ECLI:NL:RBZWB:2024:8254

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
C/02/427157 JE RK 24-1759
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in een pleeggezin

In deze zaak heeft de kinderrechter op 14 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De kinderrechter heeft de zaak behandeld met gesloten deuren, waarbij de moeder en de pleegouders niet aanwezig waren, ondanks dat zij behoorlijk waren opgeroepen. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Brabant, heeft verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing voor een periode van een jaar, omdat de minderjarige kampt met trauma- en hechtingsproblematiek als gevolg van een onveilige opvoedingsomgeving bij zijn moeder. De minderjarige woont sinds augustus 2019 bij zijn pleegouders, die zijn grootouders zijn, en heeft zich daar positief ontwikkeld. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige zich in het pleeggezin goed ontwikkelt, maar dat er nog zorgen zijn over zijn emotionele welzijn en gedrag, vooral in de omgang met jongere kinderen. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing te verlengen voor de duur van een jaar, met ingang van 17 november 2024, en heeft de beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427157 JE RK 24-1759
Datum uitspraak: 14 november 2024
Beschikking verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
gevestigd te Tilburg,
hierna te noemen de GI,
over
[minderjarige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009,
hierna te noemen [minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen de moeder,
advocaat mr. G.H.M. van Laarhoven,
[de pleegouders],
wonende op een bij de rechtbank bekend adres,
hierna te noemen: de pleegouders.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:
- het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 30 september 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling van beide zaken heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • twee vertegenwoordigers van de GI.
De moeder en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
1.3.
De minderjarige [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over het verzoek schriftelijk dan wel ter gelegenheid van een afzonderlijk kind gesprek kenbaar te maken. [minderjarige] heeft van die gelegenheid geen gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Het ouderlijk gezag over [minderjarige] wordt uitgeoefend door de moeder.
2.2.
[minderjarige] woont vanaf augustus 2019 bij de pleegouders (grootouders).
2.3.
Bij mondelinge beslissing van 6 november 2023, schriftelijk bevestigd op 16 november 2023, is de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verlengd tot 17 november 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De GI heeft verlenging van de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verzocht voor de duur van een jaar. Ook heeft de GI een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verzocht voor de duur van de ondertoezichtstelling.
3.2.
De GI verzoekt tevens de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

4.Het standpunt van de GI (verzoeker)

4.1.
De GI acht een verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk. Ter onderbouwing van haar verzoek is door de GI schriftelijk en mondeling aanvullend aangevoerd dat [minderjarige] kampt met trauma- en hechtingsproblematiek als gevolg van een zeer instabiele en onveilige opvoedingsomgeving bij zijn moeder. [minderjarige] is hierin geconfronteerd met onduidelijkheid en onveiligheid. Hij is getuige geweest van fysiek en verbaal geweld tussen de moeder en haar ex-partner (de overleden vader van zijn broertje en zusje). Als gevolg van deze problematiek kampte [minderjarige] met emotie-regulatie problematiek die met name tot uiting kwam in de vorm van woede-uitbarstingen.
4.2.
Sinds [minderjarige] stabiliteit ervaart door de plaatsing bij opa en oma (pleegouders) heeft hij zich positief ontwikkeld. Er is een traject ingezet gericht op traumaverwerking middels een traumaverwerkingsverhaal en EMDR. De EMDR hulpverlening is weliswaar niet geheel van de grond gekomen, maar heeft wel een positieve invloed gehad op [minderjarige]’s algehele ontwikkeling. [minderjarige] lijkt goed in zijn vel te zitten en hij is sociaal-emotioneel enorm gegroeid. Ook op school heeft hij een opmerkelijk positieve ontwikkeling laten zien. Nadat hij er al voor had gezorgd vanuit het speciaal basisonderwijs te kunnen terugkeren naar het reguliere onderwijs zal hij mogelijk van MAVO naar HAVO niveau kunnen doorstromen. [minderjarige] mag in dat opzicht trots zijn op zijn behaalde resultaten.
4.3.
[minderjarige] ontwikkelt zich eveneens tot een echte puber. Dit heeft in het afgelopen jaar geleid tot communicatieproblemen tussen hem en oma. Sinds de oma met behulp van de pleegzorg daarvoor handvatten aangereikt heeft gekregen lijkt dit beter te gaan. Tussen [minderjarige] en opa is sprake van een positieve band. Van meet af aan is de opa streng en duidelijk naar [minderjarige] geweest, waar de oma coulanter was. [minderjarige] volgt de door opa gestelde regels zonder veel tegenspraak. Ook lijkt hij bij opa vertrouwen en veiligheid te ervaren.
4.4.
Naast de overwegend positieve ontwikkelingen zijn er tevens nog zorgen rondom [minderjarige], te weten over de PTSS die hij heeft, het effect hiervan op zijn algehele ontwikkeling en het feit dat hij niet of onvoldoende open stond voor EMDR en voor assertiviteitstrainingen. Ook Crossroads ziet geen mogelijkheden en adviseert geen hulp in te zetten, omdat [minderjarige] duidelijk aangeeft dit niet te willen. Indien dit in de toekomst anders mocht komen te liggen dan ziet de GI mogelijkheden voor het alsnog inzetten van bedoelde hulpverlening. Wel dient in elk geval gemonitord te worden in hoeverre [minderjarige] last ondervindt van zijn problematiek, nu hij dit niet gemakkelijk zelf aangeeft, hij confrontaties en problemen liever uit de weg gaat en hulp daarom mogelijk opgelegd dient te worden indien die echt nodig blijkt.
4.5.
Een bijkomend aandachtspunt is dat [minderjarige] zeer teruggetrokken gedrag vertoont; hij besteedt zijn tijd met name aan het spelen van videogames op zijn kamer in gezelschap van zijn hond. [minderjarige] heeft wel vrienden met wie hij af en toe afspreekt, echter is dit minder dan gemiddeld. Dit is niet direct zorgelijk, maar dient wel gevolgd te blijven worden. Dit omdat het vermoeden aanwezig is dat dit gedrag uit [minderjarige]’s problematiek voortkomt, die maakt dat hij regie wenst te houden over zijn eigen veiligheid. Daarin krijgt hij enige begeleiding via [jeugdhulp].
4.6.
Ten slotte zijn er zorgen over de omgang van [minderjarige] met kinderen die jonger zijn dan hijzelf. [minderjarige] heeft de behoefte om over hen de baas te spelen. Verder weet hij niet af te stemmen op de behoeftes van zijn jongere broertje en zusje, waardoor hij hen door zijn gedrag (on)bedoeld pijn kan doen. Het helpt niet indien hij daarop door volwassenen wordt aangesproken. Ook laat [minderjarige] zich hierin slecht aansturen en is hij niet bereid zijn excuses te maken, wanneer dit van hem wordt gevraagd. [minderjarige] dient ook daarvoor hulp te krijgen.
4.7.
Er vindt contact plaats tussen [minderjarige] en zijn moeder met een frequentie van één maal per twee weken. [minderjarige] laat blijken dat hij graag iets met zijn moeder onderneemt, zoals de stad in gaan om winkels te bezoeken, wat inmiddels het geval is geweest. Er worden vooralsnog geen mogelijkheden gezien tot uitbreiding van het huidige contact, zoals met een over-nachting, nu daarop gerichte pogingen niet succesvol zijn gebleken wegens de beperkte belastbaarheid van de moeder en de wisselwerking tussen [minderjarige] en [naam 1] en [naam 2].
4.8.
Enkele jaren geleden is het perspectief van [minderjarige] - met instemming van zijn moeder - bepaald bij de grootouders. Desondanks is de stap tot de aanvraag van het beëindigen van het gezag van de moeder nooit genomen omdat de direct betrokkenen dit niet wensten en er door de moeder werd meegewerkt. De GI heeft aangegeven dat zij van plan waren de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) te verzoeken onderzoek te verrichten naar de vraag of een beëindiging van het gezag in het belang van [minderjarige] de meest aangewezen maatregel is. Maar, de jeugdzorgwerker heeft aangegeven dit opnieuw te gaan bespreken in het team. De vraag is of het onderzoek door de Raad tot een advies voor gezagsbeëindiging zou leiden. Bovendien is de samenwerking met de moeder heel goed en zou een onderzoek dat kunnen verstoren. Om die reden vraagt de GI nu toch de machtiging tot ondertoezichtstelling én uithuisplaatsing te verlengen voor een periode van één jaar. Afhankelijk van de resultaten van het interne overleg, zal de GI besluiten of er een verzoek tot onderzoek bij de Raad zal worden ingediend.

5.Het standpunt van de advocaat van de moeder

De advocaat van de moeder heeft naar voren gebracht dat de moeder wegens onverwachte privé omstandigheden niet in staat is te verschijnen. Zij heeft hem daarom verzocht namens haar mondeling het woord te voeren. Hoewel de moeder graag had gezien dat [minderjarige] bij haar zou wonen en opgroeien begrijpt zij dat hij bij de pleegouders een goede zorg- en opvoedplek heeft en hij daar een positieve ontwikkeling doormaakt. De moeder ziet tevens de noodzaak in van voortgezette hulpverlening in een verplicht kader, rekening houdend met de in het verzoekschrift benoemde probleemaspecten ten aanzien van [minderjarige]’s gedrag en ontwikkeling, waaraan nog gewerkt dient te worden. Wel heeft de moeder moeite met een eventuele beëindiging van het gezag, nu er tussen haar en de GI van een uitstekende werkrelatie sprake is en zij bovenal de autonomie binnen haar moeder/ouderrol wenst te behouden. Met deze toelichting stemt de moeder in met het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.

6.De beoordeling

Wettelijk kader
6.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
6.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
6.3.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de wettelijke criteria zoals hierboven genoemd voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan. De kinderrechter acht tevens een verlenging van de plaatsing in het pleeggezin in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Zij legt dit hierna uit.
6.4.
Gebleken is dat [minderjarige] het in het gezin van zijn groot- tevens pleegouders nog steeds naar zijn zin heeft en dat hij zich daar op meerdere fronten positief ontwikkelt, wat meer in het bijzonder geldt voor de door hem behaalde schoolresultaten. Wel zijn er daarnaast nog zorgen over door hem in het verleden opgelopen traumatische ervaringen. [minderjarige] blijkt zich tot dusver niet of althans beperkt open te stellen voor hulpverlening om daaraan te werken. Ook trekt [minderjarige] zich meer dan gemiddeld terug op zijn kamer. Niet uitgesloten wordt dat dit gedrag verband houdt met zijn problematiek. Daarnaast zijn er zorgen over zijn gedrag en het omgaan met kinderen die jonger zijn dan hijzelf. Ook daarnaar dient er nog aandacht uit te gaan, evenals naar het verdere verloop van het contact tussen [minderjarige] en zijn moeder en of/in hoeverre er nog mogelijkheden zijn om dit uit te breiden of op andere wijze beter bij de behoeftes van [minderjarige] te laten aansluiten. Het interne overleg bij de GI over de vraag of de plaatsing van [minderjarige] bij de pleegouders met een ondertoezichtstelling/uithuisplaatsing of met een gezagsbeëindiging zou moeten, zal ook de komende periode plaatsvinden.
6.5.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de kinderrechter - conform het verzoek van de GI - de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een pleeggezin verlengen voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 17 november 2024 tot 17 november 2025.
6.6.
De kinderrechter zal, gelet op de aard van de maatregelen, de toewijzende beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de GI. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als daartegen hoger beroep wordt ingesteld.
6.7.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

7.De beslissing

De kinderrechter:
7.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 17 november 2024 tot 17 november 2025;
7.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van een jaar, te weten met ingang van 17 november 2024 tot 17 november 2025;
7.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 door mr. Tempel, kinderrechter, in aanwezigheid van Baremans, als griffier, en op schrift gesteld op 27 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.