ECLI:NL:RBZWB:2024:8256

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2024
Publicatiedatum
3 december 2024
Zaaknummer
C/02/426718 / JE RK 24-1678
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

Op 14 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een nadere beschikking gegeven in een rekestprocedure betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2009. De zaak betreft de minderjarige die onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de minderjarige aanvankelijk bij zijn vader en stiefmoeder woonde, maar sinds mei 2024 bij zijn moeder verblijft. De kinderrechter heeft de situatie van de minderjarige en de zorgen rondom de woonsituatie bij de vader en stiefmoeder in overweging genomen. Er zijn ernstige zorgen over de stabiliteit en veiligheid in het gezin van de vader, waaronder financiële problemen, criminele activiteiten en huiselijk geweld. De moeder heeft de zorg voor de minderjarige op zich genomen en biedt hem een veilige en gestructureerde omgeving. De kinderrechter heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 10 november 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing bij de moeder te verlengen tot 10 augustus 2025. De beslissing is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij ook aandacht is voor het herstel van het contact met de vader.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/426718 / JE RK 24-1678
Datum uitspraak: 14 november 2024
Nadere beschikking van de kinderrechter over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Etten-Leur, hierna te noemen: de GI,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2009.
De kinderrechter merkt als belanghebbenden in deze zaak aan:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
hierna te noemen de vader,
advocaat: mr. R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
hierna te noemen de moeder,
advocaat: mr. A. Koop-van Vliet.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
  • de door deze rechtbank op 24 oktober 2024 gegeven tussenbeslissing en de daarin genoemde stukken;
  • de op 28 oktober 2024 ingekomen brief van de advocaat van de vader.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 14 november 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de moeder en haar advocaat;
- twee vertegenwoordigsters van de GI.
De vader en zijn advocaat zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Namens de vader heeft zijn advocaat langs schriftelijke weg van zijn standpunt doen blijken.

2.Het (resterend) verzoek

2.1.
Bij voormelde tussenbeschikking van 24 oktober 2024 zijn ambtshalve de maatregelen van ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder verlengd met ingang van 10 november 2024 tot 1 december 2024. De behandeling van het resterende deel van het verzoek van de GI is aangehouden tot de mondelinge behandeling, waarvoor de ouders, hun advocaten en de GI zijn opgeroepen.
2.2.
De [minderjarige] is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt over het restantverzoek ter gelegenheid van een afzonderlijk kind gesprek kenbaar te maken. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de kinderrechter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.

3.Het standpunt van de GI

3.1.
De GI heeft ter onderbouwing van haar verzoek schriftelijk en mondeling aanvullend - samengevat - aangevoerd dat de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing worden uitgevoerd om de navolgende doelstellingen te realiseren:
- [minderjarige] groeit op in een veilige en stabiele opvoedingssituatie, waarbij geen sprake ‘ is van ruzies/geweld/spanningen;
- de ouders bieden [minderjarige] voldoende structuur, voorspelbaarheid en regelmaat, zowel
in het contact als de omgangsregeling; [minderjarige] heeft hierdoor onbelast contact met
zijn ouders;
- [minderjarige] heeft meer vertrouwen in volwassenen die verantwoordelijk voor
hem zijn en hij kan gevoelens en emoties op passende wijze uiten.
3.2.
[minderjarige] woonde aanvankelijk bij zijn vader en stiefmoeder. Er waren veel zorgen over zijn woonsituatie bij de vader, echter was het [minderjarige] zelf die uiteindelijk aangaf weg te willen bij de vader. [minderjarige] benoemde in dat verband dat het bij de vader een “drugshol” zou zijn en dat het daar erg zou stinken. Sinds medio mei 2024 verblijft [minderjarige] bij de moeder. Het contact tussen [minderjarige] en de vader verliep na de plaatsing bij de moeder in eerste instantie moeizaam. De vader was boos en verdrietig, ook weigerde hij om kleding waar [minderjarige] om vroeg aan hem te geven. Wel liet hij steeds blijken dat [minderjarige] welkom is bij hem thuis. De moeder en de GI hebben vervolgens contact tussen [minderjarige] en de vader steeds gestimuleerd. Terwijl [minderjarige] bij de vader en de stiefmoeder verbleef is echter op 10 juli 2024 bij de vader thuis een grote inval gedaan door een arrestatieteam van de politie in aanwezigheid van [minderjarige] . De vader is opgepakt en heeft vervolgens vijf weken in voorarrest doorgebracht.
3.3.
[minderjarige] krijgt bij de moeder regelmaat en structuur geboden. Desondanks heeft hij erg moeten wennen aan de regels en structuur bij de moeder. Daarom is in eerste instantie onderzocht of MST daar zou kunnen starten. Echter bleek dit ondersteuningstraject voor de situatie van de moeder niet passend, omdat zij een andere hulp/zorgvraag heeft. Er is daarom gekozen voor opvoedondersteuning vanuit [ggz-instelling] . Inmiddels wordt gezien dat [minderjarige] zich beter richt naar de regels die de moeder stelt. Per 19 augustus 2024 is [minderjarige] positief gestart op [de middelbare school] te [woonplaats 2] . Het betreft een kleine derde jaars klas met meer ondersteuning. Er zijn geen zorgen meer ten aanzien van schoolverzuim.
3.4.
De GI stelt vast dat ten aanzien van de situatie van de vader en stiefmoeder sprake is van toegenomen zorgen. Het gezin is afgesloten van elektriciteit en water. Ook ontbreekt het in het gezin van de vader en de stiefmoeder aan stabiliteit, structuur en rust en zijn er zorgen over het ontbreken van basale zorg (hygiëne/voeding), financiële problematiek, criminele activiteiten door de vader en stiefmoeder (diefstal en vermoedens drugsgebruik en -handel), contacten met politie en justitie en een gebrek aan emotionele beschikbaarheid en aandacht vanuit de vader en stiefmoeder. Daarnaast zijn er ruzies tussen vader en stiefmoeder en sterke vermoedens van huiselijk geweld (over en weer). Opvallend is dat de stiefmoeder bagatelliserend reageert op de politie-inval, dat zij voorbij lijkt te gaan aan de impact hiervan op [minderjarige] en op de overige aanwezige kinderen. Ook lijkt het de stiefmoeder te ontbreken aan schuldbesef en lukt het haar niet om te reflecteren op haar eigen aandeel en dat van de vader. Onduidelijk is, sinds de vader uit het voorarrest is ontslagen, of er nog verdere strafvervolging zal volgen. De vader biedt daarover geen openheid.
3.5.
Er is in het gezin van de vader en stiefmoeder hulpverlening vanuit MST-CAN ingezet om alle hiervóór beschreven zorgen te doen laten afnemen. Die is echter onvoldoende van de grond gekomen wegens de zorg mijdende houding van de stiefmoeder en de vader. Het blijkt zeer moeilijk om met de vader en de stiefmoeder binnen het verplichtende karakter van de ondertoezichtstelling tot samenwerking te komen. Een daartoe aan de vader gegeven schriftelijke aanwijzing is door hem niet opgevolgd. Bovendien is er een situatie ontstaan, waarin de jeugdzorgwerkers op advies van de politie en Veilig Thuis voorlopig niet bij de vader en stiefmoeder op huisbezoek mogen komen. Dit omdat de veiligheid van de jeugdzorgwerkers tijdens deze bezoeken niet kan worden gegarandeerd. De GI acht het om deze redenen ook niet langer verantwoord dat [minderjarige] in het gezin van de vader en de stiefmoeder verblijft.
3.6.
De GI concludeert dat [minderjarige] een turbulent jaar achter de rug heeft. De grootste verandering voor hem is dat hij in mei 2024 bij de moeder is gaan wonen en sindsdien het contact tussen hem en de vader wisselvallig verloopt. Tot dusver hebben zich, ondanks dat [minderjarige] formeel zijn hoofdverblijf niet bij de moeder heeft, geen situaties voorgedaan waarbij door de vader misbruik van zijn positie als mede gezag dragende ouder is gemaakt. De GI acht op dit moment voortzetting van de plaatsing bij de moeder het meest in het belang van [minderjarige] , nu daarmee aan hem structuur en stabiliteit wordt geboden. Daarnaast dient er serieus aandacht te zijn voor herstel van het contact tussen [minderjarige] en de vader. Extra zorgelijk in dat verband is dat [minderjarige] alles wat hem aan de situatie van zijn vader herinnert voor zichzelf lijkt te hebben geblokkeerd, terwijl in de kern de vader een belangrijke positie in zijn leven inneemt. Ook zijn er daarnaast nog zorgen over de communicatie tussen de ouders over [minderjarige] . Van belang is dat de GI het verdere verloop op al deze vlakken kan blijven monitoren en dat tot een modus wordt gekomen waarbij [minderjarige] op stabiele en verantwoorde wijze contact met zijn vader en de andere kinderen zal kunnen hebben. Ook zal de schoolgang van [minderjarige] binnen de ondertoezichtstelling verder gevolgd en ondersteund dienen te worden. De GI handhaaft daarom haar verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing.

4.Het standpunt van [minderjarige]

heeft tijdens het kind gesprek - samengevat - aangegeven dat hij geen contact heeft met zijn vader en dat hij dit momenteel ook wel beter vindt. Hij wil bij zijn moeder blijven wonen.

5.Het standpunt van de vader

Namens de vader is door zijn advocaat schriftelijk bericht dat de vader zich niet zal verzetten tegen een verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing.

6.Het standpunt van de moeder

Door en namens de moeder is naar voren gebracht dat zij blij is dat [minderjarige] bij haar een eigen plekje heeft gevonden en dat hij weer consequent naar school gaat. Dit neemt niet weg dat zij nog grote zorgen heeft over de omstandigheden, waaraan [minderjarige] bij de vader en stiefmoeder is blootgesteld, de impact daarvan op hem en de huidige daardoor aanwezige weerstand bij hem tegen elke vorm van contact met zijn vader. In dat verband wijst zij erop dat er tussen [minderjarige] en zijn vader aanvankelijk van een positieve band sprake was. Zij acht het daarom van belang dat er aan [minderjarige] daarvoor hulpverlening geboden kan (blijven) worden en dat de GI het verloop en resultaat daarvan en daaraan mogelijk verbonden consequenties voor zijn verblijf (plaatsing) bij de moeder kan blijven volgen. Met deze toelichting kan de moeder achter het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling en van de machtiging tot uithuisplaatsing staan, zij het dat rekening houdend met de behoefte bij zowel [minderjarige] als bij de moeder aan voldoende duidelijkheid omtrent zijn perspectief, wordt verzocht de machtiging tot uithuisplaatsing voor beperktere duur te verlengen, te weten voor een periode van maximaal negen maanden.

7.De beoordeling

Wettelijk kader

7.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255 lid 1 BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
7.2.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
Het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
7.3.
De kinderrechter is van oordeel dat aan de wettelijke criteria zoals hierboven genoemd voor ondertoezichtstelling nog steeds wordt voldaan. De kinderrechter acht tevens een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, in het belang van [minderjarige] noodzakelijk. Zij legt dit hierna uit.
[minderjarige] woonde aanvankelijk bij de vader en stiefmoeder en is in mei 2024 bij de moeder gaan wonen. Dit was voor [minderjarige] een zeer ingrijpende en dit is ook met ups en downs gegaan. Zeker rond de politieinval in de woning van de vader en de stiefmoeder, is het voor [minderjarige] lastig geweest. Ook was het niet altijd makkelijk om met de regels die bij de moeder gelden om te gaan. Toch lijkt het nu rustig te zijn en goed te gaan met [minderjarige] . Ook gaat hij nu consequent naar school en is hij daarvoor gemotiveerd, waarvoor hem oprecht een compliment mag worden gemaakt. Daaraan doet niet af dat, sinds [minderjarige] bij de moeder woont, er sprake is van een wisselend verlopen contact tussen hem en de vader en dit contact uiteindelijk helemaal is gestopt. Ook geeft [minderjarige] op dit moment aan geen contact met zijn vader te willen. Het vermoeden bestaat dat de omstandigheden bij de vader en stiefmoeder thuis, een arrestatie van de vader, het daarop volgende voorarrest en de onduidelijkheid over een mogelijk vervolgstrafrechtelijk traject daarop van grote invloed zijn geweest. Uitgaande van de hiervóór beschreven actuele omstandigheden is de kinderrechter met de GI van oordeel dat een voortzetting van de plaatsing bij de moeder op dit moment het meest recht doet aan de belangen van [minderjarige] . Daarbij heeft [minderjarige] momenteel nog zijn officiële hoofdverblijf bij de vader, maar lijkt de hulp en ondersteuning zich vooral te moeten richten op het onderzoeken van de mogelijkheid voor contact tussen [minderjarige] en de vader. De moeder met haar advocaat en de GI gaan zich beraden over de juridische weg die bij willen bewandelen. Voor nu is het standpunt van de GI en de moeder namelijk dat [minderjarige] niet terug gaat wonen bij de vader. Dan is uiteindelijk een uithuisplaatsing niet de meest passende situatie. Hoe het dan vorm moet worden gegeven, is dus aan de GI en aan de moeder en haar advocaat. Wel is dit aanleiding om de uithuisplaatsing voor een kortere periode toe te wijzen.
7.4.
Met inachtneming van het vorenstaande zal de kinderrechter overeenkomstig het verzoek van de GI de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengen voor de nog resterende periode, te weten met ingang van 1 december 2024 tot 10 november 2025. Ook zal de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, worden verlengd, zij het dat in het namens de moeder naar voren gebrachte standpunt aanleiding wordt gezien deze te verlengen voor beperktere duur, te weten negen maanden, derhalve met ingang van 1 december 2024 tot 10 augustus 2025, onder afwijzing van het meer of anders verzochte.

8.De beslissing

De kinderrechter:
8.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] met ingang van 1 december 2024 tot 10 november 2025;
8.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] bij de andere ouder met gezag, te weten de moeder, met ingang van 1 december 2024 tot 10 augustus 2025;
8.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
8.4.
wijst af het meer dan wel anders verzochte.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2024 door mr. Tempel, kinderrechter, in tegenwoordigheid van Baremans, als griffier en schriftelijk uitgewerkt op 27 november 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.