegaan tot factoring leidt in het licht van het vorenstaande niet tot de conclusie dat [gedaagde 2] een faillissement niet op korte termijn hoefde te verwachten. Dit geldt ook ten aanzien van de omstandigheid dat een derde partij bereid was om € 1.5 miljoen voor alle aandelen in [bedrijf ] te betalen. Dit geldt temeer nu [gedaagde 2] zelf bereid was om ‘slechts’ € 100.000,00 voor 66% van de aandelen te betalen. In het licht van alle omstandigheden had het op de weg van [gedaagde 2] en [gedaagde 1] gelegen om nader te onderbouwen dat het bod van € 1,5 miljoen reëel was en dat [gedaagde 2] een faillissement niet op korte termijn kon verwachten. Dit hebben zij nagelaten.
Naar het oordeel van de rechtbank wist [gedaagde 2] op 7 maart 2023, althans had zij redelijkerwijs kunnen weten, dat [bedrijf ] op korte termijn failliet zou kunnen gaan. [gedaagde 2] kan daarom geen beroep doen op non-conformiteit. De overeenkomst is dan ook niet rechtsgeldig ontbonden.
4.9.
Dit betekent dat [gedaagde 2] is gehouden de koopsom van € 100.000,00 aan [eiser 1] te voldoen. Wat partijen voor het overige ten aanzien van dit punt nog hebben aangevoerd, hoeft daarom niet meer besproken te worden.
het beroep op vernietiging
4.10.
Artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW bepaalt dat een echtgenoot toestemming van de andere echtgenoot nodig heeft voor (onder meer) overeenkomsten die ertoe strekken dat hij, anders dan in de normale uitoefening van zijn beroep of bedrijf, zich als hoofdelijk medeschuldenaar verbindt. Artikel 1:88 lid 5 BW bevat een uitzondering op dat toestemmingsvereiste: de toestemming van de andere echtgenoot is alleen dan niet vereist indien (i) de rechtshandeling waarvoor de in artikel 1:88 lid 1 aanhef en onder c BW bedoelde zekerheid wordt verstrekt wordt verricht door een bestuurder van een naamloze vennootschap of besloten vennootschap die daarvan alleen of met zijn medebestuurders de meerderheid van de aandelen houdt en (ii) mits deze rechtshandeling geschiedt ten behoeve van de normale uitoefening van het bedrijf van die vennootschap.
4.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de situatie van artikel 1:88 lid 1 sub c BW aan de orde is en dat [gedaagde 1] dus in principe toestemming van zijn echtgenote nodig had voor het hoofdelijk medeschuldenaarschap. Daarnaast zijn partijen het erover eens dat aan de eerste voorwaarde voor toepasselijkheid van de uitzondering is voldaan. Het geschil spitst zich toe op de vraag of ook is voldaan aan de tweede voorwaarde (ii). Nu in beginsel de door [gedaagde 1] verrichte rechtshandeling vernietigbaar is en [eiser 1] zich beroept op de uitzondering van artikel 1:88 lid 5 BW, is het aan [eiser 1] om feiten en omstandigheden te stellen – en zo nodig te bewijzen – die een uitzondering rechtvaardigen.
4.12.
[eiser 1] stelt dat het hoofdelijk medeschuldenaarschap is aangegaan in de normale uitoefening van het bedrijf van [gedaagde 2] . Artikel 2.2 van de statuten van [gedaagde 2] bepaalt namelijk dat het doel van de vennootschap is het verkrijgen en vervreemden van – een belang in – vennootschappen, rechtspersonen en ondernemingen. En dat is precies het oogmerk van de overeenkomst. En dat is ook de gangbare en gewone bedrijfsactiviteit van [gedaagde 2] , die naast aandelen in [bedrijf ] ook (alle) aandelen in [B.V.] heeft verworven en houdt. [B.V.] houdt zich bezig met ‘Fresh Fruit Management’ mede ten behoeve van [bedrijf ] .
4.13.
[gedaagde 1] voert aan dat [gedaagde 2] een simpele holding is zoals er vele zijn. [gedaagde 2] oefent geen bedrijf uit en zeker geen bedrijf in het verwerven van aandelen, laat staan verwerving van aandelen in het kader van een schuldsanering. Volgens [gedaagde 1] was het doel van de overeenkomst niet de aankoop van aandelen maar een schuldsanering, omdat [eiser 1] alle schulden van [bedrijf ] zou laten vallen na betaling van de koopprijs voor de aandelen.
[gedaagde 1] voert verder aan dat de omstandigheid dat in de statuten staat dat het doel van [gedaagde 2] is het verkrijgen en vervreemden van belangen in vennootschappen, rechtspersonen en ondernemingen, niet maakt dat de aankoop van de aandelen in [bedrijf ] tot de normale bedrijfsuitoefening van [gedaagde 2] behoort.
4.14.
Aan het verweer van [gedaagde 1] dat het doel de overeenkomst niet (alleen) de aankoop van aandelen maar een schuldsanering betrof gaat de rechtbank voorbij. Immers, beoordeeld dient te worden of de rechtshandeling waarvoor het hoofdelijk medeschuldenaarschap is verstrekt, zelf behoort tot de rechtshandelingen die in de normale uitoefening van het bedrijf van [gedaagde 2] plegen te worden verricht. Het hoofdelijk medeschuldenaarschap is door [gedaagde 1] verstrekt voor de betaling van de koopsom voor levering van de aandelen. Beoordeeld dient dus te worden of de aankoop van de aandelen zelf als onderdeel van de normale bedrijfsuitoefening van [gedaagde 2] kan worden aangemerkt.
Dat de overeenkomst wellicht meerdere doelen heeft, is dus niet relevant in het kader van de beoordeling van het beroep op vernietiging.
4.15.
Wel relevant bij de beoordeling is de statutaire doelomschrijving van [gedaagde 2] . Vaststaat dat artikel 2.2 van de statuten van [gedaagde 2] bepaalt dat het doel van de vennootschap het verkrijgen en vervreemden van – een belang in – vennootschappen, rechtspersonen en ondernemingen is. Deze omschrijving komt overeen met wat bij de Kamer van Koophandel is vermeld aan activiteiten. Gelet op de statutaire doelomschrijving van [gedaagde 2] en de vermelding in de Kamer van Koophandel, kan de overeenkomst tot aankoop van de aandelen in [bedrijf ] door [gedaagde 2] als onderdeel van de normale bedrijfsuitoefening van [gedaagde 2] worden aangemerkt. Dit geldt temeer nu als niet door [gedaagde 1] weersproken vaststaat dat [gedaagde 2] ook de aandelen heeft verworven en houdt in een andere vennootschap, te weten [B.V.] .
Verder is van belang dat op de mondelinge behandeling is gebleken dat [gedaagde 2] is opgericht ten behoeve van [bedrijf ] en dat ook [B.V.] door [gedaagde 2] is opgericht mede ten behoeve van [bedrijf ] . De bedrijfsvoering van [gedaagde 2] is dus kennelijk steeds bedoeld voor en gericht op [bedrijf ] . De aankoop van de overige aandelen in [bedrijf ] past ook binnen die doelstelling van [gedaagde 2] .
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de aankoop van de (overige) aandelen in [bedrijf ] binnen de normale bedrijfsuitoefening van [gedaagde 2] valt. Het beroep op vernietiging faalt daarom.
4.16.
Dit betekent dat [gedaagde 1] hoofdelijk aansprakelijk is voor de betaling van de koopsom van € 100.000,00.
4.17.
Tussen partijen is niet in geschil dat over het bedrag van € 100.000,00 vanaf 7 september 2023 12% rente per jaar is verschuldigd. Dat volgt uit de overeenkomst. Deze rente is toewijsbaar tot de dag van betaling.
4.18.
Vordering 1 zal dan ook worden toegewezen zoals in het dictum vermeld.
vordering 2
4.19.
[gedaagde 2] erkent een bedrag van USD 3.000,00 aan [eiser 3] verschuldigd te zijn. Het gevorderde bedrag van USD 3.000,00 zal daarom worden toegewezen.
4.20.
De gevorderde wettelijke handelsrente is door [gedaagde 2] niet betwist en zal worden toegewezen tot de dag van betaling. [gedaagde 2] is deze rente verschuldigd vanaf 14 december 2023. Bij brief van 7 december 2023 is zij gesommeerd om uiterlijk op 14 december 2023 te betalen en betaling is uitgebleven.
beslagkosten
4.21.
De gevorderde beslagkosten zijn niet weersproken en toewijsbaar.
De beslagkosten worden op basis van de overgelegde beslagstukken begroot op:
- deurwaarderskosten € 4.186,78
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat
€ 1.929,00(1,0 punt × tarief € 1.929,00)
Totaal € 6.791,78
proceskosten
4.22.
Voordat eisers hun vordering verminderden, vorderden zij tevens dat [gedaagde 1] zou worden veroordeeld tot betaling aan [eiser 2] van een bedrag van € 100.000,00, vermeerderd met rente. Deze vordering was ten onrechte ingesteld, zodat eisers op de mondelinge behandeling deze vordering hebben ingetrokken en hun eis op die manier hebben verminderd. Gelet daarop, zijn gedaagden niet volledig maar wel grotendeels in het ongelijk gesteld. Zij moeten daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen.
4.23.
Eisers vorderen om gedaagden te veroordelen in de werkelijke kosten van vertegenwoordiging in rechte, vast te stellen op grond van nog door hen over te leggen declaraties en stukken.
4.24.
Volgens vaste rechtspraak kan van een veroordeling in de werkelijke proceskosten slechts bij hoge uitzondering sprake zijn. Daarvoor is vereist dat sprake is van misbruik van procesrecht en/of onrechtmatig procederen door de wederpartij. Daarvan is pas sprake als het instellen van de vordering, of zoals in dit geval: het voeren van het verweer, gelet op de evidente ongegrondheid ervan, in verband met de betrokken belangen van de wederpartij achterwege had behoren te blijven. Hiervan kan eerst sprake zijn als de gedaagde zijn verweer baseert op feiten en omstandigheden waarvan hij de onjuistheid kende dan wel behoorde te kennen of op stellingen waarvan hij op voorhand moest begrijpen dat deze geen kans van slagen hadden (HR 29 juni 2007, LJN BA3516, NJ 2007/353). Bij het aannemen van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen door het aanspannen van een procedure past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM (HR 6 april 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Dat sprake is van dergelijke buitengewone omstandigheden is gesteld noch gebleken.
4.25.
Voor zover eisers bedoelen dat de werkelijke advocaatkosten zijn verschuldigd op grond van artikel III van de als productie 8 overgelegde Installment Promissory Note, wordt deze stelling gepasseerd. Nog afgezien van de omstandigheid dat deze overeenkomst alleen met [gedaagde 1] en niet met [gedaagde 2] is gesloten, bepaalt artikel III dat ‘redelijke advocaatkosten’ moeten worden vergoed en eisers onderbouwen niet op grond waarvan de werkelijke advocaatkosten redelijke kosten zijn.
4.26.
De advocaatkosten worden dan ook begroot aan de hand van het liquidatietarief.
4.27.
Het verzoek van eisers om nog bij akte declaraties in het geding te brengen wordt daarom niet gehonoreerd.
4.28.
De proceskosten worden begroot op:
- dagvaarding € 135,97
- griffierecht € 5.941,00
- salaris advocaat € 3.858,00 (2,0 punten × tarief € 1.929,00)
- nakosten
€ 178,00(plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
Totaal € 10.112,97
hoofdelijke kostenveroordeling
4.29.
De proceskostenveroordeling (inclusief de veroordeling tot betaling van de beslagkosten) zal hoofdelijk worden uitgesproken. Dat betekent dat elke gedaagde kan worden gedwongen het hele bedrag te betalen. Als de één (een deel) betaalt, hoeft de ander dat (deel van het) bedrag niet meer te betalen. Gedaagden worden hoofdelijk in de kosten veroordeeld, omdat ze met twee zijn. Bij een veroordeling van twee of meer partijen tot betaling van de proceskosten (inclusief beslagkosten) geldt als uitgangspunt dat zij ieder voor het geheel aansprakelijk zijn en dus hoofdelijk zijn verbonden in de nakoming van die veroordeling. Daarvoor is niet vereist dat de in het gelijk gestelde partij heeft gevorderd of verzocht dat de veroordeling in de kosten hoofdelijk zal worden toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser 1] te betalen een bedrag van € 100.000,00 (éénhonderdduizend euro), vermeerderd met de contractuele rente van 12% per jaar over het toegewezen bedrag met ingang van 7 september 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt [gedaagde 2] om aan [eiser 3] te betalen een bedrag van USD 3.300,00 (drieduizendendriehonderd Amerikaanse Dollar), vermeerderd met de wettelijke handelsrente van artikel 6:119a BW over het toegewezen bedrag vanaf 14 december 2023 tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de beslagkosten, tot op heden begroot op € 6.791,78,
5.4.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten van € 10.112,97, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekend, dan moeten [gedaagde 2] en [gedaagde 1] € 92,00 extra betalen, plus de kosten van betekening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Goedegebuur en in het openbaar uitgesproken op 20 november 2024.