ECLI:NL:RBZWB:2024:8290

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2024
Publicatiedatum
5 december 2024
Zaaknummer
C/02/427817 / JE RK 24-1896
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Toekoen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van trauma- en gezinsbehandeling

In deze zaak heeft de kinderrechter op 22 november 2024 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige, aangeduid als [minderjarige]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant voor de duur van een jaar, en om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen. De kinderrechter heeft vastgesteld dat [minderjarige] kampt met ernstige problemen, waaronder trauma's, agressie- en emotieregulatieproblemen, en ADHD. De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag, maar zijn niet in staat om constructief met elkaar te communiceren over de zorg voor [minderjarige]. De kinderrechter heeft geoordeeld dat de noodzakelijke hulpverlening op vrijwillige basis onvoldoende wordt geaccepteerd door de ouders, en dat de situatie van [minderjarige] niet kan verbeteren zonder gedwongen hulpverlening. De kinderrechter heeft daarom de verzoeken van de Raad toegewezen en [minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI, met een machtiging tot uithuisplaatsing in een jeugdhulpaanbieder voor de duur van een jaar. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat deze onmiddellijk van kracht is, ongeacht een eventueel hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Familie- en Jeugdrecht
Locatie Breda
Zaaknummer: C/02/427817 / JE RK 24-1896
Datum uitspraak: 22 november 2024
Beschikking van de kinderrechter over ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, REGIO ZUIDWEST NEDERLAND,
locatie Breda, hierna te noemen: de Raad,
over de minderjarige
[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2008 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt in deze procedure als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: R.G.J. van Kerkhof te Gilze,
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
de gecertificeerde instelling
STICHTING JEUGDBESCHERMING BRABANT,
locatie Tilburg, hierna te noemen: de GI.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesdossier bevat de volgende stukken:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 18 oktober 2024;
  • het gewijzigde verzoekschrift met bijlagen, houdende een wijziging van het verzoek, ontvangen op 13 november 2024.
1.2.
Op 22 november 2024 heeft de kinderrechter het verzoek, met gesloten deuren, mondeling behandeld. Bij die behandeling zijn verschenen en gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Van Kerkhof;
  • de vader;
  • een vertegenwoordigster namens de GI;
  • een vertegenwoordigster namens de Raad.
1.3.
[minderjarige] is, met het oog op haar leeftijd, gerechtigd om haar mening over het verzoek kenbaar te maken in deze procedure. Echter, abusievelijk is zij niet in de gelegenheid gesteld om aan te geven of zij behoefte heeft om haar mening tijdens een gesprek met de kinderrechter dan wel schriftelijk kenbaar te maken. De kinderrechter heeft dit bij aanvang van de mondelinge behandeling met de GI en de moeder besproken. De moeder heeft daarop aangegeven dat [minderjarige] in eerdere procedures al meermaals haar mening kenbaar heeft gemaakt. De moeder heeft niet het idee dat [minderjarige] het vervelend vindt dat zij in deze procedure niet is uitgenodigd. Gelet hierop en omdat [minderjarige] haar mening reeds kenbaar heeft gemaakt in het kader van het raadsonderzoek dat ten grondslag ligt aan het verzoek in deze procedure, zal de kinderrechter [minderjarige] niet alsnog in de gelegenheid stellen om haar mening in deze procedure kenbaar te maken.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.2.
[minderjarige] woont bij de moeder.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 30 augustus 2024, verbeterd bij beschikking van 6 september 2024, is [minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot 30 november 2024.
2.4.
Bij beschikking van de kinderrechter in deze rechtbank van 6 november 2024 is een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verleend tot 30 november 2024.

3.De verzoeken en de onderbouwing daarvan

3.1.
De Raad verzoekt om [minderjarige] onder toezicht te stellen van de GI voor de duur van een jaar, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De Raad heeft voorts op 13 november 2024 aanvullend verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder te verlenen voor de duur van een jaar, en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.3.
De Raad stelt ter onderbouwing van de verzoeken, samengevat, onder meer het volgende. [minderjarige] kampt met trauma’s en agressie- en emotieregulatieproblemen en zij heeft ADHD, waardoor zij soms hyperactief en impulsief kan gedragen. Daarnaast zijn er zorgen over zelfbeschadiging, wegloopgedrag en middelengebruik. [minderjarige] vindt dat haar vader niet altijd goed heeft gereageerd toen het niet goed met haar ging. Hierdoor is het vertrouwen van [minderjarige] in haar vader beschadigd en hebben zij momenteel geen contact met elkaar. De Raad stelt dat beide ouders zich ernstig zorgen maken over [minderjarige] en het van belang vinden dat zij zo snel als mogelijk behandeling krijgt. De ouders zijn echter niet in staat om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en (gezags)beslissingen over [minderjarige] te nemen, zoals over het inzetten van de hulpverlening. Doordat de vader niet altijd door de moeder wordt geïnformeerd over [minderjarige] , weet hij niet altijd precies wat er met [minderjarige] aan de hand is en wat zij nodig heeft. Zo wil de vader zelfs dat [minderjarige] gesloten geplaatst wordt, maar hier zijn de Raad en de betrokken hulpverlening het niet mee eens. Doordat de moeder er met betrekking tot de verzorging en opvoeding van [minderjarige] al langere tijd alleen voor staat, is zij overbelast geraakt. Gelet op het voorgaande is het, ondanks dat er al langere tijd op vrijwillige basis hulpverlening betrokken is, tot op heden niet gelukt om voormelde zorgen weg te nemen en de situatie van [minderjarige] te verbeteren. Hoewel er in de afgelopen maanden in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] positieve stappen zijn gezet, dient het gedwongen kader en de betrokkenheid van de GI, naar de mening van de Raad, thans te worden voortgezet. Gelet hierop acht de Raad een ondertoezichtstelling van [minderjarige] noodzakelijk voor de duur van een jaar.
3.4.
[minderjarige] heeft aangegeven, zo blijkt uit het raadsrapport, dat zij hulp nodig heeft en dat zij daarvoor gemotiveerd is. De Raad vindt dit erg knap van haar. [minderjarige] heeft ook al een aantal flinke positieve stappen gezet. Zij blowt minder, zij heeft geen contact meer met “foute” vrienden en zij loopt niet meer weg. Maar zij vindt het moeilijk om zichzelf daadwerkelijk open te stellen en andere mensen echt te vertrouwen. Ook trekt zij zich terug als het even wat moeilijker gaat.
3.5.
De Raad acht het, gezien het voorgaande, van belang dat [minderjarige] intensieve behandeling krijgt bij [hulpverlening], waaronder traumabehandeling. Daarnaast dient er te worden gewerkt aan een terugkeer naar school en, indien mogelijk, op termijn aan contactherstel tussen [minderjarige] en haar vader. Hierbij benadrukt de Raad dat de traumabehandeling voorop dient te staan. In de eerste weken zal [minderjarige] dagbehandeling krijgen. ’s Nachts en in de weekenden slaapt en verblijft zij dan thuis bij de moeder. Door het traject op deze manier in te vullen, beoogt de Raad om aan te sluiten bij de motivatie van [minderjarige] . Echter, indien blijkt dat er meer nodig is dan een dagbehandeling, dan zal zij ook ’s nachts en in de weekenden bij [hulpverlening] moeten verblijven met een machtiging tot uithuisplaatsing. Gelet hierop verzoekt de Raad om tevens een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] te verlenen. Het is dan aan [minderjarige] om te laten zien dat zij zich aan de strikte afspraken kan en zal houden en dat zij de behandeling aangaat, ook als het even wat moeilijker gaat.

4.De standpunten

4.1.
De GI heeft, samengevat, aangegeven dat het voor het succesvol doorlopen van traumabehandeling van groot belang is dat [minderjarige] hiervoor gemotiveerd is en blijft. Daarom is in eerste instantie gekozen voor een dagbehandeling. Als gedurende het traject blijkt dat [minderjarige] meer nodig heeft en/of het thuis niet meer gaat en/of zij zich niet aan de afspraken houdt, dan is het van belang dat zij per direct bij [hulpverlening] kan worden geplaatst. Een machtiging tot uithuisplaatsing is bovendien nodig om bij [hulpverlening] een kamer beschikbaar te houden voor [minderjarige] . De GI stelt dat het behandeltraject nog niet is gestart in afwachting van het vervoer. De aanvraag voor het vervoer is al wel gedaan bij de gemeente en Crossroads.
4.2.
Namens en door de moeder is, samengevat, het volgende aangevoerd. De moeder stemt in met de verzoeken. Hoewel [minderjarige] in de afgelopen periode in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling al een aantal positieve stappen heeft gezet, is een ondertoezichtstelling noodzakelijk om ervoor te zorgen dat het goed blijft gaan en om de noodzakelijk geachte (trauma)behandeling in te zetten onder regie en begeleiding van de GI. De moeder vindt het van belang dat [minderjarige] hetgeen zij heeft meegemaakt, kan en zal verwerken en dat zij handvatten geboden krijgt om hier op een goede manier mee om te gaan. De moeder vindt het jammer dat het behandeltraject nog niet is gestart vanwege praktische redenen, zoals het vervoer.
4.3.
De vader stemt ook in met de verzoeken. Daartoe heeft hij, samengevat, aangegeven dat hij zich nog steeds veel zorgen maakt om [minderjarige] met betrekking tot alcohol- en drugsgebruik. Hij vindt het dan ook niet goed dat de moeder toestaat dat [minderjarige] beperkt blijft gebruiken. De vader wil bovendien graag dat [minderjarige] regelmatig wordt getest op middelengebruik, zodat hierover duidelijkheid bestaat. Ook vindt hij het belangrijk dat [minderjarige] ’s avonds, ’s nachts en in de weekenden niet alleen thuis verblijft. De vader vindt het daarom beter dat [minderjarige] direct volledig bij [hulpverlening] wordt geplaatst.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:260 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:255, eerste lid BW is voldaan, de duur van de ondertoezichtstelling telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.2.
Op grond van artikel 1:255, eerste lid BW kan de kinderrechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en;
de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid BW, in staat zijn te dragen.
5.3.
Op grond van artikel 1:265b, eerste lid BW kan de kinderrechter de GI, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.4.
Op grond van artikel 1:265c, tweede lid BW kan de kinderrechter, mits aan de grond, bedoeld in artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan, de duur van de machtiging uithuisplaatsing telkens verlengen met ten hoogste een jaar.
5.5.
Uit de overgelegde stukken en wat er tijdens de mondelinge behandeling is besproken, blijkt dat [minderjarige] kampt met kindeigenproblematiek en dat zij in haar jonge leven al veel heeft meegemaakt. Om de heftige gebeurtenissen uit haar verleden op een goede manier te (kunnen) verwerken en haar handvatten te bieden om hiermee te kunnen omgaan, heeft zij onder meer intensieve traumabehandeling nodig. Gebleken is echter dat de ouders niet in staat zijn om op een constructieve wijze met elkaar te communiceren over onder meer de in te zetten hulpverlening. Daarbij komt dat zij van mening verschillen over wat [minderjarige] precies nodig heeft. Gelet hierop alsmede de complexiteit van de situatie en de problematiek, is de hulpverlening die tot nu toe op vrijwillige basis is ingezet ontoereikend gebleken om voormelde zorgen weg te nemen en de situatie van [minderjarige] te verbeteren. In de afgelopen maanden heeft de GI in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling van [minderjarige] reeds een aantal kaders uitgezet en [minderjarige] aangemeld voor (trauma)behandeling. In verband daarmee is er ook al een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] verleend voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling. Daarnaast is het van belang dat het traject bij De Gezinsmanager, gericht op het verbeteren van de onderlinge oudercommunicatie en samenwerking tussen de ouders, wordt voortgezet en met een positief resultaat wordt afgerond.
5.6.
De kinderrechter is, gezien het voorgaande, van oordeel dat [minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat de noodzakelijk geachte hulpverlening op vrijwillige basis door de ouders onvoldoende wordt geaccepteerd, althans dat deze hulpverlening onvoldoende van de grond komt. Gelet hierop wordt, naar het oordeel van de kinderrechter, voldaan aan de wettelijke vereisten voor ondertoezichtstelling van [minderjarige] . De kinderrechter zal het verzoek, dat niet is weersproken, daarom toewijzen en [minderjarige] onder toezicht stellen van de GI voor de (verzochte) duur van een jaar, met ingang van heden en tot 22 november 2025.
5.7.
De kinderrechter overweegt verder dat een machtiging tot uithuisplaatsing noodzakelijk wordt geacht om de traumabehandeling van [minderjarige] , met het oog op haar belangen, zo goed als mogelijk vorm te kunnen geven. Dit maakt dat een uithuisplaatsing thans in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] noodzakelijk is. Daarmee wordt voldaan aan de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing van [minderjarige] . De kinderrechter zal het daartoe strekkende verzoek van de GI, dat niet is weersproken, daarom toewijzen en een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder verlenen voor de (verzochte) duur van een jaar, ook met ingang van heden en tot 22 november 2025.
5.8.
Als leidraad om in het kader van de ondertoezichtstelling aan te werken, kunnen onder meer de navolgende in het raadsrapport opgesomde en door de kinderrechter aangevulde doelen worden genomen:
  • [minderjarige] heeft haar diploma gehaald;
  • [minderjarige] heeft een passende dag- en weekstructuur;
  • [minderjarige] heeft haar traumatische ervaringen op een goede manier verwerkt;
  • [minderjarige] kan haar emoties op een passende manier uiten;
  • [minderjarige] kan gezonde relaties aangaan met anderen;
  • [minderjarige] misbruikt geen alcohol of drugs en zij beschadigt zichzelf niet;
  • De ouders bieden een opvoedsituatie aan [minderjarige] waarin zij haar ondersteunen en stimuleren in haar ontwikkeling en waarin zij haar op een passende manier begrenzen;
  • [minderjarige] en de moeder kunnen omgaan met elkaars triggers;
  • De ouders kunnen op een constructieve manier met elkaar communiceren, overleggen en beslissingen maken over wat [minderjarige] nodig heeft.
5.9.
De kinderrechter zal de beslissing tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van [minderjarige] , gelet op het karakter daarvan en het belang dat hierover duidelijkheid bestaat, uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht door de Raad. Dit betekent dat die beslissing per direct van kracht is en dat een eventueel hoger beroep die beslissing niet schorst.
5.10.
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
stelt [minderjarige] onder toezicht van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant, locatie Tilburg, met ingang van 22 november 2024 tot 22 november 2025;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 22 november 2024 tot 22 november 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 22 november 2024 door mr. Toekoen, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. Wallerbos als griffier, en op schrift gesteld op 5 december 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.