In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de voortzetting van de inbewaringstelling van betrokkene, geboren in 1965, op verzoek van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). Betrokkene verblijft in een zorgaccommodatie en heeft een psychogeriatrische aandoening, namelijk HIV dementie, waardoor hij niet in staat is zelfstandig te wonen. De burgemeester van Tilburg heeft op 15 november 2024 de beslissing tot inbewaringstelling genomen.
Tijdens de mondelinge behandeling, die op dezelfde dag als de uitspraak plaatsvond, zijn verschillende betrokkenen gehoord, waaronder betrokkene zelf, zijn advocaat, een specialist ouderengeneeskunde en zijn zus, die tevens zijn mentor is. Het CIZ verzocht de rechtbank om een machtiging tot voortzetting van de inbewaringstelling voor de duur van zes weken, omdat er een onmiddellijk dreigend ernstig nadeel zou zijn voor betrokkene en anderen. Betrokkene heeft echter aangegeven dat hij niet van plan is om de zorgaccommodatie te verlaten, maar kampt met frustraties en boosheid door een conflict met het zorgpersoneel.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake is van verzet tegen de zorgopname en dat het verzoek van het CIZ om de inbewaringstelling voort te zetten, niet kan worden toegewezen. De rechtbank concludeert dat er geen voldoende bewijs is dat het gedrag van betrokkene, dat voortvloeit uit zijn aandoening, daadwerkelijk leidt tot het gevraagde gevaar. De rechtbank wijst het verzoek af, en tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.