ECLI:NL:RBZWB:2024:8287

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 december 2024
Publicatiedatum
4 december 2024
Zaaknummer
C/02/427730 / KG ZA 24-505 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontruiming van onroerende zaak en schadevergoeding in kort geding

In deze zaak heeft de besloten vennootschap BPD Ontwikkeling B.V. een kort geding aangespannen tegen gedaagden, waaronder de heer [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder, met als doel ontruiming van een onroerende zaak gelegen aan [adres 1] in [plaats 1]. BPD is eigenaar van het pand en heeft het in gebruik gegeven aan studenten. Gedaagde sub 1, die onder bewind staat, heeft een deel van het pand in gebruik, maar heeft zich niet gehouden aan afspraken over de ontruiming van de overige ruimtes. BPD vordert ontruiming, een verbod op (her)bezetting, betaling van schadevergoeding en een dwangsom voor overtredingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat BPD een spoedeisend belang heeft bij de ontruiming, omdat het pand niet kan worden herontwikkeld zolang gedaagden er verblijven. De rechtbank heeft geoordeeld dat gedaagde sub 1 zonder recht of titel gebruik maakt van de overige ruimtes en dat hij ook na 1 januari 2025 onrechtmatig gebruik zal maken van [kamernummer]. De vorderingen van BPD zijn grotendeels toegewezen, met uitzondering van de vordering tot schadevergoeding, die onvoldoende onderbouwd was. De rechtbank heeft gedaagden veroordeeld tot ontruiming binnen veertien dagen na betekening van het vonnis, met een dwangsom voor eventuele overtredingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster II Handelszaken
Breda
zaaknummer / rolnummer: C/02/427730 / KG ZA 24-505
Vonnis in kort geding van 5 december 2024
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BPD ONTWIKKELING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. M. Dibbets te Rotterdam,
tegen

1.de heer [gedaagde sub 1] ,

wonende te [plaats 1] ,
2. mevrouw
[bewindvoerder]h.o.d.n.
[bewindvoerderskantoor]in haar hoedanigheid van bewindvoerder over het vermogen van de heer [gedaagde sub 1] ,
wonende te [plaats 1] en kantoorhoudende te [plaats 2] ,
3.
ZIJ DIE VERBLIJVEN IN DE ONROERENDE ZAAK PLAATSELIJK BEKEND ALS [adres 1] [plaats 1] ,
verblijvende te [plaats 1] ,
gedaagden sub 1 en 2 procederend in persoon,
gedaagden sub 3 niet verschenen.
Eiseres zal hierna BPD worden genoemd,. Gedaagden sub 1 tot en met 3 zullen gezamenlijk worden aangeduid als gedaagden en afzonderlijk zal gedaagde sub 1 [gedaagde sub 1] genoemd worden en gedaagde sub 2 de bewindvoerder en gedaagden sub 3 de Overige Gebruikers.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 oktober 2024, met producties 1 tot en met 16;
  • de zittingsaantekeningen van de mondelinge behandeling van 21 november 2024 en de bij die gelegenheid voorgedragen spreekaantekeningen van mr. Dibbets.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.Het geschil

2.1.
BPD vordert om bij vonnis in kort geding, uitvoerbaar bij voorraad, samengevat - I. ontruiming van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 1] [plaats 1] ;
II. te bepalen dat het vonnis gedurende één jaar na de datum waarop het vonnis is gewezen tegen eenieder die zonder toestemming verblijft in het pand ten uitvoer kan worden gelegd;
III. gedaagden te verbieden het pand geheel of gedeeltelijk te (her)bezetten gedurende een periode van één jaar na de ontruiming;
IV. gedaagden (hoofdelijk), zo nodig bij wijze van voorschot, te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan BPD van € 2.520,- per maand;
V. te bepalen dat gedaagden per persoon per overtreding een dwangsom verbeuren
van € 100,00 per dag;
VI. [gedaagde sub 1] en de bewindvoerder (hoofdelijk) te veroordelen tot voldoening van een bedrag van € 300,- ten aanzien van de servicekosten;
VII. gedaagden (hoofdelijk) te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2.2.
[gedaagde sub 1] en de bewindvoerder voeren verweer en concluderen tot afwijzing van de vorderingen.
2.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.De beoordeling

3.1.
In rechte staan de volgende feiten vast.
a. BPD is op 30 september 2019 eigenaar geworden van de onroerende zaak (een voormalig schoolgebouw met tuin) gelegen aan de [adres 1] [plaats 1] . BPD wenst deze onroerende zaak te herontwikkelen tot een appartementencomplex. In afwachting van herontwikkeling verhuurt BPD de onroerende zaak in units aan studenten.
b. Deze onroerende zaak bestaat feitelijk uit twee gebouwdelen. Het gebouwdeel aan de [adres 1] (hierna: ‘Gebouw’) en het gebouwdeel aan de [adres 2] (hierna: ‘ [adres 2] ’).
c. [gedaagde sub 1] bewoont (een deel van) het Gebouw en staat onder bewind van de bewindvoerder.
d. Tussen BPD en [gedaagde sub 1] bestond een geschil over de vraag welke ruimtes van het Gebouw [gedaagde sub 1] gerechtigd was te gebruiken.
e. Ter beslechting van de geschillen is tussen BPD enerzijds en [gedaagde sub 1] en zijn
bewindvoerder anderzijds op 11 juni 2024 een vaststellingsovereenkomst (hierna
‘VSO’) gesloten. Hierbij zijn [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder bijgestaan vanuit de Rechtswinkel Tilburg.
f. In de VSO is onder meer het volgende overeengekomen:
“ 1. De heer [gedaagde sub 1] [ heeft] het recht [kamernummer] van het Gebouw om-niet te gebruiken als woning tot het moment waarop BPD over het Gebouw wenst te beschikken. De heer [gedaagde sub 1] dient het gebruik van het Gebouw direct te beëindigen, op eerste verzoek daartoe door BPD.
Hierbij wordt een opzegtermijn van drie maanden in acht genomen. BPD verplicht zich
deze datum schriftelijk mee te delen aan de heer [gedaagde sub 1] , waarna een afspraak wordt
gemaakt voor de laatste opname. De heer [gedaagde sub 1] is te allen tijde aansprakelijk voor de
niet-tijdige beëindiging van het gebruik en is verplicht tot ontruiming over te gaan. Het
recht van de heer [gedaagde sub 1] om [kamernummer] van het Gebouw om-niet te gebruiken als woning
zal in ieder geval niet eerder eindigen dan 1 januari 2025."
g. In de VSO is ook overeengekomen dat BPD ten behoeve van de
overeengekomen services (waaronder elektra) voor [kamernummer] een vast bedrag in rekening
brengt van € 100,- per maand dan wel een lager bedrag indien de kosten van het werkelijke verbruik lager zouden liggen.
h. [gedaagde sub 1] heeft andere delen binnen het Gebouw dan [kamernummer] (hierna: ‘Overige ruimtes’) in gebruik genomen door hier spullen in op te slaan, maar ook door deze in gebruik te geven/te verhuren aan derden.
i. BPD is met [gedaagde sub 1] , zijn bewindvoerder en enkele begeleiders van [gedaagde sub 1] op 24 juni 2024 in overleg getreden over de ontruiming van de Overige ruimtes door [gedaagde sub 1] . Dit heeft geresulteerd in de afspraak dat [gedaagde sub 1] de Overige ruimtes uiterlijk op 5 augustus 2024 leeg zou opleveren aan BPD, welke afspraak daarna door BPD is bevestigd in een e-mail.
j. Op 31 juli 2024 heeft de bewindvoerder medegedeeld dat het [gedaagde sub 1] niet zou lukken de Overige ruimtes te ontruimen voor 5 augustus 2024.
k. Nadien zijn partijen wederom met elkaar in gesprek gegaan, welke afspraken zijn bevestigd in e-mails van 13 en 14 augustus 2024, waarin onder meer het volgende staat vermeld:
‘'Onderstaand hetgeen besproken is;
Zoals bekend heeft de heer [gedaagde sub 1] geen actie ondernomen om de ruimten leeg op te
leveren. Hij geeft aan dat hij het niet helemaal overziet/ de energie er voor heeft;
-
BPD zal de ruimten leeg gaan maken en zal de kosten hiervoor bij de heer [gedaagde sub 1]
neerleggen;
-
BPD zal deze week contact opnemen met een partij die dit voor ons wil oppakken en
verwacht half september (in ieder geval niet eerder) over te gaan tot het leeghalen van
de ruimten.
- Daarbij zullen we u allen tijdig op de hoogte brengen van de datum waarop we gaan
starten;
-
De heer [gedaagde sub 1] heeft dus tot dat moment om de spullen die hij wil behouden in zijn
kamer ( [kamernummer] ) te plaatsen of ergens anders op te slaan (niet op het terrein);
-
De heer [gedaagde sub 1] zal de andere gebruikers op de hoogte brengen dat zij hun spullen weg moeten halen voor deze datum. Anders zullen ook deze spullen dus opgeruimd worden.
- BPD heeft aangeboden om zelf contact op te nemen met deze mensen, maar de heer
[gedaagde sub 1] gaf aan dit liever zelf te willen doen;
- BPD zal ervoor zorgen dat de overige ruimtes goed afgedicht worden (dichttimmeren
o.i.d.) of dat we het op een andere manier gaan gebruiken. De heer [gedaagde sub 1] heeft
aangegeven zich zorgen te maken over zijn veiligheid wanneer de ruimtes leeg staan
en bereikbaar blijven voor anderen. Hier zullen we dus rekening mee houden nadat de
ruimtes leeg zijn gemaakt;
-
De heer [gedaagde sub 1] zal vervolgens alleen gebruik maken van [kamernummer] ."
l. [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder zijn op 11 september 2024 erover geïnformeerd dat de ruimtes op 17 september 2024 door BPD leeggehaald zouden worden. [gedaagde sub 1] heeft
BPD echter de toegang tot het Gebouw geweigerd en niet meegewerkt aan ontruiming
van de Overige ruimtes door BPD.
m. Per brief van 23 september 2024 zijn [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder, onder aankondiging van onderhavige procedure, gesommeerd de Overige ruimtes alsnog uiterlijk op zondag 29 september 2024 te ontruimen.
n. Daarnaast is namens BPD per brief van 23 september 2024 medegedeeld dat het
gebruiksrecht ten aanzien van [kamernummer] , met inachtneming van de overeengekomen
opzegtermijn, eindigt op 1 januari 2025. In deze brief zijn [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder verzocht uiterlijk op 25 september 2024 te bevestigen dat:
- de Overige ruimtes uiterlijk op 29 september 2024 zullen worden ontruimd en medewerking zal worden verleend aan de oplevering daarvan aan BPD op 30 september 2024, en
- [kamernummer] uiterlijk op 1 januari 2025 zal worden ontruimd en medewerking zal worden
verleend aan de oplevering daarvan aan BPD op 2 januari 2025.
o. [gedaagde sub 1] noch zijn bewindvoerder heeft de verzochte bevestiging gegeven en de Overige ruimtes zijn tot op heden niet verlaten en ontruimd.
3.2.
BPD legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Zij stelt dat op basis van de VSO [gedaagde sub 1] enkel nog gebruik mocht maken van [kamernummer] . Volgens BPD was [gedaagde sub 1] daarom gehouden over te gaan tot ontruiming van de Overige ruimtes. Naar aanleiding hiervan zijn tussen BPD enerzijds en [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder anderzijds concrete afspraken gemaakt, aldus BPD. Deze afspraken zijn herhaaldelijk niet nagekomen door
niet mee te werken aan de ontruiming van de Overige ruimtes. Hierdoor zijn [gedaagde sub 1] en de bewindvoerder tekort geschoten in de nakoming van deze verplichtingen.
Doordat [gedaagde sub 1] de gemaakte afspraken niet is nagekomen, verblijven, betreden en
bezetten gedaagden sub 3 (de Overige Gebruikers) de Overige ruimtes zonder toestemming van BPD. Zij verblijven dan ook zonder recht of titel in de Overige ruimtes, waardoor zij ex artikel 5:1 BW in strijd handelen met het eigendomsrecht van BPD en eveneens onrechtmatig handelen jegens BPD op grond van artikel 6:162 BW door een inbreuk te maken op het eigendomsrecht van BPD.
Ten aanzien van het gebruik van [kamernummer] door [gedaagde sub 1] geldt dat het gebruiksrecht van
[gedaagde sub 1] eindigt op 1 januari 2025. BPD geeft aan dat zij in overeenstemming met de overeengekomen opzegtermijn in artikel 1 VSO per brief van 23 september 2024 heeft medegedeeld dat het gebruiksrecht ten aanzien van [kamernummer] eindigt op 1 januari 2025. Indien [gedaagde sub 1] [kamernummer] na 1 januari 2025 in gebruik houdt, meent BPD dat hij [kamernummer] eveneens gebruikt zonder recht of titel, waardoor hij alsdan ook ten aanzien van [kamernummer] ex artikel 5:1 BW in strijd handelt met het eigendomsrecht van BPD en eveneens onrechtmatig handelt jegens BPD op grond van artikel 6:162 BW door een inbreuk te maken op haar
eigendomsrecht.
Ten slotte stelt BPD dat zij schade lijdt vanwege de (energie)kosten die het gevolg zijn van het gebruik door gedaagden, weke kosten maandelijks oplopen met ca. € 180,- per unit. BPD stelt dat gedaagden thans circa 14 units in gebruik hebben, waardoor BPD maandelijks circa (14 x €180,-) € 2.520,- schade lijdt als gevolg van het onrechtmatig gebruik van de Overige ruimtes door gedaagden.
3.3.
[gedaagde sub 1] voert aan dat hij al in het pand woonde voordat dit werd gekocht door BPD. Hij geeft aan dat toen BPD het pand overnam, aan hem geen huurcontract is aangeboden. In de visie van [gedaagde sub 1] heeft BPD daardoor van hem een spookburger gemaakt. Hoewel de vaststellingsovereenkomst door [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder is ondertekend, meent [gedaagde sub 1] dat dit contract niet rechtsgeldig is. Volgens [gedaagde sub 1] zijn de Overige ruimtes in het Gebouw vrijelijk toegankelijk voor derden en kwamen daar allerlei mensen op af op. Hij is toen ruimtes ter beschikking gaan stellen aan onder meer een kledingbank en mensen uit Oekraïne en studenten, aldus [gedaagde sub 1] . Hij geeft aan dat er nog allerlei spullen van deze mensen staan, ondanks dat hij al een deel daarvan is gaan afvoeren. Zijns inziens zouden de Overige ruimtes met zo’n 2 maanden leeg kunnen zijn. [gedaagde sub 1] geeft aan dat het best zo kan zijn dat hij in het verleden overlast heeft veroorzaakt door de mensen die van hem mochten verblijven in het gebouw, maar dat van feesten in het gebouw nu geen sprake meer is. Volgens [gedaagde sub 1] is het noodzakelijk dat hij onderhoud pleegt aan het Gebouw omdat het anders onleefbaar wordt. [gedaagde sub 1] meent dat het Gebouw één geheel is qua waterleidingen en elektriciteit, zodat de energiekosten niet allemaal ten laste van hem gebracht kunnen worden. Verder geeft hij aan dat van twee verwarmingsunits zijn de thermostaatknoppen kapot zijn waardoor die de hele dag staan te loeien zonder dat hij ze uit kan zetten. Volgens [gedaagde sub 1] woont hij al heel lang in diverse leegstaande gebouwen en is hij nu bezig met een ander leeg pand van Alvast waar hij mogelijk in zou kunnen verblijven.
Verstek
3.4.
De Overige Gebruikers (gedaagden sub 3) zijn niet verschenen. BPD heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat de Overige ruimtes van het Gebouw - naast [gedaagde sub 1] -
door verscheidene andere personen worden gebruikt/bewoond zonder een persoonlijk of zakelijk recht daartoe, en dat BPD in redelijkheid de identiteit van deze gebruikers niet heeft kunnen achterhalen. BPD heeft dus de in artikel 45 lid 4 juncto artikel 61 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) omschreven wijze van dagvaarden mogen toepassen. Bij de uitvoering daarvan zijn vervolgens de wettelijk vereiste formaliteiten
in acht genomen. Tegen de Overige Gebruikers (gedaagden sub 3) zal dan ook verstek worden verleend.
Spoedeisend belang
3.5.
Een vordering tot ontruiming in kort geding kan slechts worden toegewezen indien de eigenaar van de onroerende zaak (in casu BPD) daarbij een spoedeisend belang heeft, waarbij als uitgangspunt heeft te gelden dat ontruiming niet tot ongerechtvaardigde leegstand mag leiden. Dit betekent dat BPD een voldoende spoedeisend belang moet hebben bij haar ontruimingsvordering en dat dit belang zwaarder moet wegen dan het belang van gedaagden bij een afwijzing van de vordering.
BPD heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat zij wordt beperkt in het gebruik van het Gebouw, onder meer in het tijdelijk kunnen verhuren van de Overige ruimtes aan studenten. BPD heeft belang bij het tijdelijk kunnen verhuren van de Overige ruimtes aan studenten omdat BPD daarmee inkomsten kan verwerven gedurende de periode dat nog niet gestart kan worden met het herontwikkelingsproject. Bovendien draagt de tijdelijke verhuur aan studenten bij aan adequaat leegstandsbeheer van het Gebouw en wordt voorzien in schaarse woonruimte voor studenten. Verder geldt dat BPD er recht op heeft en belang bij heeft om het nodige te doen ter voorbereiding van de realisatie van het herontwikkelingsproject zonder daarin gehinderd te worden door personen die zonder recht of titel gebruik maken van de Overige ruimtes.
De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat BPD een voldoende spoedeisend belang heeft bij haar vordering, welke belang zwaarder weegt dan het belang van voortgezet gebruik van de Overige ruimtes door degene(n) die daar zonder recht of titel gebruik van maken.
Met betrekking tot het gebruik van [kamernummer] door [gedaagde sub 1] geldt dat BPD ook een voldoende spoedeisend belang heeft bij de ontruiming daarvan, mede gelet op het feit dat [gedaagde sub 1] eerdere afspraken om mee te werken aan de ontruiming van de Overige ruimtes niet is nagekomen en hij desgevraagd niet heeft willen bevestigen zijn medewerking te verlenen aan de ontruiming van [kamernummer] per 1 januari 2025, zodat BPD ook een voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming van [kamernummer] .
Ontruiming Overige ruimtes
3.6.
BPD heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat derden (gedaagden sub 3, de Overige Gebruikers) in de Overige ruimtes verblijven of daar gebruik van maken zonder toestemming van BPD. Dit is door [gedaagde sub 1] op zijn beurt ter zitting ook niet weersproken. Voornoemd gebruik door derden van de Overige ruimtes blijkt voorts uit een recent interview dat [gedaagde sub 1] aan een journalist van het AD heeft gegeven (productie 3 bij dagvaarding) waarin hij onder meer aangeeft:
“Ik geef onderdak aan iedereen die het nodig heeft (…)”. In dit kort geding is voorshands dan ook voldoende komen vast te staan, dat deze derden in de Overige ruimtes verblijven zonder recht of titel, waardoor zij ex artikel 5:1 BW in strijd handelen met het eigendomsrecht van BPD en eveneens onrechtmatig handelen jegens BPD op grond van artikel 6:162 BW door een inbreuk te maken op het eigendomsrecht van BPD. Artikel 5:2 BW geeft BPD als eigenaar van de onroerende zaak de bevoegdheid om haar eigendom op te eisen van iedereen die dit zonder recht onder zich houdt. Dit betekent BPD haar eigendomsrecht kan handhaven tegenover iedereen die daar inbreuk op maakt. De vordering tot ontruiming van de Overige ruimtes jegens deze derden (gedaagden sub 3, de Overige Gebruikers) is dan ook toewijsbaar.
3.6.1.
Ook [gedaagde sub 1] maakt zonder recht of titel gebruik van de Overige ruimtes. In de VSO met BPD is immers overeengekomen dat [gedaagde sub 1] gerechtigd is tot het gebruik van (uitsluitend) [kamernummer] . Dat [gedaagde sub 1] ook gerechtigd zou zijn tot het gebruik van de Overige ruimtes, is door hem niet (gemotiveerd) gesteld, noch met enig stuk onderbouwd. Verder geldt dat BPD enerzijds en [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder anderzijds afspraken hebben gemaakt over de ontruiming van de Overige ruimtes door [gedaagde sub 1] , welke afspraken door hem niet zijn nagekomen. Dat geldt voor de afspraak dat [gedaagde sub 1] de Overige ruimtes uiterlijk op 5 augustus 2024 leeg zou opleveren aan BPD, maar ook voor de nadien gemaakte afspraken medio augustus 2024 op basis waarvan BPD de Overige ruimtes zou ontruimen na aankondiging daarvan. Op 11 september 2024 heeft BPD aan [gedaagde sub 1] aangekondigd dat de Overige ruimtes leeggehaald zouden worden op 17 september 2024. [gedaagde sub 1] heeft op die datum BPD echter de toegang tot het Gebouw geweigerd en niet meegewerkt aan ontruiming van de Overige ruimtes door BPD. Ter zitting heeft [gedaagde sub 1] weliswaar aangeboden zelf zorg te willen dragen voor de ontruiming van de Overige ruimtes, maar gelet op het niet nakomen van eerdere afspraken daartoe en op het feit dat [gedaagde sub 1] ter zitting onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij daartoe ook daadwerkelijk op korte termijn zal overgaan, wordt hieraan voorbij gegaan.
Nu [gedaagde sub 1] niet gerechtigd was tot het gebruik van de Overige ruimtes, geldt ook hier dat [gedaagde sub 1] in strijd handelt met het eigendomsrecht van BPD en onrechtmatig inbreuk maakt op dit eigendomsrecht. De vordering tot ontruiming van de Overige ruimtes is dus ook toewijsbaar, echter niet tegen [gedaagde sub 1] zelf, maar jegens zijn bewindvoerder die in deze zaak als formele procespartij moet worden aangemerkt. [1]
De gevorderde ontruiming van de Overige ruimtes is dus zowel toewijsbaar jegens de Overige Gebruikers als jegens de bewindvoerder van [gedaagde sub 1] , met dien verstande dat deze ontruiming dient plaats te vinden binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis.
Ontruiming [kamernummer]
3.7.
Tussen partijen is niet in geschil dat er een vaststellingsovereenkomst (VSO) is gesloten tussen BPD enerzijds en [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder anderzijds. Daarin is bepaald - samengevat - dat [gedaagde sub 1] gerechtigd is tot het gebruik van (uitsluitend) [kamernummer] welk gebruik direct moet worden beëindigd op eerste verzoek daartoe van BPD, met inachtneming van een opzegtermijn van drie maanden, welk gebruik in ieder geval niet eerder zal eindigen dan 1 januari 2025.
[gedaagde sub 1] heeft weliswaar de rechtsgeldigheid van de VSO aangevochten, maar vast staat dat de VSO ook door zijn bewindvoerder is ondertekend - mede om een einde te maken aan het onderhavige geschil - en dat [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder daarbij zijn bijgestaan vanuit de Rechtswinkel Tilburg. Gezien het vorenstaande heeft [gedaagde sub 1] onvoldoende gemotiveerd onderbouwd dat de VSO niet rechtsgeldig zou zijn, zodat dit in kort geding onvoldoende aannemelijk is geworden.
Vast staat dat BPD in overeenstemming met de overeengekomen opzegtermijn in de VSO per brief van 23 september 2024 heeft medegedeeld dat het gebruiksrecht ten aanzien van [kamernummer] eindigt op 1 januari 2025. Dit brengt met zich dat gebruik van [kamernummer] door [gedaagde sub 1] na 1 januari 2025 plaatsvindt zonder recht of titel, waardoor hij alsdan ook ten aanzien van [kamernummer] ex artikel 5:1 BW in strijd handelt met het eigendomsrecht van BPD en onrechtmatig inbreuk maakt op haar eigendomsrecht. Ook hier geldt dat [gedaagde sub 1] eerdere afspraken omtrent de ontruiming van de Overige ruimtes niet is nagekomen en hij desgevraagd niet heeft willen bevestigen zijn medewerking te verlenen aan de ontruiming van [kamernummer] per 1 januari 2025. De gevorderde ontruiming van [kamernummer] ligt dan ook in beginsel voor toewijzing gereed, wederom niet tegen [gedaagde sub 1] zelf, maar jegens zijn bewindvoerder die in deze zaak als formele procespartij moet worden aangemerkt. Verder geldt dat BPD ter zitting heeft aangeboden deze termijn te willen verlengen tot 1 februari 2025. Dit aanbod is door [gedaagde sub 1] noch zijn bewindvoerder ter zitting geaccepteerd. De voorzieningenrecht ziet in het aanbod van BPD echter aanleiding om de gevorderde ontruiming van [kamernummer] toe te wijzen per 1 februari 2025, temeer nu [gedaagde sub 1] ter zitting zelf heeft aangegeven het pand van BPD te willen verlaten en mogelijk een ander leeg pand te kunnen betrekken.
Machtiging BPD
3.8.
BPD vordert dat indien gedaagden nalatig blijven om na betekening van het vonnis op de bepaalde dag over te gaan tot ontruiming, BPD gemachtigd zal zijn om met behulp van de sterke arm ontruiming te bewerkstelligen.
Dit onderdeel van de vordering van BPD moet worden afgewezen. De feitelijke ontruiming geschiedt ingevolge artikel 556 lid 1 Rv door de gerechtsdeurwaarder en niet door de in het gelijk gestelde partij zelf, hetgeen op eigenrichting zou neerkomen. De deurwaarder bepaalt wanneer en op welke wijze wordt ontruimd. Op grond van 3 Politiewet 2012 kan de deurwaarder de hulp inroepen van de politie. De deurwaarder is bevoegd alles te doen wat redelijkerwijs nodig is om de ontruiming te bewerkstelligen.
Repeterende ten uitvoerlegging van het vonnis
3.9.
BPD vordert te bepalen dat het vonnis gedurende één jaar na de datum waarop
het vonnis is gewezen tegen eenieder ten uitvoer kan worden gelegd die zonder toestemming verblijft in (een gedeelte van) het Gebouw of daar binnentreedt, telkens wanneer zich dat voordoet.
Dit deel van de vordering is toewijsbaar, met dien verstande dat dit wordt toegewezen voor de duur van 6 maanden.
(Her)bezetten
3.10.
BPD vordert gedaagden te verbieden om het Gebouw geheel of gedeeltelijk te (her)bezetten gedurende een periode van één jaar na de ontruiming daarvan.
Ook dit deel van de vordering is toewijsbaar, zij het ook hier voor de duur van 6 maanden.
Dwangsom
3.11.
BPD vordert te bepalen dat gedaagden per persoon per overtreding een dwangsom verbeuren van € 100,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij de veroordeling ter zake de ontruiming van de Overige ruimtes en [kamernummer] alsmede het verbod tot (her)bezetting zoals gevorderd onder sub I of sub III van het petitum niet nakomen tot een maximum van € 20.000,00 per persoon per overtreding.
Dit deel van de vordering komt voor toewijzing in aanmerking met in achtneming van het volgende. De vordering tot het opleggen van een dwangsom kan niet jegens [gedaagde sub 1] zelf worden toegewezen, maar enkel jegens zijn bewindvoerder als formele procespartij. Voor zover de vordering tot het opleggen van een dwangsom tevens betrekking heeft op het machtigen van BPD om de ontruiming zelf te bewerkstellingen als gedaagden hierbij nalatig blijven, komt ook dit deel van de vordering niet voor toewijzing in aanmerking om de reden als vermeld in r.o. 3.8. Voor het overige komst de vordering tot het opleggen van een dwangsom voor toewijzing in aanmerking zoals in het dictum (de beslissing) vermeld.
Inlichtingen ex artikel 557a Rv
3.12.
De voorzieningenrechter acht het onverenigbaar met het belang dat BPD bij de ontruimingsvorderingen heeft om inlichtingen als bedoeld in artikel 557a lid 2 Rv in te winnen, temeer nu de plannen van BPD ter zake de herontwikkeling bijdraagt aan het creëren van woonruimte.
Schadevergoeding
3.13.
BPD vordert gedaagden (hoofdelijk) te veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan BPD van € 2.520,00 per maand voor iedere maand dat gedaagden het Gebouw vanaf 5 augustus 2024, nog niet ontruimd ter beschikking hebben gesteld aan BPD.
BPD stelt weliswaar dat zij schade lijdt vanwege de (energie)kosten die het gevolg zijn van het gebruik door gedaagden, welke kosten maandelijks oplopen met circa € 180,- per unit, maar iedere onderbouwing van deze schadevordering ontbreekt. Door BPD zijn geen stukken overgelegd waaruit het energieverbruik blijkt en welke kosten daarmee zijn gemoeid. Bovendien blijkt uit de VSO dat ten aanzien van [kamernummer] een bedrag is
overeengekomen voor services (waaronder elektra) van € 100,- per maand dan wel een lager bedrag indien de kosten van het werkelijke verbruik lager zouden liggen. Dit strookt niet met de becijfering van € 180,- aan maandelijkse (energie)kosten per unit die BPD aan haar vordering tot schadevergoeding ten grondslag legt en dit verschil wordt door BPD ook niet toegelicht. Nu BPD haar vordering tot schadevergoeding onvoldoende heeft gemotiveerd en met stukken heeft onderbouwd, is deze vordering onvoldoende aannemelijk geworden in kort geding en behoort deze vordering te worden afgewezen.
Vordering ter zake servicekosten
3.14.
BPD vordert dat [gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder (hoofdelijk) worden veroordeeld tot voldoening van een bedrag van € 300,- ten aanzien van de servicekosten.
[gedaagde sub 1] en zijn bewindvoerder hebben ter zitting erkend dat er een betalingsachterstand was ontstaan van drie maanden in de verschuldigde servicekosten, zijnde een bedrag van € 300,-, maar dat deze betalingsachterstand inmiddels volledig is ingelopen.
BPD heeft dit op haar beurt niet weersproken, zodat niet is gebleken dat BPD thans nog een opeisbaar bedrag ter zake achterstallige servicekosten te vorderen heeft. Dit deel van de vordering zal dan ook worden afgewezen.
3.15.
De Overige Gebruikers (gedaagden sub 3) en de bewindvoerder zullen als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proceskosten worden veroordeeld. Deze kosten worden aan de zijde van BPD tot op heden begroot op een bedrag van:
- kosten dagvaardingsexploot: € 112,37
- griffierecht: € 688,00
- salaris advocaat: € 1.107,00
- nakosten:
€ 178,00(plus verhoging als in het dictum vermeld)
Totaal € 2.085,37
De wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen als in de beslissing vermeld.

4.De beslissing

4.1.
verleent verstek tegen gedaagden sub 3;
4.2.
veroordeelt gedaagden sub 3 en de bewindvoerder hoofdelijk om binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis (ten aanzien van de Overige ruimtes) en de bewindvoerder per 1 februari 2025 (ten aanzien van [kamernummer] ), de onroerende zaak (een Gebouw met tuin) gelegen aan de [adres 1] [plaats 1] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] blijvend te verlaten, met al het hunne en de hunnen, en ontruimd ter beschikking te stellen aan BPD, en bepaalt dat eventuele kosten van gedwongen ontruiming hoofdelijk voor rekening komen van gedaagden sub 3 en de bewindvoerder;
4.3.
bepaalt dat dit vonnis gedurende zes maanden na de datum waarop het vonnis is gewezen tegen eenieder die zonder toestemming verblijft in (een gedeelte van) het bebouwde perceel (voormalig Gebouw met tuin) gelegen aan de [adres 1] [plaats 1] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] of daar binnentreedt, telkens wanneer zich dat voordoet, ten uitvoer kan worden gelegd;
4.4.
verbiedt gedaagden om het bebouwde perceel (voormalig Gebouw met tuin)
gelegen aan de [adres 1] [plaats 1] , kadastraal bekend als
[kadastrale aanduiding] , geheel of gedeeltelijk te (her)bezetten
gedurende een periode van zes maanden na de ontruiming van het bebouwde perceel (voormalig Gebouw met tuin) gelegen aan de [adres 1]
[plaats 1] , kadastraal bekend als [kadastrale aanduiding] ;
4.5.
bepaalt dat gedaagden sub 3 en de bewindvoerder per persoon per overtreding een dwangsom verbeuren van € 100,00 voor iedere dag of dagdeel dat zij de veroordelingen zoals vermeld onder 4.2. en 4.4. niet nakomen tot een maximum van € 20.000,00 per persoon per overtreding;
4.6.
veroordeelt gedaagden sub 3 en de bewindvoerder hoofdelijk in de proceskosten, die tot op heden aan de zijde van BPD worden begroot op een bedrag van € 2.085,37, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit vonnis en - voor het geval voldoening binnen deze termijn uitblijft en betekening van het vonnis plaatsvindt - te verhogen met een bedrag van € 92 plus de kosten van betekening, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, inclusief nakosten, vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot aan de dag der algehele voldoening
4.7.
verklaart dit vonnis in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
4.8.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 5 december 2024.

Voetnoten

1.HR 7 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:525 (http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2014:525)