In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 december 2024, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Borsele beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de woning van de belanghebbende vastgesteld op € 173.000 per 1 januari 2022, maar de belanghebbende betwist deze waarde en stelt dat deze maximaal € 148.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep op 13 november 2024 behandeld, waarbij de belanghebbende en de gemachtigde van de heffingsambtenaar, mr. T.C.A. Houkes, aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende heeft aangetoond dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De rechtbank wijst erop dat de deskundigheid van de taxateur die het taxatierapport heeft opgesteld, onvoldoende is aangetoond. Hierdoor kan het taxatierapport niet dienen als onderbouwing voor de vastgestelde waarde. De rechtbank komt tot de conclusie dat de waarde van de woning schattenderwijs op € 160.000 moet worden vastgesteld, omdat geen van beide partijen de voorgestane waarde aannemelijk heeft gemaakt.
De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar en bepaalt dat de heffingsambtenaar de WOZ-waarde van de woning moet verlagen tot € 160.000. Tevens dient de heffingsambtenaar het griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.