ECLI:NL:RBZWB:2024:8279

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/02/427562
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugverhuizing en omgangsregeling tussen ouders van minderjarige

In deze zaak heeft de man, eiser in conventie, een vordering ingesteld tot terugverhuizing van de vrouw met hun minderjarige kind, alsook een verzoek tot het vaststellen van een omgangsregeling. De vrouw, gedaagde in conventie, heeft verweer gevoerd en stelt dat zij het eenhoofdig gezag over het kind uitoefent en geen toestemming van de man nodig heeft om te verhuizen. De voorzieningenrechter heeft de zaak behandeld op 6 november 2024, waarbij partijen en hun advocaten aanwezig waren. De man heeft aangevoerd dat de vrouw zonder zijn toestemming is verhuisd en dat hij een goede band met het kind wil behouden. De vrouw heeft echter gesteld dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege huiselijk geweld en dat zij openstaat voor een omgangsregeling, maar met een opbouw. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de vrouw het recht heeft om met het kind te verhuizen en heeft de vorderingen van de man tot terugverhuizing en dwangsom afgewezen. Wel is er een voorlopige omgangsregeling vastgesteld, waarbij de man en het kind in de maand november 2024 op verschillende momenten contact zullen hebben, met een opbouw naar een meer structurele regeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427562 / KG ZA 24-498
Vonnis in kort geding van 6 november 2024
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. M.C.F.Y. de Vleesschauwer te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaat: mr. D.M. van Wensen te Lage Zwaluwe.
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de man, met vijf producties;
- de brief van 25 oktober 2024 van mr. De Vleesschauwer;
- de brief van 5 november 2024 van mr. De Vleesschauwer;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, van de vrouw, met drie producties.
1.2
Op 6 november 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een medewerkster van de Raad.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad. Binnen die relatie is het navolgende thans nog minderjarige kind geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2023, hierna: [minderjarige] .
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend. De vrouw oefent vanwege rechtswege het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uit.
2.3
[minderjarige] woont bij de vrouw.
2.4
De man heeft de Angolese nationaliteit. De vrouw en [minderjarige] hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
1. de vrouw te veroordelen om - in afwachting van de uitkomst van een op te starten
bodemprocedure tot vervangende toestemming door de vrouw - niet met [minderjarige] te verhuizen naar [plaats 1] ;
2. indien en voor zover de vrouw reeds is verhuisd, haar te veroordelen om binnen 4 weken na betekening van het ten deze te wijzen vonnis terug te verhuizen naar [woonplaats 1] ;
3. te bepalen, dat de vrouw bij gebreke aan het bepaalde in 1 wordt veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 500,- per dag, althans een gedeelte daarvan, indien zij niet aan het onder 1 en 2 gevorderde voldoet;
4. te bepalen dat voorlopig een zodanige zorgregeling zal gelden waarbij [minderjarige] de ene week bij de man zal verblijven en de andere week bij de vrouw, alsook de helft van de vakanties en feestdagen –, waarbij de breng- en haalmomenten gelijkwaardig worden verdeeld, in afwachting van de uitkomst van een op te starten bodemprocedure;
5. met veroordeling van de vrouw tot de kosten in het geding.
3.2.
Door en namens de man is ter onderbouwing van zijn vorderingen in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De vrouw is na het verbreken van de relatie zonder toestemming van de man met [minderjarige] , verhuisd naar haar familie in [woonplaats 2] en zij moet terugverhuizen naar [woonplaats 1] . De man heeft [minderjarige] tijdens de zwangerschap erkend en tot hun vertrek heeft hij, samen met de vrouw, volledig voor [minderjarige] gezorgd. De man is voornemens om een bodemprocedure op te starten tot het verkrijgen van gezamenlijk gezag. Dat er nu sprake is van eenhoofdig gezag maakt volgens de man niet dat de vrouw zonder zijn toestemming met zijn kind heeft kunnen verhuizen. Nu het een lastige woningmarkt is, verwacht de man niet dat de vrouw binnen een paar weken terugverhuist, maar wel binnen een paar maanden. De dwangsom kan achterwege blijven. De man woont nu zelf bij zijn moeder in [plaats 2] en is op zoek naar een nieuwe woning in [woonplaats 1] . Hij wil dat partijen in de nabije toekomst samen in [woonplaats 1] wonen voor [minderjarige] . De vrouw communiceert niet. De man wist niet dat [minderjarige] inmiddels niet meer op de kinderopvang in [woonplaats 1] zit. De man wil haar hier weer inschrijven en hij is in staat om co-ouderschap uit te voeren, hetgeen hij ook wenst. Hij heeft nu nog geen dagopvang geregeld, maar zijn moeder kan hem ook helpen in de opvoeding van [minderjarige] totdat alles is geregeld. Daarnaast is hij ZZP’er en hij kan [minderjarige] zelf wegbrengen en op vrijdag een vrije dag nemen. Co-ouderschap is de enige manier om zijn goede band met [minderjarige] te (blijven) bevorderen. Deze band staat nu onder druk. Nu de vrouw is verhuisd, is het haar plicht om de omgang tussen [minderjarige] en de man te bevorderen op grond van artikel 1:247 lid 3 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Sinds de verhuizing heeft de man tot zijn verdriet [minderjarige] nauwelijks gezien en heeft zij maar twee nachten bij hem geslapen. Partijen komen er niet samen uit welke regeling er zou moeten gelden. Het voorstel van de vrouw bevordert niet de band tussen de man en [minderjarige] . De man begrijpt dat er een opbouw in moet zitten, maar meent wel dat er zo snel mogelijk moet worden toegewerkt naar een heel weekend en uiteindelijk een co-ouderschap. Partijen dienen constructieve afspraken te maken.
Ook is het nodig dat een voorlopige omgangsregeling wordt vastgelegd, nu de man er niet van op aan kan dat hij [minderjarige] anders regelmatig ziet. De man is bereid om mee te werken aan hulpverlening. Anders dan de vrouw voorstelt wil de man graag dat [minderjarige] van donderdagmiddag rond 17:00 uur tot en met vrijdag 17:00 uur bij hem is, waarbij de man haar op kan halen en terug kan brengen. De week daarna van vrijdag 17:00 uur tot en met zondag 17:00 uur, met verdere opbouw naar een heel weekend die uiteindelijk op donderdag al begint. De man kan [minderjarige] met de trein ophalen en brengen dus is er geen sprake van file.
Tenslotte geeft de man aan dat Nola, de halfzus van [minderjarige] , ook welkom bij hem is als hij een eigen woning heeft. Voor nu ligt de focus op [minderjarige] .
3.3
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de man in zijn vorderingen, dan wel tot afwijzing van die vorderingen, zulks met veroordeling van de man in de kosten van de onderhavige procedure.
3.4.
Ter onderbouwing van haar verweer voert de vrouw in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aan. Anders dan aanvankelijk werd gesteld zijn partijen nooit een geregistreerd partnerschap aangegaan. Nu de vrouw alleen het gezag over [minderjarige] uitoefent, had zij geen toestemming van de man nodig om met [minderjarige] te verhuizen. Bovendien is dit geen vrijwillige keuze geweest maar is de vrouw de woning ontvlucht onder begeleiding van de politie vanwege oplopende spanningen tussen partijen en huiselijk geweld van de man. De man dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vorderingen 1 tot en met 3. Ook heeft de man geen spoedeisend belang bij het vaststellen van een zeer uitgebreide omgangsregeling. Indien de voorzieningenrechter hier anders over denkt dan voert de vrouw het volgende aan. Anders dan gesteld hebben de man en [minderjarige] sinds het verbreken van de relatie regelmatig contact gehad met elkaar. De vrouw staat achter het contact tussen de man en [minderjarige] . De (advocaat van de) vrouw heeft op 25 oktober 2024 een voorstel aan de man gestuurd voor de komende contactmomenten. Op dit voorstel, maar ook andere voorstellen tot bijvoorbeeld het inzetten van een mediator, is iedere reactie uitgebleven. De vrouw heeft altijd contact tussen de man en [minderjarige] toegestaan. De (ouder)communicatie verloopt moeizaam. De contactmomenten worden ad hoc afgesproken, waardoor het niet altijd van de grond komt. De vrouw acht het wenselijk dat partijen naar de hulpverlening gaan om afspraken over [minderjarige] te maken. In dat kader heeft de vrouw ook Parental Coördination benaderd om partijen te helpen hiermee. De vrouw hoopt dat de man openstaat voor deze hulpverlening. Zo lang de man deze hulpverlening weigert, ziet de vrouw ook geen grond om een week-op-en-week-af regeling of een andere vorm van co-ouderschap vast te stellen zoals de man vordert. Ook meent de vrouw dat de man op dit moment geen goede verblijfplaats heeft om een co-ouderschap uit te voeren, nu hij bij zijn moeder woont die de Nederlandse taal niet machtig is en niet met [minderjarige] kan communiceren. De vrouw acht het dan ook niet wenselijk dat [minderjarige] langdurig in de woning van de moeder en de man verblijft. De vrouw meent wel dat het goed is dat de man en [minderjarige] op regelmatige basis contact met elkaar hebben en kan hier volledig achterstaan, mits er wel sprake is van een opbouw in de omgangsregeling, zodat [minderjarige] kan wennen. Ze slaapt over het algemeen al slecht in de nacht en moet eerst de kans krijgen om in de nieuwe omgeving van de man te wennen.
3.5
Op de stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

Rechtsmacht en toepasselijk recht
4.1
Aangezien de man de Angolese nationaliteit heeft, draagt deze zaak een internationaal karakter, zodat eerst de vraag beantwoord dient te worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft en, zo ja, welk recht van toepassing is.
4.2
Ingevolge artikel 8 lid 1 van de verordening Brussel II-bis zijn ter zake van de
ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied
waarvan de minderjarige zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het
gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu [minderjarige] haar gewone verblijfplaats in
Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
4.3
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is op de vorderingen te beslissen, zal op grond
van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op de
vorderingen worden toegepast.
Spoedeisend belang
4.4
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vordering vast. De man heeft [minderjarige] na het verbreken van de relatie slechts een aantal keer gezien, waarvan maar twee overnachtingen en het is partijen – wat de reden daarvan ook zij – niet gelukt om nadien in onderling overleg tot afspraken over de omgang te komen.
4.5.
De Raad adviseert de voorzieningenrechter als volgt. De vordering van de man dat de vrouw moet (terug)verhuizen naar [woonplaats 1] acht de Raad een onredelijke eis. Hoewel de wens van de man begrijpelijk is, kan dit niet op korte termijn worden gerealiseerd. Wel vindt de Raad het belangrijk dat [minderjarige] op regelmatige basis contact heeft met de man. Op dit moment staat de hechtingsrelatie onder druk. Hier moet verandering in komen. Het voorstel van de vrouw met betrekking tot de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] , vindt de Raad een redelijk voorstel. Ook voor wat betreft de opbouw waarbij [minderjarige] eerst van donderdag op vrijdag zal overnachten bij de man. Dan het eerste weekend daarop van zaterdag tot en met zondag en vanaf 1 december 2024 een heel weekend van vrijdag tot en met zondag. Deze opbouw doet recht aan het belang van [minderjarige] , en deze regeling kan dienen als eerste stap, waarna met behulp van de hulpverlening van bijvoorbeeld ‘Parental Coördination’ verder kan worden bekeken hoe de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] er verder uit moet komen te zien. De Raad hoopt dat de man zijn medewerking zal verlenen aan de hulpverlening en dat ook de andere dochter van de vrouw in dit traject wordt meegenomen. De Raad ziet betrokken ouders, maar ook dat er nog gewerkt moet worden aan het onderling vertrouwen en de oudercommunicatie.
De verhuizing van de vrouw en [minderjarige]
4.6.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Uit vaste rechtspraak volgt dat een verzorgende ouder, net als een ieder ander, het recht heeft zich vrijelijk te verplaatsen in het land of buitenland en zijn verblijfplaats te kiezen. De vrouw mag dus wonen waar zij wil. Als partijen het gezamenlijk gezag over [minderjarige] zouden uitoefenen, zou voor een verhuizing van de vrouw met [minderjarige] de toestemming van de man of de rechtbank vereist zijn. Deze toestemming is in dit geval niet nodig, omdat onbetwist is gebleken dat de vrouw het eenhoofdig gezag over [minderjarige] uitoefent én zij contact tussen de man en [minderjarige] niet dwarsboomt. Bovendien is de gezamenlijk huurwoning van partijen opgezegd en heeft de vrouw ook geen woning om terug naartoe te keren in [woonplaats 1] . Weliswaar had zij de man over deze belangrijke beslissing moeten consulteren, maar uiteindelijk beslist zij zelf. De vrouw staat volledig achter het contact tussen de man en [minderjarige] . Zij erkent het recht van de man en [minderjarige] op omgang met elkaar. Dit blijkt uit de overgelegde stukken en de mondelinge behandeling. Dat de man en [minderjarige] sinds dat partijen uit elkaar zijn gegaan slechts beperkt omgang met elkaar hebben gehad, komt omdat partijen er gezamenlijk niet aan uit komen welke omgangsregeling er tussen de man en [minderjarige] dient te gelden. De vrouw staat open voor een (opbouwende) omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] . Ze wil graag met de man hierover in gesprek bij een mediator of bij de reeds door haar benaderde hulpverlening. Dit is tot op heden niet mogelijk gebleken nu er vanuit de (advocaat) van de man geen antwoord kwam op de voorstellen van de (advocaat van) de vrouw.
4.7.
Gelet op het vorenstaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om het recht van de vrouw om zich met [minderjarige] vrijelijk te verplaatsen, in te perken en wijst de vorderingen van de man onder 1 tot en met 2 dan ook af. Dat de verhuizing van de vrouw met [minderjarige] naar [woonplaats 2] een logistieke uitdaging met zich meebrengt maakt dit niet anders. Logistieke uitdagingen zijn nu eenmaal vaak inherent aan het verbreken van een relatie of huwelijk waarin een kind is geboren. De afstand tussen [woonplaats 1] en [woonplaats 2] is te overzien.
Dwangsom
4.8.
Nu de vorderingen van de man worden afgewezen zal ook zijn vordering tot veroordeling van de vrouw tot betaling van dwangsommen indien zij niet aan de vorderingen zou voldoen, voor zover de man deze vordering tijdens de mondelinge behandeling niet had ingetrokken, worden afgewezen.
De omgangsregeling
4.9.
Dan is nog aan de orde de vordering van de man om een voorlopige zorgregeling te bepalen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter geprobeerd om een vergelijk tussen partijen te beproeven. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling is gebleken dat partijen er samen niet aan uitkomen. Tussen partijen is niet in geschil dat er omgang moet zijn tussen de man en [minderjarige] . Tijdens de mondelinge behandeling is gesproken over de wijze waarop de omgangsregeling moet worden ingevuld. De vrouw vindt dat de omgangsregeling die de man vordert te snel gaat en dat deze in eerste instantie tot 1 december 2024 moet worden opgebouwd, te beginnen met één overnachting in het weekend. [minderjarige] slaapt slecht in de nacht en ze moet de kans krijgen om te wennen bij de man. De man is bereid om in de opbouw af te wijken van zijn wens tot co-ouderschap, maar meent dat het voorstel van de vrouw te summier is en dat er geen contra-indicaties zijn voor meerdere overnachtingen en dat aldus een opbouw hierin niet nodig is, temeer nu hij eerder ook in de nachten voor [minderjarige] heeft gezorgd en dit niet nieuw voor hen beiden is.
4.10.
De voorzieningenrechter vindt het - met de Raad - belangrijk dat er frequent contact is tussen de man en [minderjarige] . Ze heeft haar beide ouders nodig, mede gezien haar jonge leeftijd waarbij de hechting aan beide ouders een belangrijke rol speelt. [minderjarige] moet er zo min mogelijk last van hebben dat partijen uit elkaar zijn gegaan. Partijen hebben nog veel te bespreken met elkaar. Zij zijn immers de ouders van een nog erg jong kind en zullen dus goede afspraken met elkaar moeten maken voor nu en de toekomst. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing in dit vonnis over de omgangsregeling tussen de man en [minderjarige] een voorlopige ordemaatregel is. Deze maatregel geldt totdat partijen, eventueel met behulp van de door de vrouw al benaderde hulpverlening of een mediator, samen andere afspraken maken of tot een rechterlijke beslissing in een bodemprocedure is genomen. Anders dan de man stelt vindt de voorzieningenrechter het voorstel van de vrouw zoals zij dit heeft gedaan -met de korte opbouw tot 1 december 2024 – redelijk en in het belang van [minderjarige] te achten.
4.11.
De voorzieningenrechter zal dan ook de navolgende voorlopige omgangsregeling vaststellen. Deze regeling betreft een minimumregeling. De ouders mogen deze regeling in onderling overleg uitbreiden. De voorzieningenrechter beslist dat de man en [minderjarige] recht hebben op omgang met elkaar:
- in de maand november 2024 de eerste keer van donderdag tot en met vrijdag, met overnachting;
- de week erop van zaterdag tot en met zondag, met overnachting;
- de week daarop van donderdag tot en met vrijdag, met overnachting;
- en vervolgens per 1 december 2024: de ene week van donderdag tot en met vrijdag en in de andere week het weekend van vrijdag tot en met zondag;
waarbij partijen zijn overeengekomen dat de overdracht van [minderjarige] van de ene naar de andere ouder in het midden van de beide woonplaatsen van ouders zal plaatsvinden en dat de tijdstippen nog in nader onderling overleg tussen partijen zullen worden bepaald, al dan niet met behulp van de hulpverlening. De voorzieningenrechter gaat er verder vanuit dat partijen vervolgens nadere afspraken met elkaar gaan maken in het belang van [minderjarige] .
Proceskosten
4.12.
Gelet op de relatie die tussen partijen heeft bestaan, zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In conventie en in reconventie - proceskosten
4.13.
De voorzieningenrechter acht het redelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben over en weer vorderingen gedaan die zien op hun gezamenlijke kind. Niet is gebleken dat een van hen daarbij misbruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot procederen. In het familierecht is het bovendien gebruikelijk dat proceskosten worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter zal de vorderingen over een weer om de ander te veroordelen in de kosten van deze procedure dan ook afwijzen.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie
5.1
bepaalt als
voorlopigeomgangsregeling dat de man omgang zal hebben met [minderjarige] :
- in november 2024 de eerste keer van donderdag tot en met vrijdag, met overnachting;
- de week erop van zaterdag tot en met zondag, met overnachting;
- de week daarop van donderdag tot en met vrijdag, met overnachting;
- en vervolgens per 1 december 2024 steeds de ene week van donderdag tot en met vrijdag en in de andere week het weekend van vrijdag tot en met zondag;
waarbij de overdracht van [minderjarige] in het midden van de beide woonplaatsen van partijen zal plaatsvinden en het halen en brengen op nog nader door partijen, al dan niet met behulp van de hulpverlening, te bepalen tijdstippen;
5.2.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
5.4.
wijst af het meer of anders verzochte;
In reconventie
5.5
wijst de vordering af.
Dit vonnis is mondeling gewezen door mr. Van Triest, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 6 november 2024 in tegenwoordigheid van Akkermans-Bruijs, als griffier. De schriftelijke uitwerking van dit mondeling vonnis is vastgesteld op 19 november 2024.