ECLI:NL:RBZWB:2024:8283

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 november 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/02/395427 / FA RK 22-1052
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Van Leuven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot voorlopige zorgregeling en raadsonderzoek in familiezaken

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 november 2024, is een verzoek ingediend door de vrouw om te bepalen dat de minderjarige [minderjarige], geboren op [geboortedag] 2020, zijn hoofdverblijf bij haar zal hebben. De man verzoekt om een regeling voor de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. De rechtbank heeft vastgesteld dat het UHA-traject niet geslaagd is en dat het contact tussen de man en de minderjarige is gestopt. De Raad voor de Kinderbescherming heeft geadviseerd om een raadsonderzoek uit te voeren, inclusief een gezag- en omgangsonderzoek, en een beschermingsonderzoek. Tijdens de mondelinge behandeling op 14 november 2024 zijn de mogelijkheden voor begeleid contact besproken, waarbij de rechtbank een voorlopige zorgregeling heeft bepaald. De rechtbank heeft de behandeling van de verzoeken met betrekking tot de definitieve zorgregeling, het hoofdverblijf en de kinderalimentatie aangehouden tot 3 juni 2025, in afwachting van het rapport van de Raad. De rechtbank heeft de Raad verzocht om een onderzoek in te stellen en hierover te rapporteren.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Breda
Zaaknummer: C/02/395427 / FA RK 22-1052
Datum uitspraak: 28 november 2024
nadere beschikking betreffende hoofdverblijf, verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en levensonderhoud
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 1],
hierna te noemen de vrouw,
advocaat mr. R.E. Teusink te Roosendaal,
en
[de man],
wonende te [woonplaats 2],
hierna te noemen de man,
advocaat was mr. J.C. Lang, nu mr. S.P.J. Oudenhoven te Roermond.

1.Het verdere procesverloop

1.1.
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 15 augustus 2023 en alle daarin genoemde stukken;
- de rapportage van [jeugdorganisatie] als zorgaanbieder van het Uniform Hulpaanbod (hierna UHA)
van 27 juni 2024, bij de rechtbank binnengekomen op 9 juli 2024;
- de brief van de Raad voor de Kinderbescherming, Regio Zuidwest Nederland, locatie
Breda (hierna de Raad) van 14 augustus 2024;
- de brief met bijlage va,n 23 augustus 2024 van mr. Oudenhoven;
- de brief van 17 september 2024 van mr. Teusink;
- de brief van 30 september 2024 van mr. Oudenhoven;
- de brief van 30 september 2024 van mr. Teusink;
- het e-mailbericht van 28 oktober 2024 van mr. Oudenhoven;
- de brief met bijlagen van 30 oktober 2024 van mr. Teusink;
- de brief met bijlagen van 8 november 2024 van mr. Teusink;
- de brief van de Raad van 11 november 2024;
- de brief met bijlage van 13 november 2024 van mr. Oudenhoven.
1.2.
De zaak is nader behandeld op de mondelinge behandeling van 14 november 2024. Bij die gelegenheid zijn partijen, bijgestaan door hun advocaat, verschenen. Ook was een vertegenwoordiger van de Raad aanwezig.

2.De resterende verzoeken

2.1.
De vrouw verzoekt nu nog, samengevat:
  • bepaling dat de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020, zijn hoofdverblijf zal hebben bij haar;
  • vaststelling van een voorlopige regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat de man en de minderjarige voorlopig eenmaal per week op zaterdag van 9:00 uur tot 17:00 uur contact hebben bij de ouders van de man en de definitieve zorgregeling vast te stellen na kennisname van het UHA verslag;
  • vaststelling van een door de man te betalen onderhoudsbijdrage ten behoeve van de minderjarige van € 500,= per maand;
2.2.
De man verzoekt nu nog, samengevat, vaststelling van een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, in die zin dat hij in de even weken van vrijdagmiddag 15:00 uur tot zondag 14:00 uur contact met [minderjarige] zal hebben en in de oneven weken op de donderdagen tussen 15:30 uur en 18:00 uur en de helft van de vakanties en feestdagen.

3.De verdere beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 15 augustus 2023 zijn partijen en [minderjarige] doorverwezen naar het UHA, waarbij de beslissing op de verzoeken tot vaststelling van de hoofdverblijfplaats, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de kinderalimentatie is aangehouden. Partijen zijn doorverwezen naar het UHA om te werken aan de volgende resultaten:
  • de ouders hebben inzicht in de (psychologische) gevolgen van de scheiding voor het kind;
  • het kind heeft een stem in het scheidingsproces, voelt zich gehoord en gesteund;
  • de (gezagdragende) ouders zorgen voor afspraken en beslissingen dien in het belang zijn van het kind);
  • het kind en de (gezagdragende) ouders hebben onbelast contact met elkaar.
3.2.
Uit de rapportage van 27 juni 2024 van de zorgaanbieder [jeugdorganisatie] blijkt dat deze resultaten niet zijn behaald. Uit dit rapport volgt verder dat de man [minderjarige] tot 20 april 2024 om de week via een kort videobelmoment heeft gezien. Er hebben daarnaast drie contactmomenten plaatsgevonden, die goed zijn verlopen. Daarna is het contact echter gestopt en beide ouders leggen hiervoor de schuld bij de ander. Omdat de man nog geen grote rol heeft kunnen betekenen in de opvoeding van [minderjarige], adviseert [jeugdorganisatie] opvoedondersteuning voor de man als de zorgregeling wordt uitgebreid. Voor de vrouw adviseert [jeugdorganisatie] ondersteuning om op eigen grond te staan. [jeugdorganisatie] maakt zich zorgen over het weinige vertrouwen dat de vrouw in de man heeft. Dit, terwijl haar zorgen serieus zijn genomen doordat is gestart met begeleid contact tussen de man en [minderjarige]. Er moet worden gewerkt aan het vertrouwen van ouders in elkaar als opvoeder. Er is bovendien weinig tot geen communicatie tussen de ouders, waardoor de man niet op de hoogte wordt gehouden over de ontwikkelingen van [minderjarige]. Tijdens de begeleide contactmomenten zijn volgens [jeugdorganisatie] geen contra-indicaties gezien om het contact te herstellen en verder uit te bouwen naar contact bij de man thuis. Ouders moeten echter wel ondersteund worden om te komen tot een vorm van ouderschap waarbij zij afspraken/beslissingen maken in [minderjarige] zijn belang.
3.3.
De man heeft [minderjarige] al een hele tijd niet meer gezien. Sinds 5 juni 2024 heeft er geen contact meer plaatsgevonden. Hier moet zo snel mogelijk verandering in komen. De vrouw is volgens de man echter bezig om ervoor te zorgen dat [minderjarige] niet meer in contact komt met de man. Het is hoog tijd dat er concrete stappen worden gezet met betrekking tot het contact tussen [minderjarige] en zijn vader. [minderjarige] en de man hebben recht op een vaste en duidelijke zorgregeling en met name vanwege de jonge leeftijd van [minderjarige] is het van groot belang dat dit op zeer korte termijn wordt gerealiseerd. De man verzoekt een zorgregeling vast te leggen en al dan niet over te gaan tot een verzoek aan de Raad tot onderzoek of interventie. Er zijn geen contra-indicaties voor contact.
Tijdens de mondelinge behandeling is hieraan toegevoegd dat de man ermee kan instemmen dat de eerste contacten worden begeleid. De ouders van de man kunnen dit contact bijvoorbeeld begeleiden en tijdens de zitting heeft de man ook ingestemd met het voorstel om mevrouw [naam] hiervoor te benaderen. De man heeft ook voorgesteld dat de vrouw bij de man kan langskomen, zodat zij kan zien waar [minderjarige] verblijft als hij bij de man is. De man is bereid [minderjarige] in eerste instantie te halen en te brengen, maar na verloop van tijd moet dit bij helfte tussen partijen worden verdeeld.
3.4.
Volgens de vrouw is de belangrijkste reden voor het niet slagen van het UHA traject gelegen in het feit dat partijen geen afspraken kunnen maken over het vervoer van [minderjarige] voor het contact met de man. De man is echter zonder overleg in [woonplaats 2] gaan wonen. Er hebben begeleide contactmomenten plaatsgevonden, maar volgens de vrouw kwam [minderjarige] daarna met afwijkend gedrag terug. Het afwijkende gedrag bestond uit bedplassen, angst en opmerkingen als ‘papa gaat slaan’. Ook heeft de man onvoldoende aandacht voor de koemelkallergie van [minderjarige]. De vrouw heeft hierover meerdere keren naar [jeugdorganisatie] gemaild. Bij het UHA was gesproken over een uitbreiding van de begeleide omgang: omgang bij de vader thuis met passende ondersteuning en begeleiding, bijvoorbeeld vier uur begeleide omgang bij vader thuis, onder begeleiding van [jeugdzorginstelling]. Hierna is echter gebleken dat de visies van beide ouders toch te veel uit elkaar liggen. De moeder is van mening dat de begeleide contacten kunnen worden voortgezet in [woonplaats 1] en omgeving. Er kan contact zijn in een pretpark, een speeltuin, het wandelbos et cetera. Een onafhankelijke derde moet de contacten begeleiden. De vrouw wil niet dat de ouders van de man dit contact begeleiden, omdat zij vreemden zijn voor [minderjarige]. De band tussen [minderjarige] en de man moet opnieuw worden opgebouwd. Er is door de hulpverlening niet gesproken over contact bij de man thuis. Dat vindt de vrouw ook nog een stapje te ver.
3.5.
De Raad heeft in de brief van 11 november 2024 aangegeven dat inmiddels sprake is van verdere achteruitgang van de zaak. De ouders zijn voor de tweede keer terug verwezen naar het UHA, maar dat traject is opnieuw gestagneerd. Doordat het contact tussen [minderjarige] en de man is gestopt, weet [minderjarige] niet waar hij aan toe is. Er bestaan daardoor zorgen dat de band tussen de man en [minderjarige] niet verder opgebouwd kan worden. Dat leidt tot een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Volgens de Raad is een raadsonderzoek, in de vorm van een gezag en omgangsonderzoek én een beschermingsonderzoek, noodzakelijk. Gebleken is dat de vrouw zeer beschermend is richting [minderjarige] en zij zal vanuit haar bezorgdheid handelen. Tegelijkertijd heeft de Raad zorgen over de loyaliteit van [minderjarige] naar zijn ouders. Er dient daarom duidelijkheid te komen over de vraag of de vrouw voldoende emotionele toestemming kan geven richting [minderjarige] om contact te hebben met zijn vader. Anders kan er blijvend contactverlies ontstaan. De huidige impasse dient doorbroken te worden.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de raadsmedewerker hieraan toegevoegd dat het contact tussen [minderjarige] en de man zo snel als mogelijk hervat moet worden. Idealiter zou er dan wekelijks contact zijn tussen hen, maar anders in ieder geval om de week. Het halen en brengen moet volgens de raadsmedewerker bij helfte te worden verdeeld, zodat [minderjarige] voelt dat zijn moeder achter het contact met zijn vader staat. Mevrouw [naam] kan het contact wellicht de eerste keren begeleiden (in [plaats]).
3.6.
Tijdens de mondelinge behandeling is de zorgregeling tussen de man en [minderjarige] uitvoerig besproken. Daarbij zijn ook de mogelijkheden van begeleid contact besproken. Partijen zijn overeengekomen dat mevrouw [naam] het herstel van het contact zal begeleiden. In dat kader acht de rechtbank het van belang dat mevrouw [naam] in ieder geval drie contactmomenten tussen de man en [minderjarige] zal begeleiden. Die begeleide contactmomenten zullen plaatsvinden in het weekend en in [plaats]. De verdere invulling zal in overleg tussen partijen en mevrouw [naam] worden vormgegeven. Bij voorkeur vindt dit contact in aaneengesloten weken plaats, maar als dat niet lukt met de agenda’s van mevrouw [naam]/de agenda van de man, zal het contact om de week plaatsvinden (of welke frequentie dan ook mogelijk is). De rechtbank laat het daarbij aan de beoordeling van mevrouw [naam] hoe vaak het contact begeleid dient plaats te vinden. De vrouw zal [minderjarige] ten behoeve van deze begeleide contactmomenten naar [plaats] brengen en hem daar ook weer ophalen. Tijdens de mondelinge behandeling is daarbij besproken dat partijen ieder de helft van de kosten van de begeleiding door mevrouw [naam] dragen. Uitgangpunt is dat onder begeleiding van mevrouw [naam] wordt toegewerkt naar onbegeleid contact. Na de beoordeling in dat kader door mevrouw [naam] kunnen [minderjarige] en de man vervolgens een dagdeel in het weekend onbegeleid contact met elkaar hebben in de buurt van de woonomgeving van de vrouw..
Het uiteindelijke doel is dat [minderjarige] en de man vervolgens contact met elkaar hebben gedurende één dag in het weekend bij de man thuis. Een en ander laat de rechtbank graag aan de beoordeling van mevrouw [naam] over. De man zal [minderjarige] voor de onbegeleide contactmomenten bij de vrouw ophalen en ook weer terugbrengen. Door het halen en brengen door de man hebben [minderjarige] en de man langer contact met elkaar en wordt [minderjarige] niet belast door de vrouw, die (vanwege haar zorgen) op ziet tegen dit onbegeleide contact. De rechtbank overweegt dat de vrouw zich zorgen maakt naar aanleiding van het gedrag van [minderjarige], maar uit het UHA rapport volgen geen contra-indicaties voor het contact. Ook volgt hieruit dat de kinderopvang zich geen zorgen maakt over [minderjarige]. De rechtbank ziet op dit moment aldus geen aanleiding om het contact – na de opstart - begeleid te houden. De rechtbank zal aldus een voorlopige zorgregeling bepalen, zoals in het dictum is vermeld.
3.7.
De rechtbank acht het evenals alle betrokkenen verder in het belang van [minderjarige] dat de Raad een onderzoek zal verrichten. De rechtbank acht zich nu onvoldoende voorgelicht om een definitieve beslissing te kunnen op het verzoek met betrekking tot de zorgregeling. Het raadsonderzoek dient zich te richten op de volgende vragen:
  • welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken door partijen komt het meest tegemoet aan de belangen van [minderjarige]?
  • welke andere feiten en/of omstandigheden zijn niet in voorgaande vragen aan de orde gesteld maar zijn wel van belang om te vermelden?
Nu de rechtbank de Raad verzoekt om een onderzoek in te stellen, wordt een definitieve beslissing op de over en weer gedane verzoeken met betrekking tot de zorgregeling aangehouden. De rechtbank merkt tot slot hierbij nog op dat de Raad in haar brief van 11 november 2024 heeft aangegeven (ook) een beschermingsonderzoek noodzakelijk te achten.
Hoofdverblijf
3.8.
De vrouw verzoekt te bepalen dat [minderjarige] het hoofdverblijf bij de vrouw zal hebben.
3.9.
In het verweer van juni 2022 is namens de man aangegeven dat hij akkoord is met het bepalen van het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de vrouw.
3.10.
Tijdens de mondelinge behandeling is besproken dat dit verzoek opnieuw zal worden aangehouden, zodat de rechtbank nu nog geen beslissing neemt.
Kinderalimentatie
3.11.
De vrouw verzoekt een door de man te betalen kinderalimentatie van € 500,= per maand, bij vooruitbetaling te voldoen en jaarlijks te vermeerderen met de wettelijke indexering althans een zodanig bedrag als de rechtbank in goede justitie zal vermenen te behoren. De vrouw legt aan haar verzoek ten grondslag dat de minderjarige behoefte heeft aan een onderhoudsbijdrage van de man en dat hij de financiële draagkracht heeft die te voldoen.
3.12.
De man voert hiertegen verweer.
3.13.
Tijdens de mondelinge behandeling hebben partijen aangegeven dat dit verzoek ook kan worden aangehouden. De rechtbank merkt hierbij op dat er nog een uitspraak in de voorlopige voorzieningensprocedure loopt, zodat de rechtbank ook aanleiding ziet om dit verzoek aan te houden. De rechtbank merkt nog op dat het voor de latere beoordeling van dit verzoek van belang is dat de rechtbank beschikt over actuele financiële gegevens en standpunten van partijen.

4.De beslissing

De rechtbank
4.1.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Breda, een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in rechtsoverweging 3.7 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport vóór hierna te noemen pro forma datum bij de rechtbank dient te worden ingediend, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de advocaten van partijen;
4.2.
bepaalt dat de man en de minderjarige [minderjarige], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2020,
voorlopiggerechtigd zijn tot contact met elkaar, in die zin dat de eerste contactmomenten in het weekend, steeds in [plaats], worden begeleid door mevrouw [naam], waarbij de vrouw [minderjarige] naar [plaats] brengt en hem daar ophaalt, waarna de man en [minderjarige] gerechtigd zijn tot onbegeleid contact met elkaar op de wijze zoals mevrouw [naam] zal bepalen, waarbij – voorlopig - de man [minderjarige] haalt en brengt, een en ander met in achtneming van dat wat is overwogen in rechtsoverweging 3.6;
4.3.
houdt de behandeling van en de beslissing op de verzoeken met betrekking tot de
definitieve zorgregeling, het hoofdverblijf en de kinderalimentatie aan tot 3 juni 2025 pro
forma, in afwachting van het rapport van de Raad.
Deze beschikking is gegeven door mr. Van Leuven, en, in tegenwoordigheid van mr. Van Egeraat, griffier, in het openbaar uitgesproken op 28 november 2024.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.