Op 19 november 2024 heeft de kinderrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de verlenging van de ondertoezichtstelling van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De ondertoezichtstelling was oorspronkelijk ingesteld op 1 maart 2024 en zou eindigen op 1 december 2024. De gezinsvoogdijinstantie (GI) verzocht om verlenging van de ondertoezichtstelling met negen maanden, omdat er zorgen waren over de opvoedsituatie en de samenwerking tussen de ouders. Tijdens de mondelinge behandeling op 19 november waren de ouders en vertegenwoordigers van de GI aanwezig. De kinderrechter heeft de minderjarigen naar hun mening gevraagd, waarbij [minderjarige 1] aangaf dat zij de hulpverlening nog maar net had ontvangen en graag wilde dat de ondertoezichtstelling werd verlengd. [minderjarige 2] vond de verlenging echter onnodig, omdat hij zich goed ontwikkelde en geen hulpverlening nodig achtte.
De kinderrechter heeft vastgesteld dat de zorgen over de ontwikkeling van de minderjarigen nog steeds aanwezig zijn. Er is onvoldoende samenwerking tussen de ouders, wat leidt tot een belastende situatie voor de kinderen. De kinderrechter heeft besloten om het verzoek van de GI toe te wijzen en de ondertoezichtstelling te verlengen van 1 december 2024 tot 1 september 2025. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, zodat de hulpverlening direct kan doorgaan, ongeacht een mogelijk hoger beroep. De kinderrechter heeft benadrukt dat het belangrijk is om te werken aan een betere verstandhouding tussen de ouders en de minderjarigen, en dat de GI moet onderzoeken of een vertrouwenspersoon kan worden ingezet voor [minderjarige 1].