ECLI:NL:RBZWB:2024:8282

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/02/427659/ FA RK 24-4791 en C/02/427661/ JE RK 24-1860
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Sumner
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar hoofdverblijf en zorg- en opvoedingstaken van minderjarigen met verzoek tot ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de zorg- en opvoedingstaken van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De rechtbank heeft gelast dat er een raadsonderzoek wordt ingesteld naar het hoofdverblijf van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De zaak betreft een geschil tussen de vrouw, de moeder van de minderjarigen, en de man, de vader, over de zorgregeling na hun echtscheiding. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende overeenstemming is tussen partijen over de zorg- en opvoedingstaken en dat een raadsonderzoek noodzakelijk is. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd dat de minderjarigen in hun ontwikkeling bedreigd worden door de huidige situatie, en dat een ondertoezichtstelling wenselijk is. De rechtbank heeft de voorlopige zorgregeling aangepast, waarbij de minderjarigen één weekenddag per week contact hebben met de vrouw, en heeft de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen naar de hoofdverblijfplaats en de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken aangehouden in afwachting van het rapport van de Raad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummers: C/02/427659/ FA RK 24-4791 (hoofdverblijf en verdeling zorg- en opvoedingstaken) en C/02/427661/ JE RK 24-1860 (voorwaardelijk verzoek ondertoezichtstelling)
Datum uitspraak: 28 november 2024
beschikking over het hoofdverblijf, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en een voorwaardelijk verzoek tot ondertoezichtstelling
in de zaak van
[de vrouw],
hierna te noemen: de vrouw,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. L. Stam te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende in [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.J. Broekhuizen-Termaat te Gorinchem,
over de minderjarigen:
-
[minderjarige 1], geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 1] ,
-
[minderjarige 2], geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] , hierna: [minderjarige 2] .
Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda,
hierna: de Raad, de rechtbank over de verzoeken geadviseerd.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop bestaat uit de volgende stukken:
In de zaak met kenmerk C/02/427659/ FA RK 24-4791:
- het op 4 oktober 2024 ontvangen verzoek met bijlagen;
- het F4-formulier van 23 oktober 2024 van mr. Broekhuizen-Termaat;
- het F4-formulier van 28 oktober 2024 van mr. Broekhuizen-Termaat;
- de op 4 november 2024 ontvangen keuzeformulieren van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] waarin zij aangeven op gesprek te willen komen;
- het op 14 november 2024 ontvangen verweer, tevens houdende zelfstandige verzoeken met bijlagen van de man;
- het F9-formulier met bijlagen van 15 november 2024 van mr. Stam, zijnde producties 9 tot en met 13;
- het F9-formulier met bijlage van 18 november 2024 van mr. Stam, zijnde productie 14;
- het F9-formulier met bijlage van 18 november 2024 van mr. Broekhuizen-Termaat, zijnde productie 10;
- het F9-formulier van 22 november 2024 van mr. Broekhuizen-Termaat.
In de zaak met kenmerk C/02/427661/ JE RK 24-1860:
- het op 4 oktober 2024 ontvangen verzoek met bijlagen.
1.2
Op 20 november 2024 heeft de rechtbank de verzoeken behandeld tijdens de mondelinge behandeling met gesloten deuren. Bij die gelegenheid zijn aanwezig de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en de man bijgestaan door mr. E.M. van Veen als waarnemend advocaat voor mr. Broekhuizen-Termaat. Ook was aanwezig een medewerkster van de Raad, vergezeld door een collega als toehoorder.
1.3
De minderjarigen zijn in de gelegenheid gesteld om hun mening kenbaar te maken tijdens een zogenoemd ‘kindgesprek’. Hiervan hebben zij gebruik gemaakt op 19 november 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank naar voren gebracht wat de minderjarigen bij het kindgesprek hebben verteld. Partijen zijn vervolgens in de gelegenheid gesteld om daarop te reageren.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn met elkaar getrouwd geweest. Bij beschikking van deze rechtbank van [datum 1] 2016 is de echtscheiding uitgesproken en deze beschikking is op [datum 2] 2017 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand die daarvoor zijn bedoeld.
2.2
Tijdens het huwelijk van partijen zijn de minderjarigen geboren.
2.3
Partijen hebben samen het gezag over de minderjarigen.
2.4
Bij echtscheidingsbeschikking van [datum 1] 2016 heeft de rechtbank de tussen partijen gemaakte afspraken uit het ouderschapsplan bekrachtigd, op grond waarvan de minderjarigen hun hoofdverblijfplaats hebben bij de vrouw en de minderjarigen eenmaal per twee weken van vrijdag tot en met zondag bij de man verblijven.
2.5
Laatstelijk, bij vonnis van 9 augustus 2024, heeft de voorzieningenrechter het hoofdverblijf van de minderjarigen voorlopig bij de man bepaald en ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken bepaald dat de vrouw en de minderjarigen in het recht hebben op contact met elkaar, nader te bepalen in overleg tussen de gemeente en partijen en passend bij de situatie van de minderjarigen en de vrouw. De vrouw is tegen dit vonnis in spoedappel gekomen.
2.6
Bij arrest van 5 november 2024 heeft gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd voor wat betreft de zorg- en contactregeling en in zoverre opnieuw rechtdoende, samengevat:
- het vonnis voor zover het betreft de voorlopige toevertrouwing van de minderjarigen aan de man en de verleende vervangende toestemming om de minderjarigen in te schrijven op school bekrachtigd, met dien verstande dat deze beslissingen vervallen indien niet uiterlijk op 29 november 2024 door één van partijen een bodemprocedure over het hoofdverblijf en de zorg- en contactregeling aanhangig is gemaakt;
- bepaalt dat de vrouw en de minderjarigen in het kader van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken voorlopig gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar éénmaal per twee weken op vrijdag tot zondag 20.00 uur, waarbij de vrouw [minderjarige 2] op vrijdag uit school ophaalt en de man [minderjarige 1] om 19.00 uur naar de vrouw brengt en de vrouw de minderjarigen op zondag terug naar de man brengt, waarbij het partijen vrij staat om in onderling overleg met de gezinscoach toe te werken naar een uitbereiding van deze regeling;
- verzoekt de Raad, onder de voorwaarde dat uiterlijk op 29 november 2024 door een van partijen een bodemprocedure aanhangig is gemaakt, een onderzoek te verrichten met het in rechtsoverweging 3.23 omschreven doel en daarover van de nog aanhangig te maken bodemprocedure aan de rechtbank te rapporteren;
Daarnaast heeft het hof de vordering van de vrouw om de schorsing van de uitvoerbaar bij voorraadverklaring van de beslissingen ten aanzien van het voorlopig hoofdverblijf en de vervangende toestemming voor inschrijving op een school afgewezen, de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, het bestreden vonnis bekrachtigd voor het overige en het meer of andere gevorderde afgewezen.

3.De verzoeken

In de zaak met kenmerk C/02/427659/ FA RK 24-4791:
3.1
De vrouw verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • Primair: de beschikking van [datum 1] 2026 (de rechtbank begrijpt 2016), waarin het hoofverblijf bij de vrouw en een zorgregeling met de man werd bepaald, te bekrachtigen,
  • Subsidiair: na advies van de Raad voor de Kinderbescherming vast te stellen op een wijze die de rechtbank juist acht.
3.2
De man verzoekt het primair verzoek van de vrouw af te wijzen en refereert ten aanzien van het subsidiaire verzoek. Bij wijze van zelfstandig verzoek, verzoekt de man de rechtbank om bij beschikking:
- de beschikking van [datum 1] 2016 (en het daaraan gehechte ouderschapsplan) te wijzigen ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen en de zorg- en contactregeling, in die zin dat:
o het hoofdverblijf van de minderjarigen (na een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming) wordt vastgesteld bij de man;
o te bepalen dat er tussen de vrouw en de minderjarigen een zorgregeling zal zijn die de rechtbank, na een onderzoek door de Raad, juist en veilig acht, waarbij de voorlopige zorg- en contactregeling zoals bepaald in het arrest van het hof ’s Hertogenbosch van 5 november 2024, voorlopig zal worden gewijzigd in een zorg- en contactregeling die de gezinscoach veilig en in het belang van de minderjarigen acht;
- kosten rechtens.
In de zaak met kenmerk C/02/427661/ JE RK 24-1860:
3.3
De vrouw verzoekt, bij wijze van voorwaardelijk verzoek, uitvoerbaar bij voorraad, de minderjarigen voor de duur van een jaar onder toezicht te stellen.
3.4
De man is het niet eens met de verzoeken van de vrouw en verzoekt het voorwaardelijke verzoek van de vrouw af te wijzen.
3.5
Op de standpunten van partijen en het advies van de Raad wordt, voor zover nodig om de verzoeken te beoordelen, hierna ingegaan.

4.De standpunten

4.1
Aan haar verzoeken legt de vrouw, samengevat, het volgende ten grondslag. Partijen hebben in het ouderschapsplan afgesproken dat de minderjarigen hun hoofdverblijf bij de vrouw hebben. De man heeft eerder, in 2022, verzocht het hoofdverblijf van de minderjarigen bij hem te bepalen, welk verzoek destijds is afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de situatie niet dusdanig was gewijzigd dat er een andere beslissing moest worden genomen. Vervolgens hebben de man en de minderjarigen elkaar van september 2022 tot juni 2024 niet gezien, volgens de vrouw naar aanleiding van een conflict tussen de man en [minderjarige 1] . Met hulpverlening is het contact tussen de man en de minderjarigen weer hersteld. Op 30 juli 2024 heeft de man de minderjarigen niet terug naar de vrouw gebracht. Daarop heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 9 augustus 2024 voorlopig het hoofdverblijf van de minderjarigen bij de man bepaald. De vrouw is tegen dit vonnis in spoedappel gekomen. Het hof heeft inmiddels arrest gewezen. De zorgregeling zoals door het hof is bepaald, wordt door partijen gevolgd. De minderjarigen zijn in het weekend van 15 tot en met 17 november 2024 bij de vrouw geweest. Dit verliep goed. Anders dan de man stelt, dient die regeling niet verminderd te worden. De vrouw vindt zowel een raadsonderzoek naar het hoofdverblijf van de minderjarigen en de zorgregeling als een ondertoezichtstelling passend. Omdat het hof, gelet op de aard van de procedure geen raadsonderzoek kon gelasten, ligt het in de lijn der verwachting dat in deze procedure alsnog een raadsonderzoek wordt gelast. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad juist omschreven wat er in deze zaak dient te gebeuren. De vrouw kan zich hierin vinden; zij begrijpt waarom de Raad niet mondeling een verzoek tot ondertoezichtstelling doet en snapt wat er moet gebeuren voordat de Raad een ondertoezichtstelling kan verzoeken. De vrouw volgt het uitgangspunt dat bij een toewijzing van de ondertoezichtstelling, de regie over de zorgregeling bij de gecertificeerde instelling (hierna: GI) komt te liggen. De vrouw ziet mogelijkheden om met de man overeenstemming te bereiken over een voorlopige zorgregeling voor de tussenliggende periode dat er nog geen GI betrokken is.
4.2
Aan zijn verweer en zelfstandige verzoeken legt de man, samengevat, het volgende ten grondslag. De man erkent dat hij een tijd geen contact had met de minderjarigen. Hij bestrijdt de door de vrouw genoemde reden. Na een periode waarin er veel zorgen waren over het gedrag van [minderjarige 1] , begon hij zelf aan te geven niet meer naar de man te willen. Het gedrag van [minderjarige 1] , zo werd door hulpverlening aangestuurd, kwam voort uit de oudercommunicatie. De man heeft de wens van [minderjarige 1] gerespecteerd en hem los gelaten. Sinds april 2024 heeft de man weer contact met de minderjarigen. Dat de man de minderjarigen niet terug naar de vrouw liet gaan, wordt door hem niet ontkend. Hij heeft, door alles wat hij heeft gehoord, moeten handelen uit veiligheid voor de minderjarigen. Sindsdien verblijven de minderjarigen bij de man en zitten zij sinds augustus 2024 op school in de buurt van de man. In het gezin van de man komen de minderjarigen komen tot rust. Hoewel bij het hof een zorgregeling is bepaald waarbij de minderjarigen en de vrouw contact met elkaar hebben om het weekend, vanaf vrijdagmiddag tot zondagavond, ziet de man dat dit voor de vrouw een te hoge belasting is. De minderjarigen kwamen met zorgwekkende signalen terug van het weekend bij de vrouw. Zij spreken richting de man veel angst uit over de vrouw. Op 7 november 2024 is in overleg met de gezinscoach en de betrokken traumabehandelaar gesproken over de zorgregeling, waarbij de hulpverlening heeft geconstateerd dat een weekend nog te lang is. In de visie van de man dient de zorgregeling zoals door het hof is bepaald te worden teruggebracht. Het hof heeft grote waarde gehecht aan de betrokkenheid van de gezinscoach. De man zou graag, met de adviezen van de gezinscoach, een nieuwe zorgregeling vaststellen of overeenkomen. Hij meent dat het op dit moment het beste is om te beginnen met een contactmoment per veertien dagen op vrijdag van 17.00 tot 21.00 uur. Vervolgens dient er een uitbereiding plaats te vinden. Tevens acht de man een onderzoek door de Raad nodig naar de hoofdverblijfplaats en naar de zorgregeling. Bij de mondelinge behandeling geeft de man aan akkoord te zijn met hetgeen de Raad nodig acht in deze zaak. Ook de man begrijpt waarom de Raad niet mondeling om een ondertoezichtstelling kan verzoeken. Evenals de vrouw ziet de man mogelijkheden om met elkaar tot overeenstemming te komen over een voorlopige zorgregeling. Het belangrijkste daarbij is dat er voor de minderjarigen rust, stabiliteit en duidelijkheid komt.
4.3.1
De Raad adviseert de rechtbank, samengevat, als volgt. In feite worden de minderjarigen in hun ontwikkeling bedreigd, omdat hun ouders niet met elkaar samen kunnen werken. De gezinssituatie is complex en niet verwacht wordt dat partijen de tussen heb bestaande problemen zonder hulpverlening op kunnen lossen. Hoewel hulpverlening in een vrijwillig kader is ingezet, denkt de Raad dat dit niet afdoende is. De elementen voor een verzoek tot ondertoezichtstelling zijn aanwezig. Echter, vanuit praktisch oogpunt verzoekt de Raad hierom mondeling niet, omdat een uitvoerend GI een raadsonderzoek wenselijk acht. Bovendien kan de GI, met een raadsonderzoek in de hand, gelijk starten aan de gestelde doelen zonder dat er eerst tijd moet worden besteed aan het in kaart brengen van de situatie.
De Raad acht tevens een onderzoek nodig ten aanzien van het hoofdverblijf en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, omdat er meer zicht nodig is op de opvoedsituaties van beide ouders.
4.3.2
De Raad ziet daarnaast dat het contact tussen de minderjarigen en de vrouw nu minimaal is, terwijl dit eerder altijd anders is geweest. De Raad kan in het onderzoek alvast een schot voor de boeg nemen door te adviseren dat het contact tussen de vrouw en de minderjarigen onder regie van de GI uitgebreid dient te worden. De Raad kan zich verder voorstellen dat wordt geadviseerd om het verzoek ten aanzien van het hoofdverblijf verder aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening binnen de ondertoezichtstelling. De Raad hoopt dat er binnen de ondertoezichtstelling ook ruimte komt voor een herintreding van co-ouderschap, zoals partijen dit ook in het verleden hadden. Dat het daar nu te vroeg voor is, is evident. De Raad zegt toe dat wanneer partijen hiermee instemmen, een raadsonderzoek snel gestart kan worden en ook spoedig een verzoek tot ondertoezichtstelling bij de rechtbank kan worden ingediend. De beoogd GI is dan Stichting Jeugdbescherming Brabant.
4.3.3
Ten aanzien van een voorlopige contactregeling adviseert de Raad in eerste instantie om als vertrekpunt de weekendregeling te nemen, zoals die door het hof is bepaald. Echter, nu niet bekend is waarom de minderjarigen aangeven minder naar hun moeder te willen gaan, refereert de Raad zich aan het oordeel van de rechtbank. Wanneer partijen echter samen iets kunnen afspreken, dan wordt dit door de Raad ondersteund.

5.De beoordeling

In de zaak met kenmerk C/02/427659/ FA RK 24-4791
Geschil in gezamenlijke gezagsuitoefening
5.1
In artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) staat dat geschillen over het samen uitoefenen van het gezag op verzoek van een ouder aan de rechtbank kunnen worden voorgelegd. De rechtbank neemt dan een beslissing die zij in het belang van het kind vindt. Op grond van lid 2 van dit artikel kan deze regeling onder andere omvatten:
- de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
- een (voorlopige) toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.2
De rechter moet, op grond van artikel 1:253a lid 5 BW eerst bekijken of de ouders met elkaar afspraken kunnen maken. De rechtbank heeft zich ervan vergewist dat een overeenstemming tussen partijen over het hoofdverblijf van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken nu niet mogelijk is gebleken. Wel zijn partijen het met elkaar eens dat een onderzoek door de Raad naar deze geschilpunten noodzakelijk is. Ook achten partijen een ondertoezichtstelling op zijn plaats.
5.3
Zoals tijdens de mondelinge behandeling uitgebreid is besproken, heeft de rechtbank op dit moment te weinig informatie om een definitieve beslissing te kunnen geven op de verzoeken ten aanzien van het hoofdverblijf van de minderjarigen en de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Samen met de Raad en partijen ziet de rechtbank de noodzaak van een raadsonderzoek.
5.4
De Raad zal daarom worden verzocht om een onderzoek te doen naar de volgende vragen:
  • Welke hoofdverblijfplaats past het meest bij de belangen van de minderjarigen?
  • Past een wijziging van de hoofdverblijfplaats van de vrouw naar de man bij de belangen van de minderjarigen?
  • Welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders past het beste bij de belangen van de minderjarigen?
  • Past een verandering van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door de ouders, zoals zij afspraken in het ouderschapsplan, bij de belangen van de minderjarigen?
  • Hoe moet die regeling eruit gaan zien (aard, duur en frequentie)?
  • Geeft het onderzoek de Raad aanleiding partijen en/of de minderjarigen hulpverlening aan te bevelen? Zo ja, in welke vorm?
5.5
In afwachting van de rapportage van de Raad zal de rechtbank de behandeling van de verzoeken aanhouden. De rechtbank wil uiterlijk op de hierna te noemen pro forma datum op de hoogte te worden gesteld over (de voortgang van) het nader onderzoek van de Raad, ook als dit nadere onderzoek op dat moment nog niet klaar is. Na binnenkomst van het raadsrapport zullen partijen in de gelegenheid worden gesteld om daarop te reageren.
Verdere voortgang
5.6
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad toegezegd om middels een kort onderzoek, waaronder het maken van een tijdlijn, de rechtbank schriftelijk te verzoeken om de minderjarigen onder toezicht te stellen van Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van twaalf maanden. Binnen het raadsonderzoek zal de Raad de rechtbank adviseren om de regie ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken te beleggen bij de GI en de definitieve beslissing over het hoofdverblijf van de minderjarigen aan te houden in afwachting van de resultaten van de hulpverlening. Gebleken is dat partijen zich hiermee kunnen verenigen. De rechtbank ziet geen reden om van voorgestelde werkwijze af te wijken. Dit betekent dat zodra er sprake is van een ondertoezichtstelling de regie over de voorlopige zorgregeling bij de GI ligt. Volledigheidshalve merkt de rechtbank hier op dat de GI geen nieuwe procedure nodig zal hebben om de in deze beschikking bepaalde voorlopige zorgregeling te wijzigen.
5.7
Met partijen is besproken dat wanneer de rechtbank het verzoek van de Raad om een ondertoezichtstelling heeft ontvangen, zij
binnen één weekna ontvangst van het verzoek schriftelijk aangeven of zij een mondelinge behandeling wensen. Wanneer
beide partijendit niet nodig achten, zal het verzoek om een ondertoezichtstelling schriftelijk worden afgedaan. Wanneer de rechtbank naar aanleiding van de schriftelijke berichten van (een van de) de advocaten van partijen noodzaak ziet voor een mondelinge behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling, dan zal er alsnog een mondelinge behandeling worden gepland.
Voorlopige contactregeling
5.8
De wet regelt dat als ouders samen het gezag uitoefenen, maar het over de uitoefening daarvan niet eens worden, de rechter op grond van artikel 1:253a BW een beslissing kan nemen over de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Op grond van artikel 1:253a lid 4 BW in samenhang gelezen met artikel 1:377e BW kan de rechter een eerdere beslissing of een door de ouders onderling afgesproken verdeling van de zorg- en opvoedingstaken wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
De rechtbank zal bij de toepassing van deze artikelen beslissen wat zij in het belang van de minderjarigen wenselijk vindt. De rechtbank oordeelt als volgt.
5.9
Hoewel de Raad heeft toegezegd het raadsonderzoek snel op te zullen pakken, zal dit enkele weken in beslag nemen. De rechtbank acht het in het belang van de minderjarigen en dat van partijen dat zij weten hoe het contact tussen de vrouw en de minderjarigen tussentijds vormgegeven dient te worden. De man neemt daarbij als uitgangspunt dat de voorlopige zorgregeling, zoals door het hof is bepaald, dient te worden aangepast. De man bepleit een vermindering van het contact tussen de vrouw en de minderjarigen. De vrouw daarentegen hecht er waarde aan om de zorgregeling zoals het hof heeft bepaald te volgen.
5.1
Partijen zijn tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling in de gelegenheid gesteld om overeenstemming met elkaar te bereiken over de voorlopige zorgregeling. Dit is partijen toen niet gelukt. Echter, zij geven de rechtbank beiden aan dat zij er vertrouwen in hebben om buiten de mondelinge behandeling om alsnog overeenstemming met elkaar te kunnen bereiken. Partijen hebben de rechtbank toegezegd uiterlijk op 22 november 2024 te laten weten (1) of zij overeenstemming hebben bereikt en (2) hoe de voorlopige zorgregeling dient te luiden.
5.11
Op 22 november 2024 heeft de rechtbank kennisgenomen van het F9-formulier van mr. Broekhuizen-Termaat. Hieruit volgt dat partijen geen overeenstemming met elkaar hebben bereikt. Dit betekent dat de rechtbank over de voorlopige zorgregeling dient te beslissen.
5.12
In zijn oordeel dient de rechtbank te betrekken of er sprake is van een wijziging van omstandigheden die maken dat de door het hof bepaalde voorlopige zorgregeling dient te worden gewijzigd. De rechtbank beantwoord deze vraag positief en betrekt daarin de signalen van de minderjarigen. Zij hebben tijdens het kindgesprek beiden te kennen geven de huidige voorlopige zorgregeling te veel te vinden. Zij geven beiden aan minder naar de vrouw te willen gaan en het contact op te willen bouwen. De rechtbank ziet daarin een wijziging van omstandigheden.
5.13
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld op welke wijze de voorlopige zorgregeling dient te worden gewijzigd, waarbij het belang van de minderjarigen voorop moet staan. De rechtbank neemt daarbij drie belangen in aanmerking:
  • Het belang van continuïteit: de minderjarigen hebben sinds het uiteengaan van partijen hun hoofdverblijf bij de vrouw gehad en er was een zorgregeling met de man;
  • Het stem van de kinderen: De minderjarigen hebben aangegeven tijdens het kindgesprek om minder tijd met de vrouw door te willen nemen en op dit moment niet bij de vrouw te willen blijven slapen;
  • Het belang van de ouders: dit belang is hierboven verwoord in de standpunten van partijen.
5.14
Genoemde belangen in aanmerking genomen acht de rechtbank het meest passend een voorlopige zorgregeling waarbij de minderjarigen
één weekenddag per week van 11.00 uur tot 17.00 uurcontact hebben met de vrouw, waarbij de man de minderjarigen naar de vrouw brengt en de vrouw hen weer naar de man terugbrengt. Het is daarbij aan partijen om in onderling overleg te regelen op welke weekenddag (zaterdag of zondag) de minderjarigen bij de vrouw zijn. Op die manier kan rekening worden gehouden met de planning van de man en zijn gezin. Met de bepaling van deze voorlopige regeling hecht de rechtbank enerzijds waarde aan de stem van de minderjarigen, die aangeven geen overnachting bij de vrouw te willen, maar ook aan een regelmatig en frequent contact met de vrouw. Bovendien doet voormelde voorlopige regeling ook recht aan de zorgen van de man. Om te voorkomen dat partijen het niet eens kunnen worden over de eerste weekenddag in deze regeling en er (dus) langer onduidelijkheid bestaat, zal de rechtbank bepalen dat de minderjarigen op
zondag 1 december 2024bij de vrouw zijn. De verdeling van de overige weekenden laat de rechtbank aan partijen over.
5.15
De rechtbank benadrukt dat het vervolgens aan de GI is om deze voorlopige zorgregeling uit te breiden. Partijen dienen deze regeling dan ook te zien als een startpunt.
Uitvoerbaar bij voorraad
5.16
De rechtbank zal de beslissing ten aanzien van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, gelet op de aard daarvan, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als er hoger beroep wordt ingesteld tegen deze beslissing.
In de zaak met kenmerk C/02/427661/ JE RK 24-1860:
Voorwaardelijk verzoek ondertoezichtstelling
5.17
Op grond van artikel 1:255, eerste lid, van het BW kan de kinderrechter, voor zover hier van belang, een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd en
de zorg die in verband met het wegnemen van die bedreiging noodzakelijk door de ouders niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders die het gezag uitoefenen binnen een voor de minderjarige aanvaardbare termijn in staat zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen.
5.18
Artikel 1:255, tweede lid, van het BW bepaalt dat de kinderrechter, voor zover hier van belang, een minderjarige onder toezicht kan stellen op verzoek van de Raad of het openbaar ministerie. Tevens is een ouder bevoegd tot het doen van een dergelijk verzoek indien de Raad niet overgaat tot indiening van het verzoek.
5.19
De rechtbank oordeelt als volgt. Hoewel de Raad tijdens de mondelinge behandeling heeft toegezegd bij de rechtbank een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen in te zullen dienen, en de rechtbank ook van deze toezegging uitgaat, zal het voorwaardelijke verzoek van de vrouw worden aangehouden.
Brief aan [minderjarige 1]
5.2
Tijdens het kindgesprek heeft [minderjarige 1] aangegeven dat hij door de kinderrechter via een brief op te hoogte wil worden gehouden van de beslissing. In deze brief, die naar het adres van de man wordt verzonden, leest [minderjarige 1] het volgende.
Beste [minderjarige 1] ,
Op 19 november 2024 heb jij een gesprek met mij gehad. Ik heb je toen verteld waarover ik moet beslissen. Op 20 november 2024 heb ik met jouw ouders en een medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming gesproken. De vrouw van de Raad was aanwezig om mij te adviseren.
Ik heb goed naar jou geluisterd. Je hebt heel duidelijk jouw mening naar voren gebracht. Ik vind het erg knap dat je dat gedaan hebt en ik waardeer je openheid en eerlijkheid. Ik heb ook heel goed naar jouw ouders geluisterd en begrijp ook wat zij van de situatie vinden.
We hebben met z’n allen bekeken welke stappen nu moeten worden gezet en door wie zodat jij en [minderjarige 2] wat meer rust krijgen. Zoals jij ook tijdens het gesprek met mij hebt gezegd, denk ik niet dat je ouders het gaat lukken om dit zonder hulp op te lossen. Daarom zal eerst de Raad voor de Kinderbescherming een onderzoek doen. Dit is dan nodig zodat er hulp kan komen. Jouw ouders staan hier allebei achter. Uit dit onderzoek kan dan gekeken worden wat de beste toekomstsituatie is. In het onderzoek kan er dus met iedereen gesproken worden en kan iedereen zijn of haar mening laten meewegen. Als de Raad voor de Kinderbescherming het nodig vindt, kan er ook informatie worden opgevraagd bij school en bij de hulpverlening. Uit dit onderzoek komt een advies. Ik kan dit advies gebruiken om een definitieve beslissing te nemen
Als het onderzoek begint, zul je dit van de Raad voor de Kinderbescherming en jouw ouders horen. De zaak zal voor nu even stil komen te staan totdat de Raad voor de Kinderbescherming klaar is met het onderzoek. Daarna zal ik bepalen hoe het verder gaat. Voor nu hoef jij zelf niets te doen. Als de Raad voor de Kinderbescherming met het onderzoek zal beginnen, hoor jij dit van hen.
Ondertoezichtstelling
De Raad voor de Kinderbescherming vindt het belangrijk dat een ondertoezichtstelling komt. Iedereen is het er eigenlijk over eens dat dit moet komen, maar dit moet nu nog formeel worden geregeld. Binnenkort zal je daar meer informatie over krijgen.
Voorlopige contactregeling
Voordat het onderzoek kan beginnen, kan er een paar weken over heen gaan. Daarom moet ik ook beslissen hoe het contact tussen jou en je moeder eruit moet komen te zien in de tussentijd. Op dit moment is er een regeling waarbij jij om het weekend naar je moeder gaat. Jij hebt aangegeven dat jij dit teveel vindt. Ook [minderjarige 2] heeft dit gezegd. Ik vind het belangrijk om naar jullie te luisteren, en vooral om naar de redenen te luisteren waarom je minder tijd bij je moeder wil doorbrengen. Tegelijkertijd is het ook belangrijk dat jij en [minderjarige 2] regelmatig contact blijven hebben met je moeder.
Ik heb goed nagedacht over een tijdelijke oplossing en heb besloten om de huidige contactregeling te wijzigen. Vanaf nu gaan jij en [minderjarige 2] één dag per week naar je moeder. Dit is op een zaterdag of zondag van 11.00 uur tot 17.00 uur. Je ouders spreken dit verder met elkaar af. Voor het komende weekend geldt dat jij op zondag 1 december 2024 bij je moeder bent.
Deze voorlopige regeling geldt totdat er een jeugdbeschermer is. De jeugdbeschermer zal op termijn de contactregeling gaan uitbreiden, bijvoorbeeld met een overnachting. Wanneer dit zover is, hoor jij dat vanzelf.
Vragen?
In deze brief staat veel informatie. Als je vragen hebt over het onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming kun jij deze stellen aan de medewerker die dit onderzoek uitvoert. Andere vragen kun je het beste stellen aan de jeugdbeschermer wanneer die er is.
Ik hoop dat er hiermee voor nu rust komt voor jou en [minderjarige 2] . Ik heb er vertrouwen in dat de Raad voor de Kinderbescherming en de jeugdbeschermer goed naar alle mogelijkheden zullen gaan kijken. Ik wens je in ieder geval het beste.
Met vriendelijke groet, ook namens de griffier,
Sumner

6.De beslissing

De rechtbank:
In de zaak met kenmerk C/02/427659/ FA RK 24-4791:
6.1
wijzigt het arrest van gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 5 november 2024 ten aanzien van de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en bepaalt dat de vrouw en de minderjarigen
  • [minderjarige 1] , geboren op [geboortedag 1] 2012 te [geboorteplaats] , en
  • [minderjarige 2] , geboren op [geboortedag 2] 2014 te [geboorteplaats] ,
voorlopig,totdat de rechtbank hier definitief over heeft beslist of de nog aan te stellen gecertificeerde instelling anders heeft bepaald, gerechtigd zijn tot het hebben van contact met elkaar
één weekenddag per week van 11.00 uur tot 17.00 uur, waarbij de man de minderjarigen naar de vrouw brengt en de vrouw hen weer naar de man terugbrengt, een en ander zoals in rechtsoverweging 5.14 is weergegeven;
6.2
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de hierboven in rechtsoverweging 5.4 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen. Voor het geval het onderzoek van de Raad nog niet is afgerond dient de Raad de rechtbank vóór deze pro forma datum te berichten over de stand van zaken daarvan;
6.4
houdt de verzoeken aan tot
dinsdag 6 mei 2025 PRO FORMA;
6.5
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
In de zaak met kenmerk C/02/427661/ JE RK 24-1860:
6.6
houdt het voorwaardelijke verzoek van de vrouw aan;
6.7
behoudt zich iedere verdere beslissing voor.
Deze beschikking is gegeven door mr. Sumner, kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024 in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.