ECLI:NL:RBZWB:2024:8280

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/02/427633
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • mr. Van Triest
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige toevertrouwing van minderjarige aan de man na een eenzijdige verhuizing door de vrouw

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 4 december 2024, is een kort geding aanhangig gemaakt door de man, die verzoekt om voorlopige toevertrouwing van hun minderjarige kind aan hem. De vrouw heeft zonder toestemming van de man met het kind verhuisd naar een andere woonplaats, wat heeft geleid tot een conflict over de zorgregeling. De man stelt dat hij door de vrouw wordt buitengesloten van de zorg voor hun kind en dat er geen overeenstemming kan worden bereikt over de zorgverdeling. De vrouw betwist de claims van de man en stelt dat zij het kind in een stabiele omgeving opvoedt. De voorzieningenrechter heeft de belangen van het kind vooropgesteld en geoordeeld dat het in het belang van het kind is dat hij voorlopig aan de man wordt toevertrouwd, zodat de bestaande hulpverlening kan worden voortgezet. De rechter heeft ook een voorlopige zorgregeling vastgesteld, waarbij het kind om de beurt bij beide ouders verblijft. De vordering van de man om partijen te verwijzen naar het Uniform Hulp Aanbod is afgewezen, omdat er al hulpverlening loopt. De proceskosten worden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427633 / KG ZA 24-500
Vonnis in kort geding van 21 november 2024
in de zaak van
[de man] ,
wonende te [woonplaats] ,
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat: mr. W.A. van der Stroom-Willemsen te Rotterdam,
tegen
[de vrouw] ,
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat: mr. G.D. Haytink, waarnemend advocaat voor mr. M.W. Kuiper te Den Haag .
Partijen zullen hierna ‘de man’ en ‘de vrouw’ genoemd worden.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna te noemen: de Raad, om de voorzieningenrechter over de vorderingen te adviseren.

1.De procedure

1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van de man, met producties 1 tot en met 33;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties 1 tot en met 5;
- het F9-formulier van mr. Van der Stroom-Willemsen van 31 oktober 2024, zijnde het verweerschrift in de bodemprocedure;
- het F9-formulier van mr. Van der Stroom-Willemsen van 1 november 2024,
zijnde een brief met de aanvullende producties 34 en 35.
1.2
Op 6 november 2024 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren, omdat het belang van de minderjarige en de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen dit eiste.
1.3
Tijdens de mondelinge behandeling zijn verschenen partijen, bijgestaan door hun advocaten. Daarnaast is verschenen een medewerkster de Raad.
1.4.
De mondelinge behandeling van het kort geding heeft, gelet op de nauwe samenhang, gelijktijdig plaatsgevonden met de behandeling van het verzoek van de vrouw in de bodemprocedure tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek is geregistreerd onder het nummer met kenmerk: C/02/427135 FA RK 24-4533. Op dat verzoek zal bij separate beschikking worden beslist.
1.4
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een relatie met elkaar gehad, uit welke relatie het navolgende thans nog minderjarige kind is geboren:
- [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2024. Hierna te noemen: [minderjarige] .
2.2
De man heeft [minderjarige] erkend.
2.3
Partijen zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.4
Hoewel de vrouw en [minderjarige] staan ingeschreven op het adres van de gezamenlijke woning te [woonplaats] , verblijven zij feitelijk bij oma (moederzijde) te [plaats] .
2.5.
Tussen partijen is een bodemprocedure aanhangig waarin door de vrouw wordt verzocht om vervangende toestemming verhuizing, vaststellen van een zorgregeling en het vaststellen van kinderalimentatie. Dit verzoek is geregistreerd onder het kenmerk: C/02/427078 FA RK 24-4500. Er is nog geen mondelinge behandeling gepland.

3.Het geschil in conventie en reconventie

3.1
De man vordert in conventie bij vonnis in kort geding, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [minderjarige] voor de duur van de procedure m.b.t. de definitieve zorgregeling (zaaknummer C/02/427078 FARK 24/4500) aan de man toe te vertrouwen;
II een voorlopige zorgregeling vast te stellen waarbij [minderjarige] bij de vrouw verblijft iedere maandag tot dinsdag (naar opvang) en bij de man van dinsdag (uit opvang) tot vrijdag de ene week 17 uur (waarbij de vrouw [minderjarige] bij de man ophaalt) en de andere week tot maandag (moeder haalt [minderjarige] om 9 uur bij de man op in [woonplaats] );
III. partijen te verwijzen naar het Uniform Hulp Aanbod, waarvan de uitkomsten zo nodig aan de rechtbank ter kennis worden gebracht in voormelde bodemprocedure.
3.2.
Door en namens de man is ter onderbouwing van zijn vorderingen in de stukken en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De relatie tussen partijen is geëindigd. Hier zijn meerdere ruzies met betrokkenheid van de politie aan vooraf gegaan. De vrouw wilde niet in de gezamenlijke woning in [woonplaats] blijven wonen. De vrouw is op 2 oktober 2024 zonder overleg van de man met [minderjarige] vertrokken naar oma (moederszijde) in [plaats] en verblijft sindsdien zonder toestemming van de man aldaar. Pogingen om een voorlopige zorgregeling overeen te komen wijst de vrouw van de hand. De vrouw wil niet met de man in overleg of in een mediationtraject. De man wordt als vader buiten spel gezet door de vrouw en is geen gelijkwaardige ouder. De vrouw heeft geen intentie om deze situatie te veranderen. Nu de man het contact met zijn zoon wordt onthouden heeft de man een spoedeisend belang bij zijn vordering. Voorlopige afspraken met betrokkenheid van Veilig Thuis en CJG worden door de vrouw genegeerd. De vrouw onttrekt [minderjarige] aan het ouderlijk gezag van de man. Ook heeft de vrouw [minderjarige] uitgeschreven van het kinderdagverblijf waar hij zat in [woonplaats] , zonder de man hierin te kennen. De man heeft dit teruggedraaid. De man wil de status quo voor [minderjarige] handhaven en borgen dat [minderjarige] niet alleen zorg krijgt van de vrouw, maar ook van de man, waarbij de woonplaats van [minderjarige] in [woonplaats] wordt hersteld alsook de bestaande zorgstructuur daar. [minderjarige] dient daarom voorlopig aan de man te worden toevertrouwd. In het voorstel van de man ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zal [minderjarige] twee dagen per week naar de opvang blijven gaan. Een professionele, neutrale en vertrouwde omgeving voor [minderjarige] geniet de voorkeur, nu de situatie bij de oma (mz) voor de man een vijandige situatie is. De rol van oma (mz) is verstorend. Dit bleek ook uit het feit dat de man [minderjarige] op 27 oktober 2024 mocht zien enkel in aanwezigheid van de oma. De vrouw wil [minderjarige] het liefst met haar moeder opvoeden. In het voorstel van de vrouw met betrekking tot de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zou de man een minimaal zorgaandeel hebben voor wat betreft [minderjarige] . De man kan zich niet vinden in het voorstel van de vrouw nu hij [minderjarige] dan steeds acht dagen achtereen niet ziet. Het is belangrijk dat [minderjarige] beide ouders, dus ook de man, frequent ziet. De man werkt drie dagen per week en is op woensdag en vrijdag vrij. Donderdag is voor hem een belangrijke werkdag. Dat er sprake is van veel reisbewegingen is volgens de man een last die de ouders dragen en niet [minderjarige] . Wel is de man bereid om – anders dan voorgesteld - [minderjarige] op zondag op te halen bij de vrouw in [plaats] . De man acht zijn voorstel redelijk. Hierin is ook rekening gehouden met de werkdagen van de vrouw en haar vrije dag op maandag.
3.3
De vrouw voert verweer tegen de vorderingen van de man in conventie en concludeert tot afwijzing van die vorderingen, met veroordeling van de man in de proceskosten.
3.3
De vrouw heeft in voormelde bodemprocedure verzocht om op grond van een voorlopige voorziening te bepalen dat [minderjarige] aan haar wordt toevertrouwd. De man heeft in die zaak verweer gevoerd en zelfstandige verzoeken gedaan. Op deze verzoeken zal de rechtbank separaat beslissen.
3.4.
Door en namens de vrouw haar conclusie van antwoord en tijdens de mondelinge behandeling, kort samengevat, het navolgende aangevoerd. De vrouw erkent dat na het verbreken van de relatie de verhouding tussen partijen ernstig verstoord is geraakt maar betwist grotendeels van de door de man gestelde feiten. Anders dan wordt gesteld staat de vrouw er wel achter dat de man contact heeft met [minderjarige] . De vrouw heeft meegewerkt aan de hulpverlening en het realiseren van een begeleide omgang. Hierna is er nog geen nieuw moment gepland. De man kon niet instemmen met de voorwaarde van de vrouw dat oma (mz) en/of haar stiefvader bij zijn omgangsmoment met [minderjarige] aanwezig zou zijn. De vrouw durft [minderjarige] niet zonder toezicht aan de man mee te geven uit angst dat hij hem niet zal terugbrengen. Dit was ook de reden dat de vrouw huiverig was voor de hulpverlening in het vrijwillig kader. Een rechterlijke uitspraak op dit punt zal de vrouw meer vertrouwen geven. De vrouw wil net als de man dat [minderjarige] in een stabiele omgeving kan opgroeien. De vrouw verblijft nu bij haar moeder in [plaats] . Het gaat goed met [minderjarige] hier. Dit is ook voor hem een vertrouwde plek. De vrouw heeft noodgedwongen vanwege het geweld van (de familie van) de man de gezamenlijke woning in [woonplaats] moeten verlaten. Het vertrek naar [plaats] is niet vrijwillig geweest. Anders dan gesteld, was het ook de bedoeling van partijen om later weer in [plaats] te gaan wonen. [woonplaats] is altijd als tijdelijke woonplaats bedoeld geweest. De vrouw wenst dat [minderjarige] voor de duur van de procedure aan haar wordt toevertrouwd. Daarnaast kan de vrouw zich niet vinden in de voorstellen van de man met betrekking tot de zorgregeling. Teveel onrust en wisselingen zijn niet goed voor [minderjarige] . Hij heeft rust, stabiliteit en structuur nodig en de vrouw kan hem dit bieden. Het kinderdagverblijf waar [minderjarige] heen ging was enkel nodig omdat partijen geen netwerk in de omgeving hadden. Dit is nu wel het geval. De moeder van de vrouw kan voor hem zorgen als de vrouw werkt. De vrouw werkt vier dagen per week en is op maandag vrij, maar zij kan ook veel thuis werken. In het voorstel van de man brengt [minderjarige] veel tijd door op de opvang. Dit terwijl er nu dus wel een netwerk beschikbaar is om te helpen als de ouders niet beschikbaar zijn. Ook kan de vrouw voor [minderjarige] zorgen op de dagen dat de man niet kan en dit geniet de voorkeur. Bovendien kan de vrouw zich er niet in vinden dat zij in het schema van de man verantwoordelijk is voor het halen en brengen van [minderjarige] . Gelet op de afstand is dit niet redelijk. Ook acht de vrouw het verzoek tot proceskostenveroordeling niet redelijk. De vrouw heeft reeds een voorlopige voorziening gevraagd in de bodemprocedure en in deze procedure had de man een zelfstandig verzoek kunnen indienen. Een kort geding was niet nodig.
3.5.
Op de stellingen van partijen en het advies van de Raad wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling in conventie en in reconventie

5.1
Op grond van de gedingstukken en de toelichting door partijen tijdens de mondelinge behandeling staat naar het oordeel van de voorzieningenrechter het spoedeisend belang van de man bij zijn vorderingen vast. De man heeft [minderjarige] na het verbreken van de relatie amper gezien en het is partijen – wat de reden daarvan ook zij – niet gelukt om nadien in onderling overleg tot afspraken over de zorgregeling te komen.
5.2.
De Raad adviseert de voorzieningenrechter als volgt. Gebleken is dat er veel spanning is tussen partijen. Deze stress is schadelijk voor [minderjarige] . [minderjarige] is een jong kind. Hij heeft beide ouders nodig. De Raad vindt het belangrijk dat er frequent contact is tussen de man en [minderjarige] . Anders komt de hechtingsrelatie onder druk te staan ook gelet op zijn jonge leeftijd en zijn kwetsbaarheid ten gevolge van zijn vroeggeboorte. De Raad vindt het verder belangrijk dat er een zorgregeling komt die zo rustig mogelijk verloopt waarbij zo min mogelijk opvoeders zijn betrokken. De ouders hebben onvoldoende gebruik gemaakt van de hulpverlening van Veilig Thuis en CJG. De aldaar eerder gemaakt (veiligheids)afspraken dienen nog steeds het uitgangspunt te zijn. Ook voor wat betreft het kinderdagverblijf. De ouders zijn eerder gezamenlijk overeen gekomen dat het geen bezwaar is dat [minderjarige] naar het kinderdagverblijf gaat. De Raad ziet geen reden om hiervan af te wijken. Het is belangrijk dat [minderjarige] zijn ouders vaak ziet. Ook geeft de Raad partijen mee dat zij mogelijk moeten kijken naar een ander vrije dag. Misschien kan iets veranderd worden in hun werkschema waardoor een voor beide ouders acceptabele zorgregeling wel mogelijk is.
De voorzieningenrechter oordeelt als volgt.
Toevertrouwing minderjarige
5.3
Een beslissing over het toevertrouwen van het minderjarige kind kan in kort geding, vooruitlopend op een beslissing van de bodemrechter over het hoofdverblijf, voorlopig worden gegeven. Partijen hebben beiden gevorderd en verzocht om [minderjarige] voorlopig aan hen toe te vertrouwen. De man heeft dit gevorderd in kort geding. De vrouw heeft dit verzocht als voorlopige voorziening in de bodemprocedure, welk verzoek ook op de mondelinge behandeling is besproken. Op het verzoek van de vrouw zal bij separate beschikking worden beslist.
5.4
Vaststaat dat de vrouw de woonplaats van [minderjarige] eenzijdig heeft gewijzigd door met hem te verhuizen naar [plaats] en hem daar in te schrijven zonder dat zij hiervoor toestemming van de man heeft gevraagd of gekregen. Ook heeft de vrouw zonder medeweten van de man [minderjarige] uitgeschreven op het kinderdagverblijf in [woonplaats] . Dit heeft de man teruggedraaid en [minderjarige] is hier opnieuw ingeschreven. Het is de bedoeling van de man dat hij hier ook twee dagen per week naartoe zal gaan. De vrouw maakt hier bezwaar tegen en vindt dat haar moeder voor [minderjarige] kan zorgen op momenten dat een van partijen dat niet kan. Partijen komen er onderling niet aan uit welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken er tussen partijen en [minderjarige] zou moeten gelden. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de voorzieningenrechter geprobeerd om een vergelijk te beproeven. Na een korte schorsing van de mondelinge behandeling is dit niet mogelijk gebleken. Partijen blijven van mening verschillen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Zij komen er samen niet uit.
5.5
De voorzieningenrechter stelt vast dat het handelen van de vrouw in strijd is met het uitgangspunt dat bij gezamenlijk uitoefening van het gezag ouders gezamenlijk beslissen over hun kind. Belangrijke beslissingen zoals over waar de minderjarige woont of naar het kinderdagverblijf gaat, dienen het resultaat te zijn van voorafgaand onderling overleg en vergen instemming van beide ouders. De verhuizing van [minderjarige] naar [plaats] is echter alleen door de vrouw beslist. Ook heeft zij besloten dat de man [minderjarige] alleen nog onder begeleiding en onder haar voorwaarden mag zien. Zij beroept zich daarbij op haar moederschap. Uitgangspunt van de wet is echter dat er sprake is van gelijkwaardig ouderschap als ouders beiden het gezag uitoefenen. Dit betekent niet dat ieder van de ouders exact de helft van de tijd voor hun kind moet zorgen, maar wel dat de ene ouder niet onderschikt is aan de andere en hun rol gelijkwaardig is. Ouders hebben de zorg voor [minderjarige] voor zij uit elkaar gingen ook op die wijze ingevuld. Beiden zorgden voor hem. Beiden waren intensief bij hem betrokken. In dat kader is er dus ook geen argument te vinden waarom [minderjarige] juist aan de vrouw of juist aan de man zou moeten worden toevertrouwd.
5.6
Nu de feitelijke situatie zo is dat de vrouw met [minderjarige] naar [plaats] is vertrokken en de man te kennen geeft dat hij het hiermee niet eens is, moet de voorzieningenrechter echter wel beslissen aan wie zij [minderjarige] voorlopig toevertrouwt in afwachting van verdere beslissingen in de bodemprocedure. Gebleken is dat er reeds hulpverlening vanuit het CJG in [woonplaats] betrokken is bij partijen en [minderjarige] . Onbetwist is gesteld dat de vrouw eerder deze hulpverlening heeft stopgezet. De voorzieningenrechter dient de verschillende belangen tegen elkaar af te wegen. Daarbij staan de belangen van [minderjarige] voorop. Nu het hier om een kort gedingprocedure gaat dient bij de beoordeling bovendien het voorlopig karakter van het rechterlijk oordeel in kort geding en de mate waarin de gevolgen van de beslissing ingrijpen in het leven van betrokkenen in aanmerking te worden genomen.
Gezien de jonge leeftijd van [minderjarige] , de heftigheid van het conflict van partijen en het belang dat ouders stoppen met ruziemaken in combinatie met het feit dat er voor vrijwel alle hulpverlening lange wachtlijsten bestaan, is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter belangrijk dat de hulpverlening van het CJG, waar partijen reeds bekend zijn, wordt gecontinueerd. Nu deze hulpverlening wordt uitgevoerd vanuit [woonplaats] en het van belang is dat ook gekeken wordt naar [minderjarige] en zijn reacties op het conflict tussen ouders, zal [minderjarige] voorlopig aan de man worden toevertrouwd. Indien [minderjarige] aan de vrouw zou worden toevertrouwd zou de hulpverlening die op hem ziet, in [plaats] moeten plaatsvinden en daar zouden partijen en [minderjarige] opnieuw moeten worden aangemeld en dus onderaan de wachtlijst terecht komen. Door [minderjarige] aan de man toe te vertrouwen wordt binnen de huidige situatie het beste gewaarborgd dat de hulpverlening bij het CJG doorloopt, hetgeen in het belang van [minderjarige] is. Partijen moeten zo snel mogelijk onder begeleiding van professionele derden met elkaar in gesprek.
Voorlopige zorgregeling
5.7
Zoals eerder overwogen hebben partijen tijdens de mondelinge behandeling géén overeenstemming bereikt voor wat betreft de zorgregeling voor [minderjarige] . De verdeling van de zorg- en opvoedingstaken zorgt voor veel spanning tussen partijen. De visies hierover lopen ver uiteen. De man wenst graag een evenredige verdeling van de zorg. De vrouw kan zich hiermee niet verenigen en meent dat [minderjarige] grotendeels van de tijd bij haar hoort te zijn.
5.8
De voorzieningenrechter vindt het – met de Raad- belangrijk dat er frequent contact is tussen [minderjarige] en zijn beide ouders. Hij heeft zijn beide ouders nodig, gezien zijn jonge leeftijd waarbij de hechting aan beide ouders een belangrijke rol speelt. [minderjarige] moet er zo min mogelijk last van hebben dat partijen uit elkaar zijn gegaan. Partijen hebben nog veel te bespreken met elkaar. Ze zullen goede afspraken over hem moeten maken voor nu en de toekomst. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de beslissing in dit vonnis over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken een voorlopige ordemaatregel is. Deze maatregel geldt totdat partijen, eventueel met behulp van CJG en/of andere hulpverlening, samen in goed overleg andere afspraken maken of tot een rechterlijke beslissing in de bodemprocedure is genomen. De voorzieningenrechter roept partijen op om met elkaar in overleg te treden om tot definitieve afspraken te komen over [minderjarige] en over de verdere invulling van hun gezamenlijk ouderschap.
5.9
De voorzieningenrechter acht het in het belang van [minderjarige] dat hij zijn ouders geregeld ziet. Lange reistijd in de ochtend, als er file kan staan, vindt zij niet wenselijk voor [minderjarige] . De voorzieningen rechter heeft in het schema dat zij heeft opgesteld geprobeerd rekening te houden met de werkschema’s van beide ouders.
Alle standpunten en de belangen van [minderjarige] afgewogen, zal de voorzieningenrechter de navolgende
voorlopigede verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vaststellen:
In de
onevenweken zorgt de man voor [minderjarige] van dinsdag 17.00 uur tot en met vrijdag 17:00 uur waarbij de vrouw hem op dinsdag wegbrengt naar de man en de man hem op vrijdag naar de vrouw brengt en in de
evenweken van dinsdag 17.00 uur tot en met zondag 17:00 uur, waarbij vrouw [minderjarige] op dinsdag naar de man brengt en de man [minderjarige] op zondag naar de vrouw brengt.
De vrouw zorgt dus voor [minderjarige] de ene week van zondag 17.00 uur tot dinsdag 17.00 uur en de andere week van vrijdag 17.00 uur tot dinsdag 17.00 uur. Indien het voor de vrouw niet mogelijk is om in verband met haar werk [minderjarige] op dinsdag om 17.00 uur bij de man te brengen zullen partijen in onderling overleg daarvoor een oplossing moeten vinden, door bijvoorbeeld het tijdstip te wijzigen, een derde [minderjarige] naar de man te laten brengen of elkaar ergens halverwege de beide woonplaatsen te ontmoeten voor de overdracht van hun zoon.
Uniform hulpaanbod
5.1
De vordering van de man met betrekking tot de verwijzing naar het UHA-traject zal worden afgewezen. Het UHA-traject kent wachtlijsten. Vervolgens bepaalt de gemeente welke hulpverlening wordt ingezet. Partijen zijn reeds bekend bij het CJG en er loopt al een traject met partijen. Het is belangrijk dat dit traject wordt voortgezet. Nu er al hulpverlening is betrokken ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om partijen te verwijzen haar de hulpverlening in het kader van UHA.
Proceskosten
5.11
De voorzieningenrechter acht het redelijk dat de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad en hebben over en weer vorderingen en verzoeken gedaan die zien op hun gezamenlijke kind. Niet is gebleken dat een van hen daarbij misbruik heeft gemaakt van de mogelijkheid tot procederen. In het familierecht is het bovendien gebruikelijk dat proceskosten worden gecompenseerd. De voorzieningenrechter zal de vorderingen over een weer om de ander te veroordelen in de kosten van deze procedure dan ook afwijzen.
5.12
Het meer of anders gevorderde zal worden afgewezen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1
vertrouwt [minderjarige] voorlopig toe aan de man;
6.2
bepaalt als
voorlopigeverdeling van de zorg- en opvoedingstaken dat de man voor [minderjarige] zal zorgen: in de
onevenweken van dinsdag 17.00 uur tot vrijdag 17:00 uur en in de
evenweken van dinsdag 17.00 uur tot zondag 17:00 uur en de vrouw de andere dagen voor hem zal zorgen, waarbij de ouder waar [minderjarige] verblijft steeds [minderjarige] wegbrengt naar de andere ouder, met inachtneming van hetgeen in rechtsoverweging 5.9 is overwogen;
6.3
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
6.5
wijst het meer of anders verzochte af.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Triest, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 21 november 2024 in tegenwoordigheid van Akkermans-Bruijs als griffier.