In deze zaak heeft de kinderrechter op 27 november 2024 een beschikking gegeven over de voorlopige ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om deze maatregelen vanwege de psychische problematiek van de moeder, die niet in staat wordt geacht om voor haar kinderen te zorgen. De moeder heeft een eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen, maar de biologische vader is niet betrokken in hun leven. De kinderrechter heeft vastgesteld dat er sprake is van een acute en ernstige bedreiging voor de minderjarigen, waardoor het noodzakelijk is om zonder het horen van de belanghebbenden te beslissen.
De kinderrechter heeft de feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder de psychiatrische problematiek van de moeder, die verward en achterdochtig is en kampt met wanen. De Raad heeft aangegeven dat eerdere pogingen om de minderjarigen samen met de moeder te plaatsen niet succesvol zijn geweest en dat de situatie van de moeder is verslechterd. Daarom is besloten om de minderjarigen voorlopig onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant en hen uit huis te plaatsen in een pleegzorgvoorziening.
De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de beslissing per direct van kracht is. De kinderrechter heeft ook bepaald dat de moeder recht heeft op juridische bijstand en dat verdere beslissingen op de resterende verzoeken pas na een mondelinge behandeling zullen worden genomen. Het hoger beroep tegen deze beschikking kan binnen drie maanden na de uitspraak worden ingesteld door de verzoeker en andere belanghebbenden.