In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 november 2024 een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende echtscheiding. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M.M. Minkels, verzocht om het eenhoofdig gezag over hun minderjarige kind, geboren in 2018, toe te kennen. De man, vertegenwoordigd door mr. T. Möller, voerde verweer tegen dit verzoek en stelde dat gezamenlijk gezag het uitgangspunt moet blijven. De rechtbank heeft de zaak behandeld op een mondelinge zitting op 29 oktober 2024, waarbij beide partijen aanwezig waren, evenals een vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming en een tolk voor de vrouw.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er een onaanvaardbaar risico bestaat dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders als zij gezamenlijk het gezag blijven uitoefenen. De man heeft onvoldoende betrokkenheid getoond bij de opvoeding en ontwikkeling van het kind, en er zijn zorgen over zijn opvoedingsvaardigheden. De vrouw heeft daarentegen blijk gegeven van betrokkenheid en zorg voor het kind, maar ervaart ook stress door haar eigen omstandigheden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat de vrouw alleen het gezag krijgt, zodat zij snel beslissingen kan nemen zonder belemmeringen van de man.
Daarnaast heeft de rechtbank een omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man recht heeft op omgang met het kind op woensdag van 14.00 tot 17.00 uur, onder begeleiding van een hulpverleningsorganisatie. De rechtbank heeft ook een kinderalimentatie van € 25 per maand vastgesteld, die de man aan de vrouw moet betalen. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat de beslissingen onmiddellijk van kracht zijn, ook al kan er hoger beroep worden ingesteld.